1998/013

Rapport
KLACHT Op 19 maart 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Gouda met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam. Nadat de uitkomst van de interne klachtenbehandeling door de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam was afgewacht en verzoeker het met die uitkomst niet eens bleek te zijn, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt erover dat een medewerker van de Belastingdienst/          Grote ondernemingen Rotterdam bij een controle in augustus 1996 van de administratie van een zakelijke relatie van verzoeker zich tegenover deze relatie afkeurend heeft uitgelaten over de wijze waarop verzoekers onderneming voldoet aan de fiscale administratieve verplichtingen. Volgens verzoeker heeft de zakelijke relatie om die reden elk contact met zijn onderneming verbroken.

Achtergrond

1.Artikel 35, eerste lid van de Wet omzetbelasting 1968 (Wet van 28 juni 1968, Stb 329)          "De ondernemer is verplicht ter zake van zijn leveringen en diensten aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon, andere dan ondernemer, een genummerde en gedagtekende factuur uit te reiken, waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:         a. de dag waarop de levering of de dienst wordt verricht;          b. naam en adres van de ondernemer die de levering of de dienst verricht;          c. naam en adres van de afnemer aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend;          d. een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de dienst;          e. de hoeveelheid van de geleverde goederen;          f. (...);          g. in geval van toepassing van artikel 30a het btwidentificatienummer van de ondernemer die de intracommunautaire verwerving en de daarop volgende levering verricht, het btwidentificatienummer van degene aan wie deze levering wordt verricht alsmede een aanduiding dat de verschuldigdheid van belasting ter zake van deze levering is verlegd door vermelding van "28 quater, E,3".         h. (...)          i. de vergoeding;

         j. het bedrag van de belasting dat ter zake van de levering of de dienst is verschuldigd geworden. Vermelding van een ander bedrag aan belasting is niet toegestaan."2.Een ondernemer zal de aan hem door zijn leveranciers in rekening gebrachte omzetbelasting in het algemeen in aftrek nemen van de door hem zelf af te dragen omzetbelasting. Voor de bepaling van de hoogte van de in aftrek te nemen omzetbelasting dienen de door de leveranciers aan de ondernemer verstrekte facturen. Tijdens een belastingcontrole zal de Belastingdienst bij het beoordelen van de door de ondernemer in aftrek genomen omzetbelasting daarom onder meer kritisch de facturen bekijken die de leveranciers aan de ondernemer hebben verstrekt. De controlerend ambtenaar dient rekening te houden met de mogelijkheid dat de gecontroleerde zijn administratie heeft aangevuld met vervalste facturen. Daarnaast dient hij rekening te houden met de mogelijkheid dat een leverancier weliswaar een factuur heeft verstrekt, maar een daaraan ten grondslag liggende levering of dienst niet correct in zijn administratie heeft verwerkt en/of de door hem ontvangen omzetbelasting niet heeft afgedragen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Nadat deze reactie was verkregen, werd van de betrokken medewerker van de Belastingdienst en van het hoofd administratie van de zakelijke relatie van verzoeker een verklaring opgenomen. Vervolgens werd telefonisch van verzoeker een verklaring opgenomen en aan hem ter accordering voorgelegd. Vervolgens werden verzoeker en de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Rotterdam gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Het hoofd administratie van de zakelijke relatie van verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

1. Feiten1.1. Verzoeker leverde via zijn bedrijf van begin 1995 tot eind 1996 op bestelling partijen motorhoezen aan vennootschap X (de zakelijke relatie van verzoeker).

1.2. Op 5 augustus 1996 stelde medewerker Y van de Belastingdienst/ Grote ondernemingen Rotterdam (hierna: de Belastingdienst) met betrekking tot de heffing van de omzetbelasting een boekenonderzoek in bij vennootschap X.1.3. Op 8 januari 1997 had verzoeker met het hoofd inkoop en het hoofd administratie van vennootschap X een onderhoud over de voortzetting van de relatie met zijn onderneming.1.4. Per faxbericht van 23 januari 1997 deelde vennootschap X aan verzoeker het volgende mee:         "...Naar aanleiding van ons gesprek van 8 januari jl, waarbij wij in gezamenlijk overleg met o.a. onze hoofdadministratie (...), U duidelijk hebben aangesproken over de te volgen administratieve verplichtingen, noopt ons tot de volgende beslissing te nemen.          Per ingaande direkt, stopt (vennootschap X; N.o.) op elke wijze samenwerking met uw bedrijf (...).          Er vindt op geen enkele wijze voortgang plaats van onze samenwerking tot op heden, en wij kunnen onmogelijk voldoen aan uw vraag, U te voorzien van uw verkoop notas over een bepaalde periode..."1.5. Verzoeker wendde zich op 18 februari 1997 schriftelijk tot de Belastingdienst. Hij schreef het volgende:         "...Wij zouden graag met U op h l korte termijn een afspraak willen maken. Over het werk wat Uw belastingambtenaar (de heer Y; N.o.) zo aflevert. (De heer Y; N.o.) heeft in augustus 1996 een boekcontrole gehouden bij (vennootschap X; N.o.). En heeft daar uitlatingen gedaan die volgens ons niet van toepassing zijn. Maar dit kwam ons pas in januari 1997 ter ore. Wij willen U wel duidelijk maken dat (vennootschap X; N.o.) onze enige klant was daar wij hen de alleen verkoop van onze motorhoezen hadden toegezegd. Maar door de uitlatingen van (de heer Y; N.o.) wil (vennootschap X, N.o.) niets meer van ons geleverd hebben. En dit zouden wij graag verder toelichten, van wat daar allemaal is gezegd..."1.6. De Belastingdienst bood verzoeker op 7 april 1997 de gelegenheid zijn klacht van 18 februari 1997 mondeling toe te lichten. De Belastingdienst maakte van dit onderhoud met verzoeker een schriftelijk verslag, dat nog dezelfde dag aan hem werd toegestuurd. In dit verslag was het volgende opgenomen:         "...Hedenochtend heeft (verzoeker; N.o.) nog een gesprek gehad bij (vennootschap X; N.o.). Hij heeft toen gezegd dat hij een schadeclaim zal indienen bij (vennootschap X; N.o.) of de Belastingdienst. (Vennootschap X; N.o.) is bereid zijn verhaal schriftelijk te bevestigen. (...)

        Volgens (verzoeker; N.o.) zou (de heer Y; N.o.) uitlatingen hebben gedaan die er in feite op neer kwamen dat (verzoeker; N.o.) een crimineel zou zijn waarmee men beter geen relatie kon onderhouden. Dit zal ook in de toekomstige verklaring van (vennootschap X; N.o.) worden bevestigd.          Zeker is dat (de heer Y; N.o.) destijds bij zijn controle bij (vennootschap X; N.o.) facturen aantrof zonder BTWnummer. Dat hij hier vraagtekens bij zette en vervolgens OGouda inlichtte, vindt (verzoeker; N.o.) op zich begrijpelijk en ook juist, maar verder had (de heer Y; N.o.) volgens hem niet mogen gaan.          Naar aanleiding van de opmerkingen van (de heer Y; N.o.) heeft OGouda een boekenonderzoek bij (verzoekers bedrijf; N.o.) opgestart. Tijdens deze controle stuitte de controlerend ambtenaar op een factuur die (door een ruiling van de goederen) was gevolgd door een creditfactuur en vervolgens een tweede factuur. Om dit op juistheid te kunnen verifi ren, werd toen aan (verzoeker; N.o.) het verzoek voorgelegd betreffende facturen bij (vennootschap X; N.o.) op te vragen.          Zijn verzoek hiertoe aan (vennootschap X; N.o.) en het feit dat zij daaraan niet konden of wensten te voldoen blijkt uit de fax waarmee de relatie werd be indigd. De verklaring voor de twee verschillende BTWnummers die op de facturen van (verzoekers bedrijf; N.o.) zijn vermeld is dat (verzoeker; N.o.) eerst gestart is met een eenmanszaak die al snel werd omgezet in een VOF. Bij OGouda heeft het lang geduurd eer dit juist verwerkt was. (Vennootschap X; N.o.) stelde echter in het gesprek met (verzoeker; N.o.) dat haar boekhouding gewoon aan alle kanten moet kloppen en was niet gevoelig voor de argumenten van (verzoeker; N.o.). Nogmaals, volgens (verzoeker; N.o.), vooral vanwege de uitlatingen die (de heer Y; N.o.) zou hebben gedaan.          Het vermoeden dat de BTW niet of niet geheel door (verzoekers bedrijf; N.o.) werd afgedragen berust volgens (verzoeker; N.o.) op een misverstand. Er bestond namelijk met OGouda een regeling hierover, die mede haar aanleiding vond in de gang van zaken rond de BTWnummers.          Inmiddels is het boekenonderzoek door OGouda stopgezet. Dit met name vanwege het feit dat (verzoeker; N.o.) wegens het verlies van zijn enige klant zijn boekhouder niet meer kon betalen. Extra belastingaanslagen op basis van het onderzoek tot op heden zijn niet opgelegd.          Het gesprek werd afgesloten met de vaststelling dat de bewijsvoering inzake het mogelijke laakbare handelen door (de heer Y; N.o.) met hetgeen voorligt zeker nog niet rond is. De komende verklaring van

(vennootschap X; N.o.) zal hier volgens (verzoeker; N.o.) wel voor zorgen. Aan de hand van de inhoud van deze verklaring zal hij, in overleg met de vertegenwoordiger van de Nationale ombudsman, verder actie ondernemen. Mogelijk volgt er dan een schadeclaim tegen de Belastingdienst.          Vooralsnog werd in onderling overleg besloten de verklaring van (vennootschap X; N.o.) af te wachten. (Verzoeker; N.o.) zal deze direct (aan de Belastingdienst; N.o.) toezenden.          Een afschrift van dit verslag is aan klager toegezonden..."1.7. In het kader van de behandeling door de Belastingdienst van de klacht van verzoeker nam de Belastingdienst een verklaring van (de heer Y; N.o.) op. Verzoeker ontving geen afschrift van deze verklaring. In deze verklaring was het volgende opgenomen:         "...Reactie (de heer Y; N.o.) op de door (verzoeker; N.o.) ingediende klacht.          Verloop van het onderzoek bij (vennootschap X; N.o.).          Tijdens het onderzoek trof hij facturen van dubieuze aard. Dubieus omdat het gewone printerfactuurtjes betrof en geen voorgedrukte facturen. Vervolgens heeft hij zijn bevindingen gemeld aan Ondernemingen Gouda en het verzoek gedaan om een controle in te stellen bij (verzoeker; N.o.). De door (verzoeker; N.o.) aan (vennootschap X; N.o.) in rekening gebrachte BTW heeft hij vooralsnog in vooraftrek geaccepteerd, hoewel de administratie van OGouda aangaf dat (verzoeker; N.o.) de BTW niet afgedragen had.          Reden temeer om een onderzoek door OGouda was ook het gegeven dat (verzoeker; N.o.) volgens de gegevens uit Gouda handelde als een vennootschap onder firma (...), een eenmanszaak en een B.V. in oprichting. Het was dus niet duidelijk onder welk BTWnummer nu moest worden afgedragen.          Begin januari 1997 werd (de heer Y; N.o.) vervolgens gebeld door (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.). Deze gaf aan dat men naar aanleiding van de geconstateerde gebreken in de facturen van (verzoeker; N.o.) eerst had besloten om de relatie te be indigen, maar dit toch niet wilde doorzetten wegens de goede produkten die (verzoeker; N.o.) leverde. (De heer Y; N.o.) zou toen gezegd hebben dat, om problemen in de toekomst te voorkomen, men een verklaring van geen belastingschuld aan (verzoeker; N.o.) kon vragen. Pas dan was er een basis van een goede relatie in de toekomst, waarbij er weinig twijfel kon rijzen omtrent het feit of de door (vennootschap X; N.o.) in aftrek geclaimde voorbelasting wel door de leverancier (...) was afgedragen..."

1.8. Bij brief van 15 april 1997 deelde de Belastingdienst aan verzoeker het volgende mee:         "...1. Inhoud van de klacht          Uw klacht komt erop neer dat een medewerker van de Belastingdienst/          Grote ondernemingen Rotterdam, (de heer Y; N.o.), uitlatingen heeft gedaan die er toe zouden hebben geleid dat uw enige afnemer de relatie met uw bedrijf (...) heeft be indigd. Dit zou gebeurd zijn tijdens of volgend op een door (de heer Y; N.o.) bij deze afnemer (...) ingesteld boekenonderzoek.          2. Onderzoek          Naar aanleiding van uw klacht bent u op 7 april jongstleden gehoord. Een verslag hiervan werd u inmiddels toegezonden. Tijdens deze hoorzitting bent u in de gelegenheid gesteld om hetgeen volgens u zou zijn gebeurd nader toe te lichten. Tevens gaf u aan inmiddels van (vennootschap X; N.o.) de toezegging te hebben gekregen dat deze uiterlijk 11 april een schriftelijke verklaring zou afgeven welke uw beweringen zou bevestigen.          Ook de betrokken ambtenaar, (de heer Y; N.o.) is inmiddels gehoord. Hem is de gelegenheid gegeven om in eigen bewoordingen de gang van zaken rondom het boekenonderzoek bij (vennootschap X; N.o.) weer te geven. Op de vraag of hij tijdens of na dit onderzoek uitlatingen zou hebben gedaan die (impliciet) het advies bevatten om geen zaken meer met u te doen, of u anderszins in een kwaad daglicht zouden stellen, ontkende hij dit ten stelligste.          In grote trekken had het onderzoek bij (vennootschap X; N.o.) het volgende verloop.          Er werden facturen aangetroffen van uw bedrijf. Dit betrof geen voorgedrukte facturen, maar printerfacturen. Dit was aanleiding om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de als vooraftrek geclaimde omzetbelasting. Vervolgens werd de eenheid Ondernemingen Gouda in kennis gesteld van deze vaststellingen en het verzoek gedaan om een onderzoek in te stellen bij uw bedrijf. Dit om na te gaan of er tegenover de aftrek van BTW bij (vennootschap X; N.o.) een afdracht stond door uw bedrijf. Reden temeer om een onderzoek in te stellen was de vanuit Gouda verstrekte informatie dat de door u verschuldigde omzetbelasting, vermeld op de aangetroffen facturen, te laat werd afgedragen. Bovendien bleek dat uw bedrijf afdrachten deed onder verschillende BTWnummers en nog een belastingschuld open stond.          Vooralsnog werd de aftrekpost bij (vennootschap X; N.o.) geaccepteerd. Vervolgens heeft (vennootschap X; N.o.) in januari 1997 contact opgenomen met (de heer Y; N.o.), waarbij men aangaf dat getwijfeld werd aan de voortzetting van de relatie met uw bedrijf. (De heer Y;

N.o.) heeft toen gezegd dat het mogelijk was om een verklaring van geen belastingschuld te vragen van uw bedrijf. Dit om in de toekomst problemen ten aanzien van een mogelijk verschil tussen aftrek enerzijds en afdracht anderzijds te voorkomen.          Inmiddels is bekend geworden dat Ondernemingen Gouda weliswaar is gestart met het onderzoek bij uw bedrijf, maar dit inmiddels heeft chort. Reden hiervoor is dat voortzetting, gezien uw huidige financi le positie, niet opportuun wordt geacht.          Ik heb ook de betrokken ambtenaar bij Ondernemingen Gouda, (...), gevraagd zijn visie op de gang van zaken te geven. Hij kon echter niets toevoegen aan hetgeen hiervoor is weergegeven. Wel deelde hij nog mede dat aan de geconstateerde verschuivingen in de afdracht van de omzetbelasting door uw bedrijf voorlopig geen consequenties zijn verbonden. Er staat nog steeds een schuld aan af te dragen belasting open.          Vervolgens werd op 11 april contact opgenomen door een medewerker van de Nationale ombudsman, aan wie u de kwestie ook hebt voorgelegd. Hij deelde mee van u vernomen te hebben dat (vennootschap X; N.o.) de gewenste verklaring, strekkende tot bevestiging van uw beweringen, niet wil afgeven.          3. Beschouwing          Uit voorgaande, alsmede de inhoud van het door (vennootschap X; N.o.) op 23 januari 1997 toegezonden faxbericht, komt naar voren dat er een conflict is ontstaan omtrent de wijze van facturering en uw verzoek aan (vennootschap X; N.o.) om u te voorzien van eerder door u zelf ingediende facturen. De inhoud van genoemd faxbericht geeft geen enkele indicatie omtrent negatieve uitlatingen aan uw adres door (de heer Y; N.o.).          Het handelen van (de heer Y; N.o.) kan op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven niet anders gekenschetst worden als vallende binnen zijn taak en bevoegdheden. Daarbij is de wijze waarop hij deze taak en bevoegdheden heeft uitgeoefend niet in strijd met het recht of andere voorschriften. Uw beweringen in uw klaagschrift van 18 februari worden door geen enkele van de overige betrokkenen bevestigd.          Gezien de tot nu gebleken feiten en de gevoerde gesprekken is er geen reden de afhandeling van uw klaagschrift aan te houden. Dit is ook aan de Nationale ombudsman medegedeeld. Deze instantie heeft overigens de mogelijkheid terzake nog een eigen onderzoek in te stellen.

         4. Conclusie          Nu het gemelde in het klaagschrift niet door feiten en/of verklaringen van derden wordt bevestigd, kan het handelen van de betrokken ambtenaar niet als onrechtmatig of onzorgvuldig worden beschouwd..."2. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker staat verwoord in de klachtformulering onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker mee dat hij op 8 januari 1997 een onderhoud had gehad met onder meer het hoofd van de administratie van vennootschap X en dat hij in dit onderhoud te horen had gekregen dat medewerker Y van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam tijdens het onderzoek van de administratie van vennootschap X aan het hoofd van de administratie had verteld dat verzoeker geen omzetbelasting zou afdragen en dat verzoekers onderneming dubieus zou zijn en het beter was om de relatie met verzoeker te be indigen. De bewuste medewerker zou ook aan het hoofd van de administratie van vennootschap X hebben gevraagd om de bewuste uitlatingen voor zich te houden.3. Standpunt van de Belastingdienst/Grote ondernemingen RotterdamIn reactie op de klacht deelde de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam mee dat hij bij gebrek aan nadere feiten weinig had toe te voegen aan hetgeen hij eerder in zijn brief van 15 april 1997 aan verzoeker over de klacht had meegedeeld. De Belastingdienst stuurde een afschrift toe van het hoorverslag van 7 april 1997 en van de verklaring die van de betrokken medewerker in het kader van de behandeling van de klacht was opgenomen. 4. Verklaring van de betrokken medewerker van de Belastingdienst/ Grote ondernemingen Rotterdam De bij de klacht genoemde medewerker Y van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam verklaarde ten overstaan van twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:         "...Het klopt dat ik in augustus 1996 bij (vennootschap X; N.o.) voor een boekencontrole ben geweest. Het betrof een regulier boeken-          onderzoek, dat wil zeggen er waren geen bijzondere redenen voor het instellen daarvan. Het bezoek was van tevoren aangekondigd. Het boekenonderzoek had onder meer betrekking op de omzetbelasting. Ik heb gesproken met (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) en in de loop van het onderzoek ook nog met de directeur. (Het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) was echter mijn aanspreekpunt tijdens het onderzoek. Het onderzoek is begonnen op 5 augustus 1996 en het conceptrapport heb ik toegestuurd op 11 september 1996. Daarna heeft er nog een eindgesprek plaatsgevonden.

        Tijdens de controle trof ik in de administratie van (vennootschap X; N.o.) een aantal facturen aan die mij opvielen. Het betrof facturen van een drietal bedrijven. Een daarvan was (verzoeker; N.o.). Met betrekking tot de facturen van (verzoeker; N.o.) viel mij op dat hierop geen BTWnummer was vermeld, dat het om grote bedragen ging die per kas waren betaald en dat de facturen getypt waren. In die zin voldeden de facturen niet aan de daaraan door de wet gestelde eisen.          (Vennootschap X; N.o.) had vooraftrek geclaimd van de door (verzoeker; N.o.) in rekening gebrachte omzetbelasting. Ik had geen reden deze vooraftrek direct te schrappen. Ik heb telefonisch contact opgenomen met Ondernemingen Gouda. Het bleek dat (verzoeker; N.o.) diverse BTWnummers had en Ondernemingen Gouda kon mij op dat moment niet meedelen of de bedragen die (verzoeker; N.o.) op de facturen aan (vennootschap X; N.o.) had vermeld, inderdaad in de aangifte waren opgenomen en afgedragen. Men had bij Ondernemingen Gouda wel de indruk dat er iets niet helemaal pluis was. Ten aanzien van de andere bedrijven waarvan de facturen mij opvielen, heb ik ook renseignementen uitgebracht aan de desbetreffende eenheden.          Ik heb tegen (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) gezegd dat in de toekomst ervoor gezorgd moet worden dat BTW-nummers op de facturen worden vermeld. Hij zou hierover in ieder geval contact opnemen met (verzoeker; N.o.).          In januari 1997 heeft (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) telefonisch contact met mij opgenomen. Ik denk dat hij dat nog een keer eerder heeft gedaan, maar ik kan mij niet herinneren wanneer dat was. In ieder geval is er ook in januari 1997 gebeld. In het telefoongesprek zei hij dat er tijdens het boekenonderzoek kritische opmerkingen over de facturen van (verzoeker; N.o.) waren gemaakt en hij vertelde dat (vennootschap X; N.o.) de relatie met (verzoeker; N.o.) wilde voortzetten en hij vroeg mij wat ik daar van vond. Ik heb hem verteld dat dit niet mijn zaak was, maar een zaak tussen de beide bedrijven. Ik heb op geen enkele wijze informatie over de hoedanigheid van (verzoeker; N.o.) verstrekt. Dat kon ik ook niet, want die informatie ligt bij Ondernemingen Gouda. Ik heb hem alleen verteld dat facturen voor de omzetbelasting moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Hij deelde mij mee dat (vennootschap X; N.o.) toch wilde weten of ze met een goed en gezond bedrijf te maken hadden. Ik heb hem daarvoor verwezen naar de Kamer van Koophandel. Ik heb hem later in het gesprek wel op de mogelijkheid gewezen dat (verzoeker; N.o.) een verklaring van geen belastingschuld kon vragen aan de Belastingdienst en die vervolgens overleggen aan (vennootschap X; N.o.). Het gesprek riep bij mij enige verbazing op.          Ik ontken ten stelligste dat ik uitlatingen van een strekking heb gedaan zoals die door verzoeker in zijn verzoekschrift en andere          stukken worden aangegeven. Naar mijn mening is de directe aanleiding voor het be indigen van de relatie door (vennootschap X; N.o.) met (verzoeker; N.o.) gelegen in de omstandigheid dat (verzoeker; N.o.)

kopie n van de verkoopfacturen heeft opgevraagd bij (vennootschap X;. o.). (Het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) gaf mij de indruk dat (vennootschap X; N.o.) de relatie met (verzoeker; N.o.) helemaal niet wilde verbreken, omdat (verzoeker; N.o.) goedkoop kon leveren..."5. Verklaring van het hoofd administratie van vennootschap X5.1. Het hoofd administratie van vennootschap X werd direct na de aanvang van het onderzoek door de Nationale ombudsman schriftelijk benaderd voor het verstrekken van informatie. Naar aanleiding daarvan deelde hij schriftelijk het volgende mee:         "...Tijdens de belastingcontrole is door de belastingdienst geconstateerd dat de facturen van (verzoeker; N.o.) niet voldeden aan de eisen die de wet stelt aan het opstellen van een faktuur; m.n. ontbrak het btwnummer en een juiste factuurnummering.          De belastingdienst heeft ons toen gewezen op het feit dat er mogelijk geen aangifte omzetbelasting gedaan werd. Verder onderzoek zou door de belastingdienst te Gouda behandeld worden.          De genoemde reden van (verzoeker; N.o.) is niet de reden geweest om de zakelijke relatie met (verzoeker; N.o.) te be indigen, (...). Verder ontkennen wij met klem de naam van de belastingdienstmedewerker ten overstaan van (verzoeker; N.o.) genoemd te hebben..."5.2. Het hoofd administratie van vennootschap X verklaarde ten overstaan van twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:         "...(Vennootschap X; N.o.) is een aantal jaren geleden begonnen producten te betrekken van (verzoeker; N.o.). Ik schat dat dit drie jaar geleden is begonnen. Dat moet dan in 1994 zijn geweest. Voorzover ik vanuit mijn functie van hoofd administratie weet, verliepen de contacten goed.          In augustus 1996 vond een boekenonderzoek van de Belastingdienst/ Grote Ondernemingen Rotterdam plaats. Het boekenonderzoek had betrekking op de omzetbelasting en dan over de periode van de afgelopen vijf jaar.          Het was de eerste keer dat ik hier werkte, dat ik werd geconfronteerd met een boekenonderzoek. Ik werk bij dit bedrijf inmiddels acht jaar. Het was tevens de eerste keer dat een boekenonderzoek plaats vond vanaf het moment dat (vennootschap X; N.o.) zaken deed met (verzoeker; N.o.). Van de Belastingdienst kwam (de heer Y; N.o.) samen met een collega. (De heer Y; N.o.) ontmoette ik bij die gelegenheid voor de eerste keer.

         (De heer Y; N.o.) constateerde dat de facturen van (verzoeker; N.o.) niet aan de wettelijke eisen voldeden. Met name ontbrak het belastingnummer en was de doornummering van de facturen niet juist. Als u mij vraagt of er van andere bedrijven ook facturen aan de orde werden gesteld, deel ik u mee dat dit niet het geval was.          Met betrekking tot de vraag wanneer ik over de gebreken in de facturen contact heb opgenomen met (verzoeker; N.o.), is dat, voorzover ik mij herinner, niet eerder dan in november of december 1996 geweest. Na het boekenonderzoek zijn we gewoon op de oude voet doorgegaan met (verzoeker; N.o.).          Op een gegeven moment hebben we een gesprek gehad met (verzoeker; N.o.). Dat was een gesprek van hoofd inkoop en hoofd administratie met (verzoeker; N.o.). Daarin is een aantal zaken aan de orde geweest, waaronder de facturering. Hij is erop gewezen dat de facturen niet correct waren. (Verzoeker; N.o.) reageerde hierop verrast.          Wanneer u mij vraagt of in het eindgesprek met de Belastingdienst aan de hand van het conceptrapport gesproken is over de facturering van andere bedrijven, kan ik mij daarvan niets herinneren. Ook niet nu u mij voorlegt dat (de heer Y; N.o.) heeft verklaard dat er met (vennootschap X; N.o.) over de facturering van drie bedrijven is gesproken.          Eind december 1996/begin januari 1997 is van (verzoeker; N.o.) de vraag gekomen om kopie n van hun facturen toe te sturen. Het gesprek, waarover ik eerder mededelingen heb gedaan, moet dan ook op 8 januari 1997 zijn geweest. Toen heb ik samen met het hoofd inkoop met (verzoeker; N.o.) gesproken over onder meer de facturering.          Voorafgaand aan dit gesprek heb ik twee keer telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst. Dit deed ik deels uit nieuwsgierigheid en deels omdat wij na het boekenonderzoek facturen van (verzoeker; N.o.) hadden gekregen die dezelfde gebreken hadden. (De heer Y; N.o.) had mij namelijk tijdens het boekenonderzoek meegedeeld dat de Belastingdienst te Gouda een onderzoek zou instellen bij (verzoeker; N.o.) en ik wilde weten hoe het met dit onderzoek stond en welke gevolgen dit voor (vennootschap X; N.o.) nog zou kunnen hebben. (De heer Y; N.o.) deelde in dit gesprek mee dat hij niets wist over dit onderzoek.          Ik heb twee keer met (de heer Y; N.o.) telefonisch contact opgenomen. Tussen deze gesprekken zaten een paar weken. Als u mij vraagt of in deze telefonische contacten het voortzetten van de relatie door (vennootschap X; N.o.) met (verzoeker; N.o.) door mij aan de orde is gesteld, moet ik u zeggen dat ik mij daar niets van kan herinneren.

         Voor de be indiging van de relatie met (verzoeker; N.o.) is het punt van de facturering mede beslissend geweest. Deze beslissing is echter voornamelijk ingegeven door commerci le overwegingen. De producten van (verzoeker; N.o.) wisselden van kwaliteit en dit was al eens eerder met (verzoeker; N.o.) besproken. In die zin zijn de bewoordingen van de fax van 23 januari 1997 niet alleszeggend.          Als u mij vraagt naar een verklaring waarom (vennootschap X; N.o.) niet direct na het boekenonderzoek bij (verzoeker; N.o.) erop heeft aangedrongen juist te factureren dan verklaar ik u dat (de heer Y; N.o.) tijdens het boekenonderzoek aan mij heeft verzocht om hierover geen contact op te nemen met (verzoeker; N.o.). Aan dit verzoek heb ik voldaan. Het was de aanleiding voor mij om met (de heer Y; N.o.) telefonisch contact op te nemen. Ik wist namelijk niet welke consequenties het had voor (vennootschap X; N.o.) wat betreft de nagekomen facturen.          Ik heb nooit de naam van (de heer Y; N.o.) aan (verzoeker; N.o.) meegedeeld.          (Vennootschap X; N.o.) heeft geen kopie n verstrekt aan (verzoeker; N.o.) van hun facturen. Dit was zo'n vreemde vraag. Daaraan wilden wij niet voldoen.          Nadat (het hoofd administratie; N.o) op verzoek het concept          verslag van de Belastingdienst over het boekenonderzoek erbij had gepakt en doorgenomen, verklaarde hij dat er inderdaad over de facturering van meer bedrijven was gesproken. De andere bedrijven zijn in het concept besproken; over (verzoeker; N.o.) is daarin niets te vinden.          Wanneer u mij vraagt of in een telefonisch contact (de heer Y; N.o.) heeft geopperd een verklaring van geen belastingschuld te vragen van (verzoeker; N.o.), kan ik mij hiervan inderdaad iets herinneren. Volgens mij ging het om een verklaring van ondernemerschap. Dit was het antwoord van (de heer Y; N.o.) op het probleem van (vennootschap X; N.o.) over hoe nu verder moest worden omgegaan met de facturen van (verzoeker; N.o.). We hebben een dergelijke verklaring bij (verzoeker; N.o.) opgevraagd en ook van ze verkregen..." 6. Aanvullende verklaring van medewerker Y van de Belastingdienst/ Grote ondernemingen Rotterdam Telefonisch verklaarde de betrokken medewerker ter aanvulling van zijn eerder afgelegde verklaring het volgende:         "...Wanneer u mij vraagt of ik het verzoek aan (vennootschap X; N.o.) heb gedaan om geen contact op te nemen met (verzoeker; N.o.) met betrekking tot de door mij geconstateerde gebreken in de

facturering van (verzoeker; N.o.) aan (vennootschap X; N.o.), deel ik u mee dat een dergelijk verzoek mij onbekend is. Bovendien wijs ik u erop dat het eerder verstandig is om juist wel contact op te nemen, omdat op die manier snel ervoor kan worden gezorgd dat de facturering voldoet aan de wettelijke vereisten. Daar had (vennootschap X; N.o.) belang bij..."7. Verklaring van verzoekerTelefonisch verklaarde verzoeker ten overstaan van een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:         "...Begin 1995 zijn wij begonnen te leveren aan (vennootschap X; N.o.). Ik bracht de bestellingen zelf naar Rotterdam en gaf dan de factuur af. De betaling van de factuur geschiedde altijd door middel van een bank of girooverschrijving. Ik heb destijds het BTWnummer aan (vennootschap X; N.o.) doorgegeven. Ik zette dit niet op de factuur.          In januari 1997 stelde de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda bij mijn bedrijf een boekencontrole in. De heer B was de controlerend medewerker. Hij had met betrekking tot een bepaalde creditfactuur een aantal vragen. Ik heb naar aanleiding daarvan telefonisch contact met (vennootschap X; N.o.) opgenomen met het verzoek om kopie n te verstrekken van bepaalde facturen, die ik aan hen had afgegeven. Ofschoon het hoofd inkoop van (vennootschap X; N.o.) onder normale omstandigheden mijn directe gesprekspartner was, heb ik over de kopie n contact opgenomen met (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.). Hij reageerde op mijn vraag met mee te delen dat ze zouden kijken wat ze zouden kunnen doen. Later heb ik toen het faxbericht van 23 januari 1997 gekregen, waarin de relatie (met mijn bedrijf; N.o.) werd verbroken.          Daarv r had ik op woensdag 8 januari 1997 een gesprek met het hoofd inkoop en het hoofd administratie. In november 1996 had ik de laatste bestelde goederen gebracht. In december 1996 had ik het hoofd inkoop gebeld met de vraag naar vervolgbestellingen. Hij deelde toen mee dat ik begin 1997 maar eens opnieuw moest bellen; er was op dat moment nog voldoende voorraad van de door ons geleverde spullen. Dus heb ik in januari 1997 contact opgenomen. Hij zei toen dat het toch eens uitgepraat moest worden en vroeg mij naar Rotterdam te komen. Op woensdag 8 januari 1997 had ik dat gesprek. Dit ging alleen over de belastingkwestie. Als u mij vraagt of er ook nog gesproken is over verbeteringen in onze producten, dan vertel ik u dat dit niet ter sprake is geweest.         (Het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) voerde het woord en vertelde mij dat er boekencontrole van de Belastingdienst bij

(vennootschap X; N.o.) was geweest. Hij vertelde mij vervolgens dat (mijn bedrijf; N.o.) niet aan zijn BTWplicht voldeed, dat (mijn bedrijf; N.o.) geen BTWnummer had en dat wij helemaal niets deden aan de belasting.          Ik heb toen meegedeeld dat ik kon bewijzen dat (mijn bedrijf; N.o.) een BTWnummer had. Een bewijs daarvan heb ik dezelfde dag nog bij de belastingdienst te Gouda gehaald en opgestuurd aan (vennootschap X; N.o.). Als ik die verklaring van het BTWnummer zou leveren, zouden we kunnen doorgaan met leveren aan (vennootschap X; N.o.), zo had (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) aangegeven. Er was dan van zijn kant geen bezwaar meer. Het BTWnummer wat ik op 8 januari 1997 heb meegedeeld aan (vennootschap X; N.o.) door middel van een verklaring van de Belastingdienst, was hetzelfde wat ik eerder al aan (vennootschap X; N.o.) had meegedeeld. (Mijn bedrijf; N.o.) is alleen van ondernemingsvorm veranderd.          Wanneer u mij wijst op hetgeen ik eerder aan de Nationale ombudsman heb aangegeven over de uitlatingen die de desbetreffende medewerker van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Rotterdam naar hun aard zou hebben gedaan tegenover (vennootschap X; N.o.) deel ik u mee dat ik deze uitlatingen alleen van horen zeggen heb. Het is (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) geweest die in het gesprek van 8 januari 1997 aan mij heeft meegedeeld dat (de heer Y; N.o.) zou hebben gezegd dat (mijn bedrijf; N.o.) niets deed met de belastingdienst, dat (mijn bedrijf; N.o.) problemen had met de Belastingdienst en dat er schulden waren. (Het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) vertelde daarbij dat (de heer Y; N.o.) had gezegd dat (vennootschap X; N.o.) voorzichtig moest zijn met (mijn bedrijf; N.o.) en dat het beter was om de relatie niet voort te zetten.          Wanneer u mij erop wijst dat er een verschil kan zitten in wat ik van dit gesprek heb onthouden en wat (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) daadwerkelijk aan mij heeft verteld op 8 januari 1997, volhard ik in hetgeen ik zojuist hiervoor aan u heb meegedeeld. Het zou de medewerker van de Belastingdienst zijn geweest die in deze bewoordingen mededelingen zou hebben gedaan aan (vennootschap X; N.o.). Op 8 januari 1997 vernam ik ook uit de mond van (het hoofd administratie van vennootschap X; N.o.) de naam van de desbetreffende medewerker..."8. Reactie van verzoekerNaar aanleiding van de verschillende verklaringen en de reactie van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam op de klacht deelde verzoeker in zijn commentaar mee dat wanneer het hoofd van de Administratie in zijn verklaring aangaf dat deze de naam van de betrokken

medewerker van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam niet aan hem zou hebben meegedeeld, hij zich toch afvroeg hoe hij dan zou hebben moeten weten wie bij vennootschap X een boekencontrole had gehouden. Tevens gaf verzoeker aan dat volgens hem de betrokken medewerker van de Belastingdienst ook aan het hoofd van de administratie had gevraagd om over de gebreken in de facturen het stilzwijgen te bewaren.9. Nadere informatie van medewerker Y. van de Belastingdienst/Grote ondernemingen RotterdamDe heer Y deelde ter toelichting nog mee dat de facturen van verzoeker om verschillende redenen tijdens het boekenonderzoek bij hem vragen hadden opgeroepen. De nummering van de facturen zat bijvoorbeeld dicht op elkaar; er was bijna geen hiaat tussen de verschillende factuurnummers. Nu wist hij dat daarvoor een verklaring was. Hij was er steeds van uitgegaan dat verzoeker de producten, die hij aan vennootschap X leverde, uit Itali betrok. Dit had vennootschap X aan hem tijdens het boekenonderzoek meegedeeld. Vanuit die aanname had hij aangedrongen op het vermelden van het btwnummer op de factuur. Hij kon toen niet weten dat dit voor verzoeker niet wettelijk vereist was. Hij gaf aan dat de vermelding van een btwnummer op de factuur steeds meer gebruikelijk is. Het maakt het mogelijk snel te achterhalen of een bedrijf de op de factuur vermelde omzetbelasting daadwerkelijk heeft afgedragen.10. Reactie van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen RotterdamNaar aanleiding van het verslag van bevindingen merkte de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Rotterdam het volgende op:"...Mijns inziens worden de beweringen van verzoeker niet bevestigd door de verklaringen van de overige betrokkenen. Wel ontstaat bij mij de indruk dat er mogelijk sprake is geweest van een misverstand omtrent het wettelijk kader. Artikel 35, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 stelt alleen ingeval van intracommununautaire transacties (ICT) de eis dat er een BTW-nummer op de factuur wordt vermeld. Dat dit door de betrokken ambtenaar tijdens het boekenonderzoek wellicht als eis is geformuleerd, vindt volgens hem zijn oorzaak in het feit dat hij in eerste instantie de indruk had dat verzoeker de goederen uit Itali zou hebben betrokken. Het niet vermeld zijn van het nummer heeft overigens voor de afnemer van verzoeker geen gevolgen gehad. De betrokken ambtenaar lijkt dan ook niet meer te hebben gedaan dan conform het tweede lid van genoemd artikel de aangetroffen facturen

kritisch te toetsen. Daarvoor was ook alle reden, omdat het printerfacturen betrof die vrijwel doorlopend genummerd waren, hetgeen –niet op de hoogte zijnde dat verzoeker slechts n afnemer had- op zich vreemd was. Vervolgens heeft hij zijn bevindingen doorgegeven aan de competente eenheid, die naar aanleiding hiervan een onderzoek heeft ingesteld bij verzoeker. Dit onderzoek was voor verzoeker aanleiding afschriften van eerder door hem zelf uitgeschreven facturen op te vragen bij zijn afnemer. Deze wenste hier blijkbaar niet op in te gaan en verbrak vervolgens na een gesprek de relatie. Volgens de verklaring van de afnemer echter niet alleen om de door verzoeker aangevoerde redenen, maar ook op commerci le gronden. Mijns inziens heeft de ambtenaar zijn taak dan ook naar behoren uitgevoerd. De afnemer stelt zelf dat de wijze van facturering niet de enige reden was om de relatie te verbreken. De fax waarin dit werd aangekondigd zou in die zin dan ook onzorgvuldig geredigeerd zijn, waardoor de indruk kon ontstaan dat de affaire met de facturen de enige aanleiding was. Als de afnemer vervolgens –en nu speculeer ik- in het daaraan voorafgaande gesprek met verzoeker de bevindingen/ opmerkingen van de Belastingdienst aangaande de facturen als het ware ook nog eens heeft gebruikt als alibi voor het voornemen om de relatie te verbreken (een op zich in dergelijke situaties niet ongebruikelijke en ook heel menselijke manier van doen), dan zou dit wel eens aan de basis kunnen liggen van deze hele kwestie. Nu niet vastgesteld kan worden dat de handelwijze van de betrokken ambtenaar in strijd is met artikel 35 van de Wet op de Omzetbelasting 1968, noch anderszins onrechtmatig of onzorgvuldig, blijf ik van mening dat hem in deze niets te verwijten valt..."

Beoordeling

1. Op 5 augustus 1996 stelde medewerker Y van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam bij vennootschap X een boekenonderzoek in. De controle richtte zich onder meer op de vooraftrek omzetbelasting, die vennootschap X had geclaimd in verband met de door leveranciers aan X in rekening gebrachte omzetbelasting. In het kader van een dergelijke controle worden de facturen waarop een verzoek om vooraftrek is gebaseerd kritisch bekeken. Vraagtekens bij de juistheid van in een administratie opgenomen facturen raken direct de ontvanger van deze facturen, zoals in dit geval vennootschap X. Van eventuele twijfels zal hij dan ook in kennis moeten worden gesteld. Tijdens het boekenonderzoek trof de betrokken belastingmedewerker in de administratie van vennootschap X onder meer een aantal facturen van

verzoekers bedrijf aan, die bij hem twijfel deden rijzen over de juistheid van de door vennootschap X geclaimde vooraftrek omzetbelasting. Op 8 januari 1997 had verzoeker met onder meer het hoofd administratie van vennootschap X een onderhoud. In dit onderhoud is gesproken over de wijze van facturering door verzoekers bedrijf aan vennootschap X. Op 23 januari 1997 heeft vennootschap X per faxbericht aan verzoeker meegedeeld dat geen prijs meer werd gesteld op voortzetting van de zakelijke relatie met verzoekers bedrijf.2. Verzoeker klaagt er over dat belastingmedewerker Y zich tegenover vennootschap X afkeurend heeft uitgelaten over de wijze waarop verzoekers bedrijf voldeed aan zijn (fiscale) administratieve verplichtingen. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij de door Y gebezigde uitlatingen had vernomen tijdens het onderhoud dat hij op 8 januari 1997 met het hoofd administratie van vennootschap X had gehad. Verzoeker had tijdens dit onderhoud te horen gekregen dat Y tegen het hoofd administratie van vennootschap X zou hebben gezegd dat verzoekers bedrijf geen omzetbelasting zou afdragen, dat zijn bedrijf dubieus van aard zou zijn en dat het beter zou zijn om de relatie met verzoekers bedrijf te be indigen.3. In reactie op de klacht heeft de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam meegedeeld dat de betrokken medewerker ontkent de bewuste uitlatingen te hebben gedaan. In het faxbericht van vennootschap X aan verzoeker van 23 januari 1997, waarin vennootschap X aangaf geen prijs meer te stellen op voortzetting van de relatie met verzoekers bedrijf, was daarvoor volgens de Belastingdienst ook geen indicatie te vinden.4.1. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman hebben zowel verzoeker, de betrokken belastingmedewerker Y als het hoofd administratie van vennootschap X een verklaring afgelegd. Belastingmedewerker Y heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij met betrekking tot de facturen van verzoekers bedrijf aan het hoofd administratie van vennootschap X heeft gezegd dat deze facturen vragen opriepen in verband met de nummering, de uitvoering en het ontbreken van een BTWnummer. Ook ten aanzien van de facturen van een tweetal andere bedrijven had Y enige twijfels. Een en ander was aanleiding geweest voor Y om de competente eenheden van de Belastingdienst, waaronder die van verzoeker, op de hoogte te brengen van zijn bevindingen. De betrokken belastingmedewerker geeft in zijn verklaring nog aan dat hij twee keer telefonisch contact had gehad met het hoofd administratie van vennootschap X. Hij kon zich alleen het telefoongesprek van januari 1997 herinneren. Het hoofd administratie van vennootschap X had hem in dit gesprek de vraag voorgelegd wat de mening van Y was over voortzetting van de relatie met verzoekers bedrijf. Hij had in dit telefoongesprek geen informatie over verzoekers bedrijf aan vennootschap X verstrekt. Hij had het hoofd administratie verwezen naar de Kamer van

Koophandel en hem attent gemaakt op de mogelijkheid een verklaring van geen belastingschuld door verzoeker bij de Belastingdienst te laten aanvragen en aan vennootschap X over te leggen. De belastingmedewerker ontkende uitlatingen te hebben gedaan zoals verzoeker die naar voren had gebracht.4.2. Het hoofd administratie van vennootschap X heeft in zijn verklaring aangegeven op welke punten er opmerkingen waren gemaakt door Y over de facturen van verzoekers bedrijf. De verklaringen van het hoofd administratie en Y komen op dit punt met elkaar overeen. Vennootschap X had niet eerder dan in november of december 1996 contact opgenomen met verzoeker over de facturering. Op 8 januari 1997 had het hoofd administratie, samen met het hoofd inkoop, met verzoeker een gesprek gehad over onder meer de facturering. In dit gesprek was met verzoeker gesproken over de wijze van factureren. Het hoofd administratie gaf in zijn verklaring tevens aan dat hij tijdens het boekenonderzoek van Y had vernomen dat in verband met de vooraftrek door X ook bij verzoeker een onderzoek zou worden ingesteld, naar de juistheid van de facturen en de BTWafdracht. Voorafgaand aan het gesprek van 8 januari 1997 met verzoeker had hij nog twee keer telefonisch contact had gehad met Y. Hij wilde weten wat de resultaten waren van het door de Belastingdienst te Gouda ingestelde onderzoek en de eventuele gevolgen daarvan voor vennootschap X. De betrokken belastingmedewerker had hem tijdens deze telefonische contacten meegedeeld dat hij niets wist over dit onderzoek. Met betrekking tot een vraag van het hoofd administratie over de nagekomen facturen had de belastingmedewerker aangegeven dat een verklaring van ondernemerschap, afgegeven door de Belastingdienst te Gouda, aan verzoeker kon worden gevraagd.5. Uit de door verzoeker afgelegde verklaring is gebleken dat hij de beweerdelijke uitlatingen van Y op het punt van de afdracht van omzetbelasting, het dubieus zijn van verzoekers onderneming en het be indigen van de zakelijke relatie te horen zou hebben gekregen van het hoofd administratie in het onderhoud van 8 januari 1997. De verklaring van verzoeker en het hoofd administratie stemmen op dit punt echter niet met elkaar overeen. Belastingmedewerker Y ontkent deze uitlatingen te hebben gedaan. Nu ook overigens niet is gebleken dat Y de door verzoeker gestelde uitlatingen heeft gedaan, moet ervan worden uitgegaan dat deze niet hebben plaatsgevonden. De mededelingen die Y blijkens verklaringen van beide direct betrokkenen (zie hierv r onder 4.1. en 4.2.) wel aan het hoofd administratie heeft gedaan, zijn in het kader van het door Y ingestelde onderzoek te billijken. Het onderzoek had immers mede betrekking op de vooraftrek van de omzetbelasting door vennootschap X. Bij twijfel omtrent de

juistheid van de geclaimde aftrek, bijvoorbeeld in verband met gebrekkige facturen, dient uiteraard de aanvrager van de vooraftrek over de twijfels en de vervolgactie te worden ge nformeerd. De onderzochte gedraging is daarom behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.

Instantie: Belastingdienst/Grote Ondernemingen Rotterdam

Klacht:

Zich tegenover relatie verzoeker afkeurend uitgelaten over wijze waarop verzoekers onderneming voldoet aan fiscale administratieve verplichtingen.

Oordeel:

Niet gegrond