2002/197

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om de alimentatie te innen, die haar ex-man ten behoeve van hun twee kinderen aan haar moet betalen.

Tevens klaagt verzoekster erover dat het LBIO een te groot deel van de betaling door haar ex-man gebruikt ter dekking van de kosten die worden gemaakt voor het innen van de alimentatie.

Beoordeling

Algemeen

De ex-echtgenoot van verzoekster, de heer H., is verzoekster maandelijks een bedrag van ƒ 500 aan kinderalimentatie verschuldigd ten behoeve van hun kinderen. Omdat de heer H. de kinderalimentatie over de maanden juli 1999 en augustus 1999 niet had voldaan, heeft verzoekster op 23 augustus 1999 het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) ingeschakeld met het verzoek de inning van de kinderalimentatie over te nemen.

Nadat het LBIO zelf heeft geprobeerd de kinderalimentatie te innen, heeft het de zaak op 19 oktober 2000 aan de deurwaarder overgedragen. Op 24 januari 2001 heeft de deurwaarder het LBIO bericht dat de heer H. in loondienst werkzaam was, waarna het LBIO zelf heeft geprobeerd loonbeslag te leggen op het salaris van de heer H.

I. Ten aanzien van het innen van de kinderalimentatie

1. Verzoekster klaagt erover dat het LBIO onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om de kinderalimentatie te innen, die de heer H., haar ex-echtgenoot, haar was verschuldigd.

2. In zijn brief van 30 juli 2001 heeft het LBIO de Nationale ombudsman laten weten de klacht ongegrond te achten. Het LBIO stelde dat het inschakelen van het LBIO ertoe heeft geleid dat de heer H. de kinderalimentatie rechtstreeks aan verzoekster heeft voldaan. Nadat het LBIO in oktober 2000 had geconstateerd dat de heer H. niet meer aan zijn betalingsverplichting voldeed, heeft het LBIO de deurwaarder ingeschakeld, aldus het LBIO. Het LBIO heeft voorts aangegeven dat het na informatie van de deurwaarder, op 2 februari 2001 de procedure is gestart om loonbeslag te leggen. Dit heeft ertoe geleid dat het LBIO op 21 maart 2001 daadwerkelijk loonbeslag heeft gelegd, aldus het LBIO. Het LBIO heeft verder laten weten dat het P., de werkgever van de heer H., op dat moment weer diende te rappelleren, omdat deze de gereserveerde gelden niet regelmatig afdroeg.

Het LBIO gaf aan van mening te zijn dat het het dossier van verzoekster niet onvoldoende voortvarend heeft behandeld.

3. Van het LBIO mag worden verwacht dat het - mede met het oog op de financiële belangen die bij de inning van alimentatie een rol spelen - de vereiste voortvarendheid betracht om de verschuldigde kinderalimentatie te innen. Om tot inning te komen, staat het LBIO een aantal middelen ten dienste.

Wanneer blijkt dat deze middelen niet of niet geheel tot resultaat leiden, is het de taak van het LBIO om tijdig een deurwaarder in te schakelen, zodat met diens hulp - zo mogelijk - tot invordering kan worden gekomen. Wanneer het LBIO een zaak eenmaal in handen van een deurwaarder heeft gesteld, dient het regelmatig bij die deurwaarder te informeren naar de stand van zaken, en zo nodig actie te ondernemen teneinde de deurwaarder aan te sturen of aan te sporen om over te gaan tot executiemaatregelen.

4. Gebleken is dat het LBIO de heer H. op 7 oktober 1999 schriftelijk heeft verzocht om tot betaling van de kinderalimentatie over te gaan.

Tot en met augustus 2000 had de heer H. de verschuldigde alimentatie voldaan, door middel van een rechtstreekse betaling aan verzoekster, dan wel door middel van betaling aan het LBIO. De opslagkosten, die de heer H. vanaf oktober 1999 aan het LBIO was verschuldigd, had hij echter niet voldaan. Het LBIO heeft de heer H. hierop bij brieven van 7 oktober 1999, 13 oktober 1999, 3 november 1999, 9 mei 2000 en 22 september 2000 gewezen en heeft de heer H. verzocht tot betaling van deze kosten over te gaan. In deze brieven heeft het LBIO de heer H. er bovendien op gewezen dat wanneer betaling achterwege zou blijven, het executiemaatregelen zou treffen.

Op 19 oktober 2000 heeft het LBIO daadwerkelijk de deurwaarder ingeschakeld om de verschuldigde alimentatie over de maanden september en oktober 2000, evenals de opslagkosten te innen. De deurwaarder heeft de echtscheidingsbeschikking op 5 december 2000 bij de heer H. betekend en bevolen dat de heer H. de achterstallige betalingen binnen twee dagen moest voldoen.

Het LBIO informeerde op 24 januari 2001 bij de deurwaarder naar de stand van zaken. Op 26 januari 2001 heeft het LBIO bericht van de deurwaarder ontvangen dat de heer H. in loondienst werkzaam was. Hierna heeft het LBIO op 2 februari 2001 de procedure ten aanzien van het leggen van loonbeslag gestart en P., de werkgever van de heer H., verzocht de kennisgeving van het loonbeslag getekend te retourneren en de aangegeven bedragen op het salaris van de heer H. in te houden en aan het LBIO af te dragen. Aangezien P. hier niet op had gereageerd, heeft het LBIO P. bij brief van 23 februari 2001 gerappelleerd. Nadat P. op 2 maart 2001 telefonisch contact had opgenomen met het LBIO, en had meegedeeld dat hij de kennisgeving niet had ontvangen, heeft het LBIO de kennisgeving op 6 maart 2001 nogmaals aan P. gestuurd. Op 19 maart 2001 heeft P. het LBIO wederom laten weten dat hij de kennisgeving niet had ontvangen. Op 21 maart 2001 heeft het LBIO de benodigde bescheiden van P. getekend geretourneerd gekregen. Het LBIO heeft P. bij brief van 3 mei 2001 verzocht de ingevolge het beslag ingehouden gelden aan het LBIO over te maken. Op 30 mei 2001 heeft het LBIO een eerste afdracht van P. ontvangen. Het LBIO liet de Nationale ombudsman in een brief van 30 juli 2001 weten dat het P. op dat moment weer diende te rappelleren, omdat P. de bedragen niet regelmatig afdroeg.

5.1 Op zichzelf bezien heeft het LBIO hiermee de juiste stappen ondernomen om tot inning van de alimentatie te komen. Nadat de heer H. zowel de opslagkosten vanaf oktober 1999 als de alimentatie over de maand september 2000 niet had voldaan, heeft het LBIO de zaak op 19 oktober 2000 aan de deurwaarder overgedragen. Daarna lag de zaak bijna drie maanden stil voordat het LBIO op 24 januari 2001 bij de deurwaarder naar de stand van zaken heeft geïnformeerd.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat het LBIO de deurwaarder niet voldoende heeft aangespoord om tot inning van de alimentatie over te gaan. Nadat de deurwaarder de zaak van het LBIO had overgenomen, heeft hij de echtscheidingsbeschikking immers pas na ruim zes weken bij de heer H. betekend en het LBIO pas op 24 januari 2001 geïnformeerd over de stand van zaken.

5.2 Nu het LBIO geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die kunnen verklaren of rechtvaardigen dat het LBIO pas op 24 februari 2001 bij de deurwaarder naar de stand van zaken heeft geïnformeerd en het LBIO de deurwaarder onvoldoende heeft aangespoord om tot inning van de alimentatie over te gaan, moet dan ook worden geoordeeld dat het LBIO in zoverre ten aanzien van de invordering van de aan verzoekster verschuldigde alimentatie tekort is geschoten.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de geïnde betalingen

1. Verzoekster klaagt erover dat het LBIO een te groot deel van de betaling door haar ex-echtgenoot gebruikt ter dekking van de kosten die voor het innen van de alimentatie worden gemaakt.

2.1 In een brief van 19 september 2001 liet het LBIO de Nationale ombudsman weten deze klacht ongegrond te achten, waarbij het verwees naar artikel 408, eerste boek, van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond). Op grond van dit artikel worden de verhaalbare executiekosten in de eerste plaats in mindering gebracht op ontvangen betalingen van een betalingsplichtige, aldus het LBIO.

Het LBIO gaf verder aan dat het wel enigszins rekening houdt met de behoefte aan kinderalimentatie bij de ontvangstgerechtigde en dat dan ook een gedeelte van de ontvangen gelden aan de ontvangstgerechtigde wordt doorbetaald. Wel wordt ernaar gestreefd de kosten binnen een zo kort mogelijke termijn te hebben verhaald, aldus het LBIO.

2.2 Nadat de Nationale ombudsman het LBIO nadere vragen had gesteld over de toegepaste verdeelsleutel, berichtte het LBIO de Nationale ombudsman bij brief van 8 maart 2002 dat - alhoewel de wet het toelaat dat deurwaarderskosten en opslagkosten met voorrang op de betalingsplichtige worden verhaald - het LBIO ervoor heeft gekozen een ontvangen betaling naar evenredigheid over de verschillende posten te verdelen.

Bij het bestuderen van de betreffende boekingen is het LBIO gebleken dat de verantwoordelijke medewerker de ontvangen betalingen niet naar evenredigheid over de openstaande posten heeft verdeeld, waardoor betalingen niet juist werden geboekt, aldus het LBIO.

Het LBIO acht het niet juist dat de opslag- en deurwaarderskosten niet geleidelijk zijn verhaald, en gaf aan een bedrag van ƒ 337,30 (dat ten onrechte niet op de post kinderalimentatie was geboekt) zo spoedig mogelijk aan verzoekster te zullen uitkeren.

3. Het LBIO is gerechtigd om uit een geïnde betaling in de eerste plaats de deurwaarderskosten en opslagkosten te voldoen, alvorens het tot betaling van de alimentatie aan de ontvangstgerechtigde overgaat (zie Achtergrond).

4. Vast is komen te staan dat het LBIO het beleid hanteert dat de opslag- en deurwaarderskosten geleidelijk worden voldaan uit de ontvangen betalingen. Ontvangen betalingen worden over het algemeen naar rato over de openstaande posten verdeeld.

In dit geval heeft het LBIO echter een groter deel naar de opslag- en deurwaarderskosten geboekt, waardoor er voor verzoekster minder alimentatie overbleef. Nadat het LBIO heeft geconstateerd dat het een onjuiste verdeelsleutel had toegepast, heeft het aan verzoekster alsnog een bedrag van ƒ 337,30 overgemaakt.

5. Alhoewel er een wettelijke basis bestaat om de opslag- en deurwaarderskosten met voorrang op de alimentatie te voldoen, overweegt de Nationale ombudsman dat een dergelijke verdeling van gelden niet redelijk is. De alimentatiegerechtigde is immers veelal in grote mate financieel afhankelijk van de alimentatie. Wanneer uit een ontvangen betaling een te groot deel aan kosten wordt voldaan, zou dit ertoe kunnen leiden dat een alimentatiegerechtigde in financiële problemen raakt. De Nationale ombudsman overweegt dat het juist is dat het LBIO het beleid hanteert dat ontvangen betalingen naar rato over de openstaande posten worden verdeeld.

De Nationale ombudsman is het met dit standpunt van het LBIO eens en acht het in dit geval dan ook niet juist dat het LBIO de verdeelsleutel foutief heeft toegepast, waardoor een te hoog bedrag op de posten opslagkosten en deurwaarderskosten werd geboekt.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

6. De Nationale ombudsman heeft echter met instemming kennisgenomen van het feit dat het LBIO alsnog aan verzoekster de te weinig uitgekeerde alimentatie heeft overgemaakt.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is in zoverre gegrond dat niet tijdig informatie bij de deurwaarder is ingewonnen en de deurwaarder onvoldoende is aangespoord om tot inning van de alimentatie over te gaan. De klacht dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen aanvankelijk een te hoog bedrag aan opslag- en deurwaarderskosten op de ontvangen betalingen in mindering heeft gebracht is eveneens gegrond.

Onderzoek

Op 10 april 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw D. te Doetinchem, met een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekster maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Tevens werd het LBIO een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij rechterlijke beschikking van 5 juni 1997 is de echtscheiding uitgesproken tussen verzoekster, mevrouw D., en haar echtgenoot, de heer H., waarin is vastgelegd dat de heer H. verzoekster maandelijks een bedrag van f 500 aan kinderalimentatie is verschuldigd.

2. Nadat de heer H. de kinderalimentatie over de maanden juli 1999 en augustus 1999 niet had betaald, schakelde verzoekster op 23 augustus 1999 het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (het LBIO) in met het verzoek de inning van de kinderalimentatie over te nemen.

3. Bij brief van 7 september 1999 berichtte het LBIO de heer H. het volgende:

"Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen heeft van mevrouw D. een verzoek ontvangen om de inning van de kinderalimentatie over te nemen. De aanleiding van het verzoek is dat u uw betalingsverplichting niet of onvoldoende nakomt.

(…)

De maandelijkse alimentatie bedraagt fl. 528,38 en volgens de opgave in het verzoek is er sprake van een achterstand in de betaling van fl. 1.585,14 per 1 juli 1999. (…)

Als u de bijdrage niet heeft betaald verzoeken wij u het achterstallige bedrag alsnog rechtstreeks aan mevrouw D. over te maken. (…) Indien u daarmee afdoende aantoont dat u aan uw betalingsverplichting voldoet (middels het overleggen van bewijsstukken; N.o.), zal het LBIO het verzoek van mevrouw D. afwijzen.

Worden de bewijsstukken niet binnen de gestelde termijn ontvangen dan gaat het LBIO over tot inning van de bijdrage. De hieraan verbonden kosten worden bij u in rekening gebracht door middel van een opslag op de achterstand en de maandelijks te betalen bijdrage."

4. Bij brief van 7 september 1999 deelde het LBIO verzoekster mee dat het de heer H. per gelijke post had aangeschreven en dat de heer H. conform de wet nog 14 dagen de gelegenheid had om aan te tonen dat hij wel of alsnog rechtstreeks aan verzoekster had betaald. Het LBIO heeft daarbij aangegeven dat pas daarna de inning kan worden overgenomen.

5. Verzoekster berichtte het LBIO bij brief van 16 september 1999 het volgende:

"In vervolg op uw schrijven van 7-9-1999 (…) wacht ik op uw inning van de achterstand van de maanden juli/augustus/september 1999 en daarop volgende maanden, tot op heden heeft er geen tussentijdse betaling rechtstreeks van de heer H. plaatsgevonden."

6. In zijn brief van 7 oktober 1999 berichtte het LBIO de heer H. het volgende:

"…bericht ik u dat u niet of onvoldoende heeft aangetoond dat u de verschuldigde bijdrage aan mevrouw D. heeft betaald.

Daarom zal ik nu gevolg geven aan het incassoverzoek en bent u op grond van de wet verplicht om de verschuldigde onderhoudsbijdrage voor uw kinderen (…) aan het LBIO te voldoen.

Over de periode van 01.07.1999 tot en met 31.10.1999 bereken ik een achterstand in uw betalingen van fl. 2.113.52 aan alimentatie plus fl. 211,36 aan opslag (…).

Ik verzoek u met klem om dit bedrag per omgaande (…) over te maken (…).

Indien binnen 10 dagen na dagtekening geen betaling is ontvangen, dan zal het LBIO zonder verdere aankondiging overgaan tot incassomaatregelen…"

7. Het LBIO berichtte verzoekster bij brief van 7 oktober 1999 dat het de inning van de kinderalimentatie overneemt.

8. Op 7 oktober 1999 verzocht het LBIO de Kamer van Koophandel te laten weten of de B.V. van de heer H. in het Handelsregister stond ingeschreven.

9. Op 8 oktober 1999 ontving het LBIO een brief van verzoekster waarin zij het LBIO meedeelde dat zij ƒ 1585,15 van de heer H. had ontvangen.

10. Accountant W. deelde het LBIO, namens de heer H., bij brief van 9 oktober 1999 het volgende mee:

"De achterstand in de betaling (…) is betaald op 1 oktober 1999 (…). Door zakelijke omstandigheden is de heer H. niet in staat geweest om u hierover te informeren.

De heer H. zal het verschuldigde bedrag (…) maandelijks betalen, zodat er geen sprake meer zal zijn van een achterstand."

11. In zijn brief van 13 oktober 1999 deelde het LBIO de heer H. het volgende mee:

"Het LBIO ontving betaalbewijzen/een bevestiging (…) waaruit blijkt dat u een bedrag van fl. 1.585,14 aan onderhoudsbijdrage buiten het LBIO om heeft betaald. Dit bedrag is (…) in mindering (…) gebracht op de vordering kinderalimentatie (…).

De opslagkosten blijft u volledig verschuldigd.

(…)

Ik verzoek u genoemde achterstand (ƒ 739,74; N.o.) middels bijgevoegde acceptgirokaart per omgaande aan mijn bureau te voldoen. (…)

Wanneer het LBIO geen betalingen van u ontvangt zal worden overgegaan tot executiemaatregelen, indien noodzakelijk alleen voor de opslag- en executiekosten."

12. Verzoekster stelde het LBIO er bij brief van 28 oktober 1999 van in kennis dat zij op 27 oktober 1999 een bedrag van ƒ 528,38 van de heer H. had ontvangen.

13. Bij brief van 3 november 1999 berichtte het LBIO de heer H. het volgende:

"Wederom ontving het LBIO een bevestiging van mevrouw D. waaruit blijkt dat u een bedrag van fl. 528,38 aan onderhoudsbijdrage buiten het LBIO om heeft betaald op 27.10.1999.

Dit bedrag is (…) in mindering (…) gebracht op de vordering kinderalimentatie (…). De opslagkosten blijft u volledig verschuldigd.

(…)

Ik verzoek u thans genoemde bijdrage ad fl. 581,22 voor 15.11.1999 aan het LBIO te voldoen (…).

Wanneer het LBIO geen betaling van u ontvangt zal worden overgegaan tot executiemaatregelen, indien noodzakelijk alleen voor de opslag- en executiekosten."

14. Verzoekster deelde het LBIO bij brief van 10 januari 2000 mee dat de alimentatie over de maand januari 2000 nog niet op haar bankrekening was bijgeschreven.

15. Het LBIO liet verzoekster bij brief van 17 januari 2000 weten dat het de bijdrage voor de maand januari 2000 aan haar had overgemaakt.

16. In zijn brief van 9 mei 2000 berichtte het LBIO de heer H. onder meer het volgende:

"Hierbij maak ik u erop attent dat het LBIO tot en met 31.05.2000 een achterstand in uw betalingen noteert van fl. 2.382,96.

Dit bedrag bestaat uit fl. 2.166,32 kinderalimentatie (4 maandtermijnen à fl. 541,58) plus fl. 216,64 opslagkosten.

Ik verzoek u de volledige achterstand binnen 10 dagen over te maken (…).

Wanneer het LBIO niet tijdig de betalingen van u ontvangt (…) dan zal het LBIO zonder nadere aankondiging overgaan tot het treffen van executiemaatregelen."

17. Accountant W. berichtte het LBIO namens de heer H. bij brief van 16 mei 2000 het volgende:

"…delen wij u mede dat de heer H. vanaf januari 2000 de maandelijkse alimentatie (…) rechtstreeks overmaakt op het bankrekeningnummer van mevrouw D. Zij was hierover ingelicht.

Derhalve kan er dan ook geen sprake zijn van een betalingsachterstand en doen wij aan u retour komen de brief van 9 mei 2000…"

18. Het LBIO deelde accountant W. bij brief van 24 mei 2000 het volgende mee:

"…Conform de wet zal de inning door het LBIO pas worden beëindigd nadat er ten minste 6 maanden regelmatig, dat wil zeggen iedere maand, aan het LBIO is betaald, waarbij de achterstand dan geheel aangezuiverd moet zijn én alle kosten voldaan moeten zijn. (…)

Aangezien door de heer H. ten dele aan bovengenoemde criteria werd voldaan (…) heeft het LBIO de inning niet beëindigd.

Ik verzoek u mij thans binnen veertien dagen na dagtekening van dit schrijven in kennis te stellen van de door de heer H. verrichte rechtstreekse betalingen (…). Deze betalingen zullen in mindering gebracht worden op de vordering kinderalimentatie.

De opslagkosten blijven verschuldigd…"

19. Verzoekster liet het LBIO bij brief van 28 augustus 2000 weten dat zij nog geen kinderalimentatie had ontvangen over de maanden juli en augustus 2000.

20. In haar brief van 4 september 2000 stelde verzoekster het LBIO ervan op de hoogte dat zij de kinderalimentatie over de maand juli 2000 had ontvangen.

21. In zijn brief van 22 september 2000 berichtte het LBIO de heer H. het volgende:

"…De achterstand van fl. 1.570,60 bestaat uit (…).

Ik verzoek u voor 05.10.2000 voor betaling van de volledige achterstand zorg te dragen middels bijgaande acceptgirokaart en vervolgens maandelijks.

Indien betaling aan het LBIO uitblijft noodzaakt u het LBIO executiemaatregelen te treffen..."

22. In een brief van 22 september 2000 berichtte het LBIO verzoekster dat de heer H. ten laatste male was verzocht de achterstallige betaling te voldoen.

23. In zijn brief van 19 oktober 2000 deelde het LBIO verzoekster het volgende mee:

"…Hierbij bericht ik u dat het LBIO geen relevante informatie heeft kunnen achterhalen waarmee kan worden overgegaan tot gerichte incassomaatregelen.

Daarom heb ik vandaag de zaak in handen gegeven van de deurwaarder met het verzoek om te proberen de verschuldigde alimentatie alsnog zo spoedig mogelijk te incasseren en aan het LBIO door te betalen. Dit mede omdat debiteur zelfstandig een onderneming runt.

Of dit ook daadwerkelijk tot resultaat zal leiden is op voorhand niet te zeggen. (…)

Ter informatie meld ik u nog dat de achterstand voor u inmiddels is opgelopen tot fl. 1.624,74 berekend tot en met 30 november 2000…"

24. Op 5 december 2000 heeft de deurwaarder de echtscheidingsbeschikking bij de heer H. betekend, en bevolen dat de heer H. binnen twee dagen de achterstallige alimentatie moest voldoen.

25. Bij brief van 24 januari 2001 verzocht het LBIO de deurwaarder om het LBIO op korte termijn schriftelijk te informeren ten aanzien van de voortgang in deze alimentatiekwestie.

26. Op 26 januari 2001 ontving het LBIO bericht van de deurwaarder dat de heer H. in dienst van P. was. De deurwaarder verzocht het LBIO in deze brief een kennisgeving beslag te verzenden naar werkgever P., vanwege het kostenaspect.

27. Bij brief van 2 februari 2001 berichtte het LBIO aan werkgever P. het volgende:

"Hierbij bericht ik u dat de heer H. (…) op grond van een rechterlijke uitspraak (…) een bijdrage verschuldigd is ten behoeve van de (…) kinderen.

Betrokkene komt deze verplichting niet uit eigen beweging na, op grond waarvan ik genoodzaakt ben onder u beslag te leggen.

(…)

Krachtens artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stel ik u (…) van de rechterlijke uitspraak in kennis. Ik verzoek u deze kennisgeving per omgaande voor 'gezien' getekend aan ons terug te zenden. (…)

Vanaf de datum dat u deze kennisgeving voor 'gezien' getekend heeft teruggezonden, bent u verplicht van het loon en/of andere periodieke uitkeringen die betrokkene van u ontvangt maandelijks het (…) aangegeven bedrag (ƒ 950; N.o.) in te houden (…).

Ik verzoek u de ingehouden gelden maandelijks over te maken op…"

28. Bij brief van 2 februari 2001 verzocht het LBIO de deurwaarder zijn incasso-bemoeienissen voorlopig te staken, omdat het LBIO de procedure ten aanzien van het leggen van loonbeslag had gestart.

29. Verzoekster berichtte het LBIO bij brief van 12 februari 2001 onder meer het volgende:

"Nadat ik 3 weken probeer U telefonisch te bereiken (…) maak ik hierbij een schriftelijke melding dat ik nog steeds na 6 maanden geen kinderalimentatie heb ontvangen.

(…) 3 weken geleden (…) na telefonisch contact met U, zou (…) de heer H. toch een vaste baan (…) hebben (en zou; No) de alimentatie toch wel weer via het L.B.I.O. geïncasseerd (…) worden. Ik zou hier graag van u bericht (over; N.o.). ontvangen."

30. Het LBIO berichtte werkgever P. bij brief van 23 februari 2001 het volgende:

"Op 2 februari 2001 zond ik u een 'kennisgeving' betreffende beslaglegging op het salaris van de heer H. (…). Tot op heden heeft u het eerste exemplaar van de `kennisgeving' niet voor 'gezien' getekend aan het LBIO teruggezonden.

Ik verzoek u dit thans per omgaande te doen en daarbij mee te delen vanaf welke datum u met de inhouding bent begonnen."

31. Naar aanleiding van de brief van het LBIO van 23 februari 2001 nam werkgever P. op 2 maart 2001 telefonisch contact op met het LBIO om mee te delen dat hij de brief van 2 februari 2001 niet had ontvangen. Vervolgens zond het LBIO P. op 6 maart 2001 nogmaals de brief van 2 februari 2001.

32. Het LBIO deelde verzoekster in een brief van 6 maart 2001 onder meer het volgende mee:

"Mijn bureau heeft onlangs een beslagformulier naar de huidige werkgever van de heer H. gestuurd met het verzoek om maandelijks een bedrag in te houden op diens salaris en dit aan het LBIO af te dragen.

(…)

Zodra het beslag is afgerond en duidelijk is welk bedrag vanaf welke datum zal worden ingehouden, zal ik u nader informeren.

Mijn bureau zal dan in ieder geval zijn bemoeienis met de deurwaarder beëindigen."

33. Op 19 maart 2001 stuurde P. het LBIO een e-mail, waarin P. onder meer het volgende vermeldde:

"Helaas hebben wij de kennisgeving betreffende beslaglegging op het salaris van de heer H. niet ontvangen, gelieve nog een kennisgeving te sturen, zodat wij deze voor gezien getekend aan u retour kunnen zenden."

34. Nadat het LBIO de kennisgeving van P. op 21 maart 2001 retour had ontvangen, berichtte het LBIO verzoekster bij brief van 22 maart 2001 het volgende:

"Hierbij bericht ik u dat het LBIO beslag heeft gelegd onder de werkgever van de heer H. Vanaf deze maand dient maandelijks een bedrag te worden ingehouden en afgedragen aan het LBIO. De exacte hoogte van dit bedrag is momenteel nog niet duidelijk gezien het lage bedrag aan inkomsten.

De achterstand voor u bedraagt fl. 4.404.16 tot en met 30 april 2001.

Zodra de voor u bestemde gelden door het LBIO zijn ontvangen zullen deze aan u worden doorbetaald."

35. De deurwaarder gaf het LBIO bij brief van 30 maart 2001 een overzicht van de afwikkeling wegens het leggen van loonbeslag. De deurwaarder bracht daarbij ƒ 303,33 in rekening.

36. Het LBIO verzocht P. bij brief van 3 mei 2001 onder meer de gelden, die ingevolge het door het LBIO gelegde beslag waren ingehouden op het loon van de heer H., per omgaande aan het LBIO over te maken.

37. Nadat het LBIO in juni 2001 een bedrag van ƒ 504,09 van de heer H. had ontvangen, betaalde het LBIO hiervan ƒ 243,16 aan verzoekster en boekte het ƒ 142,02 als opslagkosten en ƒ 118,91 als deurwaarderskosten. Bij brief van 11 juni 2001 berichtte verzoekster het LBIO het volgende:

"…Ik kan en mag hier niet mee akkoord gaan dat u eerst een deurwaarder in werking stelt, en vervolgens stopt met het innen via de deurwaarder (…) en vervolgens na 10 maanden de kosten op mij gaat verhalen. En de achterstallige 4.963,62 op zijn beloop laat…"

38. Bij brief van 13 juni 2001 berichtte het LBIO de Kamer van Koophandel graag te vernemen of de B.V. van de heer H. al dan niet in het Handelsregister stond ingeschreven.

39. De Kamer van Koophandel berichtte het LBIO op 20 juni 2001 dat de B.V. van de heer H. op 1 februari 2001 failliet is verklaard.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt LBIO

1. In reactie op verzoeksters klacht liet het LBIO de Nationale ombudsman bij brief van 30 juli 2001 het volgende weten:

"…Ik acht deze klacht ongegrond.

Zoals u op kunt maken uit de meegezonden kopieën uit het dossier, heeft het inschakelen van mijn bureau door mevrouw D. aanvankelijk geleid tot het rechtstreeks aan haar voldoen van de kinderalimentatie door de heer H. Dit heeft geduurd tot augustus 2000.

Omdat in oktober 2000 geconstateerd werd dat de heer H. niet meer aan zijn betalingsverplichting (…) voldeed (…) heeft mijn bureau het dossier ter incasso aan de deurwaarder overgedragen om tot invordering (…) te komen. (…)

Op 26 januari 2001 ontving mijn bureau informatie van de deurwaarder waaruit bleek dat de heer H. inmiddels een dienstbetrekking had bij 'P.' waar vereenvoudigd derdebeslag (…) kon worden gelegd op het loon van de heer H. Mijn bureau is de procedure om dit vereenvoudigd loonbeslag te leggen op 2 februari 2001 gestart door het ver-zenden van de (eerste) kennisgeving aan de werkgever. Uiteindelijk heeft het verzenden van een tweede kennisgeving aan de werkgever (…) geleid tot het daadwerkelijke loonbeslag per 21 maart 2001. (…)

Inmiddels is een eerste afdracht van de werkgever van de heer H. door mijn bureau ontvangen op 30 mei 2001, en door mijn bureau doorbetaald aan mevrouw D. op 6 juni 2001. Mijn bureau zal op dit moment de werkgever dienen te rappelleren, daar op dit moment de werkgever niet zorgdraagt voor het regelmatig afdragen van de gereserveerde gelden.

Totaal zijn (…) de volgende bedragen van de heer H. geïncasseerd.

Achterstand kinderalimentatie (…) fl. 14.144.92

Betaalde kinderalimentatie aan mevrouw D. fl. 7.746,08

Achterstand kinderalimentatie tot en met 31 juli 2001 fl. 6.398,84

Tevens zijn door de heer H. de volgende bedragen aan mijn bureau voldaan.

Wettelijke opslagkosten fl. 513,22 (van het (…) verschuldigde bedrag fl. 1.414,56)

Executiekosten fl. 118,91 (van het (…) verschuldigde bedrag fl. 273,58)

Naar mijn mening kan (…) niet geconcludeerd worden dat mijn bureau het dossier H.- D. (…) onvoldoende voortvarend behandeld heeft.

Ik merk hierbij nog op dat de heer H. zijn alimentatieverplichting tot en met augustus 2000 had voldaan. Als gevolg van het uitblijven van betalingen over september 2000 is het dossier eind oktober 2000 aan de deurwaarder overgedragen…"

2. Bij brief van 19 september 2001 gaf het LBIO de Nationale ombudsman zijn standpunt op het tweede klachtonderdeel, dat de Nationale ombudsman in een later stadium had aangevuld:

"…Mevrouw D. klaagt erover dat mijn bureau een te groot deel van de betalingen door haar ex-man aan mijn bureau ter dekking van de kosten gebruikt. Deze kosten zijn door mijn bureau gemaakt voor het innen van de kinderalimentatie.

Als antwoord op deze vraag wil ik hier verwijzen naar (…) artikel 1:408 BW, in het bijzonder naar de leden 10 en 3 van dit artikel. Hierin wordt de voorrangsregeling met betrekking tot ontvangen betalingen uiteengezet. Verhaalbare kosten van gerechtelijke vervolging en executie worden in de eerste plaats in mindering gebracht op ontvangen betalingen van een betalingsplichtige. Ook in het dossier H.-D. (…) zijn deze kosten (verspreid) in mindering gebracht op de ontvangen betalingen van de heer H.

Op grond van deze wetgeving acht ik dit onderdeel van de klacht ongegrond.

Op de expliciet door u gestelde vragen antwoord ik u als volgt.

Waarom heeft het LBIO een deurwaarder ingeschakeld en niet zelf beslag gelegd op het loon van de heer H.?

Omdat in oktober 2000 geconstateerd werd dat de heer H. niet meer aan zijn betalingsverplichting jegens mijn bureau voldeed, en tevens gestopt was met de rechtstreekse betalingen aan mevrouw D., heeft mijn bureau het dossier ter incasso aan de deurwaarder moeten overdragen om tot invordering van de verschuldigde kinderalimentatie en wettelijke opslagkosten te komen. Mijn bureau kon op dat moment geen relevante informatie achterhalen om over te kunnen gaan tot vereenvoudigd loonbeslag (…); mijn bureau heeft op dat moment geen werkgever of uitkerende instantie kunnen achterhalen waarvan de heer H. een periodieke betaling ontving. Op het moment dat mijn bureau informatie verkreeg dat de heer H. een dienstbetrekking had bij 'P.' waar vereenvoudigd derdebeslag (…) door mijn bureau kon worden gelegd op zijn loon, is hiertoe direct door mijn bureau overgegaan. De deurwaarder is op dat moment opdracht gegeven de behandeling van het dossier te stoppen.

Op basis waarvan wordt de hoogte van het bedrag van de executiekosten bepaald, dat maandelijks op verzoeksters alimentatie wordt ingehouden?

De betreffende kosten worden niet op de kinderalimentatie van mevrouw D. ingehouden.

Van de betalingen die door de heer H. worden gedaan aan mijn bureau worden gelden aangewend ter voldoening van de executiekosten die mijn bureau heeft moeten maken. Deze kosten worden door de heer H. voldaan, en worden niet in mindering gebracht op de openstaande vordering kinderalimentatie die mevrouw D. heeft op de heer H.

Hoewel een betaling van een onderhoudsplichtige in de eerste plaats strekt tot voldoening van de executiekosten (…), houdt mijn bureau wel enigszins rekening met de behoefte aan kinderalimentatie bij de ontvangstgerechtigde. Een gedeelte van de ontvangen gelden wordt dan ook doorbetaald aan een ontvangstgerechtigde. Er wordt echter wel door mijn bureau naar gestreefd binnen een zo kort mogelijke termijn de kosten verhaald te hebben.

Op dit moment zijn alle kosten door de heer H. voldaan, met uitzondering van de wettelijke opslagkosten."

d. inlichtingen lbio

1. Bij brief van 22 november 2001 verzocht de Nationale ombudsman het LBIO om inlichtingen:

"…Heeft het LBIO kort voor 24 oktober 2000 opnieuw navraag gedaan naar de eventuele inkomsten van de heer H.?

In de brief van 10 juli 2001 stelde de Nationale ombudsman u de vraag op basis waarvan het LBIO de hoogte van het bedrag van de executiekosten bepaalt, dat maandelijks op verzoeksters alimentatie wordt ingehouden. (…)

Het is echter nog niet duidelijk op basis waarvan deze bedragen worden vastgesteld die worden aangewend ter voldoening van de executiekosten. Ik verzoek u mij hierover een nadere toelichting te geven…"

2. Het LBIO berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 12 december 2001 het volgende:

"Mevrouw D. had in het incassoverzoek opgegeven dat de heer H. een eigen bedrijf zou hebben. Op 8 oktober 1999 werd deze informatie geverifieerd bij de Kamer van Koophandel. (…) In april 2000 werd via het algemene (RINIS-)bevragingssysteem onderzocht of de heer H. eventueel nog andere inkomstenbronnen had. Dit werd negatief beantwoord. Door middel van het plaatsen van een afnemersindicatie op het sofi-nummer van de heer H. bij het RINIS-bevragingssysteem, zou mijn bureau door dit systeem van het wijzigen van inkomstenbron spontaan geïnformeerd worden, indien de bedrijfsvereniging van de nieuwe werkgever aangesloten zou zijn bij dit netwerk. (…)

Nu mevrouw D. begin oktober 2000 nog een verzendkaartje doorstuurde dat zij van de firma 'H.' (…) had ontvangen, ging mijn bureau er vanuit dat debiteur nog steeds werkzaam zou zijn in het eigen bedrijf. Daarbij was er tot dat moment geen andere informatie ontvangen, ook niet spontaan via het algemene bevragingssysteem, en werd er alvorens de incasso uit handen te geven aan de deurwaarder geen verdere navraag gedaan naar andere inkomsten. Het eigen bedrijf bleek later failliet verklaard te zijn per 1 februari 2001.

Via de deurwaarder werd in januari 2001 de informatie ontvangen dat de heer H. inkomen uit arbeid zou genieten bij "P.", waarvan het adres overigens eveneens (…) was. Dit bedrijf werd volgens informatie die ontvangen werd van de Kamer van Koophandel per 6 december 2000 opgericht. Dus ook wanneer mijn bureau wel onderzoek had gedaan naar eventuele andere inkomsten alvorens de deurwaarder in oktober 2000 in te schakelen, zou deze werkgever nog niet naar voren zijn gekomen.

Met betrekking tot uw vraag inzake de vaststelling van executiekosten, bericht ik u als volgt. (…)

Zoals uiteengezet in de brief van 19 september jl. dienen ontvangen betalingen, volgens artikel 1:408,10 BW, in eerste instantie tot voldoening van de executiekosten te strekken. Mijn bureau heeft echter het beleid dat het verhaal van de kosten geleidelijk dient te geschieden, zodat de ontvangstgerechtigde van de gelden hier minimaal hinder van ondervindt. Over het algemeen wordt een ontvangen betaling naar rato over de openstaande vorderingen verdeeld. Van de betalingen die in juni en augustus 2001 in deze werden ontvangen werd een groot deel naar opslag- en executiekosten geboekt, waar-door er veruit lagere bedragen voor mevrouw D. resteerden. Naast het feit dat de verhaalbare deurwaarderskosten volledig werden verhaald uit deze 2 betalingen, werd er tevens een aanzienlijk deel op de post opslagkosten geboekt. Deze post was inmiddels uit verhouding geraakt met de nog aan mevrouw D. verschuldigde kinderalimentatie, omdat de heer H. in het verleden meerdere malen rechtstreeks aan mevrouw D. betaalde. Zoals gezegd worden de hiermee gepaard gaande opslagkosten niet afgeboekt, en werden deze op deze wijze op de heer H. verhaald."

e. nadere inlichtingen lbio

1. In reactie op de brief van het LBIO van 12 december 2001 verzocht de Nationale ombudsman het LBIO bij brief van 7 januari 2002 hem nogmaals nadere inlichtingen te verstrekken:

"Waarom is ervoor gekozen de deurwaarderskosten volledig op de ontvangen betalingen te verhalen, en zijn deze kosten niet naar rato over de openstaande vorderingen verdeeld?"

2. In zijn brief van 4 februari 2002 deelde het LBIO de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"Over het algemeen wordt een ontvangen betaling naar rato over de openstaande vorderingen verdeeld (…).

Dit is het geval wanneer er geen sprake is geweest van mutaties in het alimentatiesaldo, bijvoorbeeld door het afboeken van betalingen die niet via het LBIO, maar direct aan de ontvangstgerechtigde werden overgemaakt.

Bij de verwerking van dergelijke rechtstreekse betalingen wordt wel de alimentatiebetaling van het saldo afgeboekt, maar de berekende en opgevoerde 10% opslagkosten over die betaling blijven ongewijzigd verschuldigd. Hierdoor raakt de verhouding (100:10) uit balans en dient deze te worden hersteld door middel van extra aanzuiveringen op de post opslagkosten. Door het bestemmen (van; N.o.) de betreffende bedragen werd deze verhouding per september 2001 weer zo goed als volledig hersteld.

Het verhaal van executiekosten (door de deurwaarder bij het LBIO in rekening gebrachte kosten) vindt zoals gezegd geleidelijk plaats, echter wel met enige voorrang."

3. Naar aanleiding van een telefonisch verzoek van de Nationale ombudsman om inlichtingen over de gehanteerde verdeelsleutel, berichtte het LBIO de Nationale ombudsman bij brief van 8 maart 2002 het volgende:

"Naar aanleiding van uw vraag omtrent de wijze van verdeling van de gelden die uit de beslaglegging op het inkomen van de heer H. in de maanden mei en augustus 2001 werden ontvangen, bericht ik u als volgt.

(…) Mijn bureau heeft ervoor gekozen deze kosten niet preferent op de betalingsplichtige te verhalen, maar geleidelijk, zodat de ontvangstgerechtigde van deze verre-kening zo min mogelijk hinder ondervindt. Een ontvangen betaling behoort volgens de aangehouden verdeelsleutel in eerste instantie, naar evenredigheid, te worden verdeeld over de volgende posten:

- de alimentatiebijdrage van de maand van ontvangst van de betaling

- de opslagkosten over de alimentatiebijdrage van de maand van ontvangst van de betaling

- de totale openstaande deurwaarderskosten.

Mochten er nadien nog gelden resteren, dan worden deze naar rato verdeeld over de achterstallige kinderalimentatie en achterstallige opslagkosten.

Ten tijde van ontvangst van de eerste afdracht uit het loonbeslag bestond er een maandelijkse bijdrage van fl. 559,46. Daarover was een opslag verschuldigd van 10% ad fl. 55,95. Aan deurwaarderskosten stond een totaalbedrag van fl. 273,58 open. Verhoudingsgewijs diende derhalve 63% van de ontvangst geboekt te worden naar kinderalimentatie, 6% naar opslagkosten en 31% op deurwaarderskosten.

De eerste afdracht bedroeg fl. 504,09. De doorbetaling van 6 juni 2001 had er derhalve als volgt uit moeten zien: fl. 317,58 naar kinderalimentatie, fl. 30,25 naar opslagkosten en fl. 156,27 naar deurwaarderskosten.

De tweede afdracht uit het loonbeslag bedroeg fl. 1.314,88. Ten tijde van de tweede afdracht bestond dezelfde maandelijkse bijdrage. Aan deurwaarderskosten had een bedrag van (fl. 273,58 -/- fl. 156,27=) fl. 117,31 open moeten staan aan de hand van bovenstaande berekening. Het totaal van deze eerste verdeelsleutel bedraagt derhalve fl. 732,72 welke volledig uit de afdracht voldaan kon worden.

Het resterende bedrag (fl. 1.314,88 -/- fl. 732,72=) fl. 582,16 dient vervolgens naar rato over de achterstand in de kinderalimentatie en de opslagkosten te worden verdeeld. De achterstand tot en met 31 augustus 2001 bedroeg fl. 6.398,84 kinderalimentatie en fl. 901,34 opslagkosten, verhoudingsgewijs 88% tegenover 12%. Te verdelen was nog fl. 582,16. Aan kinderalimentatie dient in dit geval dan fl. 512,30 en aan opslagkosten fl. 69,86 te worden geboekt.

Bij bestudering van de betreffende boekingen is mij echter gebleken dat de destijds verantwoordelijke medewerker deze weg niet heeft gevolgd, waardoor de betalingen op een andere wijze dan bovenstaand werden geboekt. Ik heb de betreffende medewerker hierop niet meer kunnen aanspreken, aangezien deze inmiddels mijn dienst heeft verlaten.

Verdeling volgens huidige situatie

Hoogte ontvangst

geboekt als kinderalimentatie

geboekt als opslagkosten

geboekt als deurwaarderskosten

1e ontvangst

fl. 504,09

fl. 243,16

fl. 142,02

fl. 118,91

2e ontvangst

fl. 1.314,88

fl. 808,88

fl. 351,33

fl. 154,67

totaal geboekt

fl. 1.818,97

fl. 1.052,04

fl. 493,35

fl. 273,58

Verdeling had moeten zijn

Hoogte ontvangst:

had moeten boeken als kinderalimentatie

had moeten boeken als opslagkosten

had moeten boeken als deurwaarderskosten

1e ontvangst

fl. 504,09

fl. 317,58

fl. 30,24

fl. 156,27

2e ontvangst

fl. 1.314,88

fl. 1.071,76

fl. 125,81

fl. 117,31

totaal te boeken

fl. 1.818,97

fl. 1.389,34

fl. 156,05

fl. 273,58

totaal geboekt:

fl. 1.818,97

fl. 1.052,04

fl. 493,35

fl. 273,58

correctie:

fl. 0,00

fl. 337,30

-/- fl. 337,30

fl. 0,00

Hoewel ik van mening ben dat mijn bureau wettelijk gezien de mogelijkheid wordt geboden de opslagkosten en deurwaarderskosten bij voorrang te verhalen, acht ik het niet juist, gezien het door mijn bureau ingenomen standpunt omtrent het geleidelijk verhalen van onze kosten, mevrouw D. op deze wijze te benadelen ten opzichte van onze overige cliënten.

Ik acht het dan ook juist het bedrag van fl. 337,30 zo spoedig mogelijk aan mevrouw D. te doen toekomen. Ik hoop de kwestie voor mevrouw alsnog naar haar tevredenheid te hebben kunnen afhandelen."

Achtergrond

Artikel 408, tiende lid, Burgerlijk Wetboek Boek 1:

"Een betaling door de onderhoudsplichtige strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, bedoeld in het derde lid, vervolgens in mindering van eventueel verschenen rente en ten slotte in mindering van de verschuldigde onderhoudsgelden en de eventueel lopende rente."

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Onvoldoende voortvarend gehandeld om alimentatie te innen van verzoeksters ex-man en een te groot deel van de betaling gebruikt ter dekking van de kosten die worden gemaakt voor het innen van de alimentatie.

Oordeel:

Gegrond