1999/273

Rapport
Op 9 december 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van 8 december 1997 van mevrouw W. te Ede, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Verzoekster beklaagde zich erover dat haar op 5 augustus 1997 bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden ingediende klacht niet naar behoren was afgehandeld. De klacht had betrekking op de aanhouding van verzoeksters zoon op 4 augustus 1997 door ambtenaren van het politiekorps Gelderland-Midden. De Nationale ombudsman legde de klacht op 27 januari 1998 telefonisch voor aan het regionale politiekorps Gelderland-Midden, met de vraag of er een oplossing in het vooruitzicht gesteld kon worden. De politie liet de Nationale ombudsman op 5 maart 1998 weten dat er op 28 januari 1998 een bemiddelingsgesprek had plaatsgevonden tussen verzoekster en ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. De bemiddeling leidde niet tot voldoende afhandeling van de klacht. Verder liet de politie weten dat zij de klachtprocedure conform de Klachtenregeling politieregio Gelderland Midden met spoed zal afronden. Hierop heeft de Nationale ombudsman op 17 maart 1998 besloten het onderzoek te be indigen. Bij brief van 23 oktober 1998 gaf verzoekster de Nationale ombudsman te kennen dat de politie haar klacht niet naar tevredenheid had afgehandeld. Daarop besloot de Nationale ombudsman de klacht over de gedraging van ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden in onderzoek te nemen. Naar deze laatste gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden te Ede op 4 augustus 1997:- haar zoon hebben aangehouden; - daarbij disproportioneel geweld hebben gebruikt jegens haar, haar zoon en haar ex-echtgenoot, als gevolg waarvan zij en haar zoon letsel hebben ondervonden en haar horloge is beschadigd.

Achtergrond

1. Wet Nationale ombudsmanArtikel 26, tweede lid:"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft (...) door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."2. Gebruik van geweld door politieambtenarenArtikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. (...)5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste (...) lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."3. Aanleggen van handboeien3.1. In artikel 22, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.          3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:         a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt." 3.2. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.4. Gebruik van lange wapenstok4.1. In de van toepassing zijnde Bewapeningsregeling politie van 25 maart 1994 (Bewapeningsregeling (oud); Stcrt. 64, in werking getreden op 1 april 1994, die wat betreft de hierna aangehaalde artikelen niet inhoudelijk verschilt van de op 24 december 1997 in werking getreden nieuwe bewapeningsregeling) was bepaald, dat de standaardbewapening van de reguliere politieambtenaar tijdens de uitoefening van dienst onder meer bestaat uit een korte wapenstok (artikel 2, eerste lid, van de Bewapeningsregeling). In artikel 7 van de Bewapeningsregeling was bepaald, dat de bewapening van de ambtenaar die behoort tot de mobiele eenheid, mede bestaat uit een lange wapenstok.4.2. In de Toelichting bij de Bewapeningsregeling (oud) staat vermeld, dat in deze regeling wordt bepaald welke wapens ter beschikking worden gesteld aan de politie en wie deze mogen aanwenden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de standaardbewapening van elke ambtenaar van politie, die bestaat uit de korte wapenstok en een pistool, en de bewapening van de bijzondere eenheden, die onder meer kan bestaan uit een lange wapenstok. De bewapening die is toegekend aan deze bijzondere eenheden mag slechts worden gebruikt bij het optreden met de betreffende eenheid. 4.3. Artikel 11 van de Bewapeningsregeling (oud):"De korpsbeheerder kan in bijzondere, door het bevoegd gezag aangegeven situaties toestaan dat de ambtenaar tijdelijk mede wordt bewapend met:a. een lange wapenstok (...)".4.4. Als toelichting bij artikel 11 van de Bewapeningsregeling (oud) staat vermeld, dat het gewenst kan zijn om in bijzondere situaties een beroep te doen op reguliere ambtenaren van politie, die naast de standaardbewapening zijn uitgerust met bijzondere bewapening. Hierbij kan gedacht worden aan het uitrusten van reguliere ambtenaren van politie met een lange wapenstok tijdens de oudejaarsnacht.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. De korpsbeheerder werd een nadere vraag gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Noch de korpsbeheerder noch de hoofdofficier van justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 4 augustus 1997 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden de zoon van verzoekster aan. De aanhouding vond plaats in de achtertuin van de woning van de zoon en de ex-echtgenoot van verzoekster. Naast de zoon en de betrokken ambtenaren waren verzoekster, haar ex-echtgenoot en een broer van de zoon bij de aanhouding aanwezig. Na de aanhouding is de zoon overgebracht naar het politiebureau te Ede.2. De politierechter van de arrondissementsrechtbank te Arnhem veroordeelde de zoon van verzoekster op 18 december 1998 ter zake van bedreiging, gepleegd op 22 juli 1997, en bedreiging, gepleegd op 4 augustus 1997, tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.B.       STANDPUNT VERZOEKSTER1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verzoekster deelde in haar brief van 8 december 1997 aan de Nationale ombudsman onder meer mee:"Ik heb zelf de politie gebeld maar ze kwamen niet, maar toen die andere Mevr. belde kwam er zonder dat wij het wisten vijf mannelijke agenten en een vrouwelijke agent die duwde het hekje los want ze hadden kogelvrije vesten en opgeheven knuppels bij zich. Ik kon mijn verhaal niet eens afmaken ik kreeg meteen van een agent een klap met de knuppel op mijn hand die had ik op het hekje liggen. Maar aangezien er 23-7-97 toen we op vakantie waren in Tjenie is er iets dergelijks gebeurd met onze zoon.. moet gedreigd hebben met mes. Dat is ook zo zegt J. Mes is in beslaggenomen. Hij heeft een nacht en een dag gezeten, daar hoorden wij toen we op vakantie waren. Maar na het gebeurde van 8/5/97 beweerde haar dochter dat mijn zoon weer een mes in z'n hand had maar dat is niet waar. De agenten stormden daarna het erf op en hebben mijn zoon daar op een beestachtige wijze gearresteerd. Ik vroeg netjes doe met die jongen een beetje rustig maar daar trokken ze der eigen niets van aan. Want het is een hartpati nt en lichamelijke gehandicapt daarna kreeg ik nog twee klappen. Ik heb 5 weken in het gips gelopen en mijn gouden horloge wat ik gekregen heb van mijn kinderen toen we 25 jaar getrouwd waren is helemaal uit model dat heeft voor mij emotionele waarde."3. Ter informatie stuurde verzoekster een formulier van de Afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis Gelderse Vallei betreffende haar bezoek van 5 augustus 1997 aan een arts. In dat formulier wordt onder meer melding gemaakt van letsel aan de linkerhand van verzoekster. Verder stuurde verzoekster ter informatie een formulier van de Afdeling Spoedeisende hulp van het ziekenhuis Gelderse Vallei betreffende het bezoek van verzoeksters zoon van 8 augustus 1997 aan een arts. In dat formulier wordt onder meer melding gemaakt van letsel aan de rechterhand en de ribben van verzoeksters zoon. .        STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 6 januari 1999 op de klacht. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een afschrift van zijn brief van 29 september 1998 aan verzoekster (zie hierv r, onder A.2.). In die brief had de korpsbeheerder alle elementen van de door verzoekster in het kader van de Klachtenregeling politieregio Gelderland-Midden ingediende klacht, die overeenkomen met de door verzoekster bij de Nationale ombudsman ingediende klachtonderdelen, ongegrond verklaard. De brief van 29 september 1998 luidt, voor zover van belang:"Uit het ingestelde onderzoek is het volgende gebleken. Naar aanleiding van een melding van een vechtpartij voor uw woning werd door vier politieambtenaren ter plaatse opgetreden. Uw zoon bleek een vrouw met een mes te hebben bedreigd. Twee weken daarvoor was de politie door uw zoon ook met een mes bedreigd. De vrouw die was bedreigd wenste aangifte te doen en er werd besloten om uw zoon aan te houden. Gezien de ervaringen met uw zoon in het verleden hebben de politieambtenaren kogelwerende vesten aangetrokken en werden lange wapenstokken meegenomen. In de achtertuin van uw woning werd u met uw man aangetroffen. Vlak daarop kwam uw zoon de woning uitgerend. Hij had op dat moment geen mes in de handen. Door de politieambtenaren werd te kennen gegeven dat zij uw zoon wilden aanhouden. Toen zij hierop daadwerkelijk tot de aanhouding overgingen probeerde u dat, samen met uw echtgenoot te verhinderen. U beiden werd door een tweetal politieambtenaren aan de kant geduwd, zodat uw zoon benaderd kon worden. Omdat uw zoon zich hevig verzette, werd hij naar de grond gebracht en vervolgens geboeid. Tijdens deze aanhouding werden uw echtgenoot en uzelf tegengehouden toen u trachtte de aanhouding te belemmeren. Hierbij werd gebruik gemaakt van de lange wapenstok, die met de ene hand om het handvat en de andere om het uiteinde horizontaal werd gehouden om u en uw man op afstand te houden. Tijdens deze handelingen werd door de politieambtenaren niet naar u en uw man geslagen. Eventuele verwondingen zouden kunnen zijn ontstaan doordat u zich beiden verzetten tegen de aanhouding van uw zoon. Ten aanzien van het klachtelement van het onrechtvaardige optreden van de politie, overweeg ik het volgende. Tegen uw zoon werd aangifte gedaan van een misdrijf (bedreiging met een mes). De betrokken politieambtenaren hebben uw zoon als verdachte van dit misdrijf terecht aangehouden. Uw zoon heeft daarover een bekennende verklaring afgelegd. Ik acht de klacht ten aanzien van dit element dan ook volledig ongegrond. Ten aanzien van het klachtelement van het toepassen van disproportioneel geweld overweeg ik het volgende. Gezien de ernst van het feit en de hoog opgelopen gemoederen in de buurt was een (snel) optreden van de politie een vereiste. Ook door uw zeer emotionele optreden tijdens deze aanhouding was snel en adequaat handelen van de betrokken politieambtenaren gerechtvaardigd. Met behulp van de lange wapenstok bent u en uw man er van weerhouden om de gerechtvaardigde ambtshandeling i.c. de aanhouding van uw zoon, te verhinderen c.q. te belemmeren. Het eventueel daarbij opgelopen letsel heeft u vermoedelijk aan uzelf te wijten. Ik acht de klacht ten aanzien van dit klachtelement mede ongegrond."2. Bij de brief van de korpsbeheerder van 6 januari 1999 bevonden zich verder onder meer de volgende stukken:a. een brief van de chef van District West-Veluwe Vallei van 9 februari 1998 aan de korpschef van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (zie hierna, onder C.3); b. een klachtenrapportage van 5 februari 1998 van de klachtfunctionaris V. (zie hierna, onder C.4); c. een mutatie ter zake van de gebeurtenissen op 4 augustus 1997 als mede ter zake van een bezoek van verzoekster en haar ex-echtgenoot van 5 augustus 1997 aan het bureau van politie te Ede, gemuteerd op 4 augustus 1997 om 19.19 uur (zie hierna, onder C.5); d. een mutatie ter zake van de verhoren van de zoon van verzoekster (zie hierna, onder C.6); e. een Interne melding aanwending geweld van 4 augustus 1997, opgemaakt door de betrokken ambtenaren B., L., D. en M. (zie hierna, onder C.7); f. een proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 1997, eveneens opgemaakt door de betrokken ambtenaren B., L., D. en M. (zie hierna, onder C.8); g. een proces-verbaal van verhoor van de zoon van verzoekster van 6 augustus 1997, tijdstip 10.37 uur (zie hierna, onder C.9); h. een proces-verbaal van verhoor van de zoon van verzoekster van 6 augustus 1997, tijdstip 13.35 uur (zie hierna, onder C.10).3. In de brief van de districtschef West-Veluwe Vallei van 9 februari 1998 aan de korpschef van het regionale politiekorps Gelderland-Midden staat onder meer:"De gedraging waarop de klacht betrekking heeft vond plaats op maandag 4 augustus 1997 omstreeks 18.12 uur, in de achtertuin van perceel (adres; N.o.) in de gemeente Ede. De klacht richt zich tegen: B., L., M. en D., allen als hoofdagent werkzaam in de basispolitiezorg van het district West-Veluwe Vallei (unit Midden). (Verzoekster: N.o.) klaagde over het optreden van de politie, dat zij berhaupt onrechtvaardig vond. Bovendien klaagde zij over het feit dat de politiemensen geweld tegen haar en haar man hadden gebruikt en dat bij de aanhouding van haar zoon van buiten-proportioneel geweld sprake was. (...) Gelet op de inhoud van bijgevoegde dossierstukken, waaronder de uitvoerige rapportage van de klachtenfunctionaris en de informatie uit het BPS, sluit ik mij aan bij het advies van de klachtenfunctionaris en adviseer ik U de klacht volledig ONGEGROND te verklaren. Ik baseer mijn advies op de volgende feiten:1. Klaagster heeft – zo blijkt uit de stukken – een geheel eigen werkelijkheid m.b.t. hetgeen op de bewuste avond is voorgevallen;2. Zoon van klaagster werd terecht aangehouden wegens bedreiging met een mes en heeft daarover ook een bekennende verklaring afgelegd;3. Gezien de ernst van het feit en de hoog opgelopen gemoederen in de buurt was een (snel) optreden van de politie een vereiste;4. Tijdens de aanhouding zelf werd snel en adequaat gehandeld, zonder dat daarbij sprake was van buiten-proportioneel geweld;5. Zoon van klaagster zelf tijdens het verhoor aangaf geen enkele aanleiding voor een klacht tegen het politie-optreden te zien;6. Klaagster zelf – aldus de verklaring van haar zoon – degene is geweest die haar zoon heeft opgehitst voor de uitvoering van de bedreiging;7. Klaagster samen met haar (ex-)man en een andere zoon heeft gepoogd de (terechte) aanhouding van haar zoon te voorkomen, waarbij politie-medewerkers gedwongen waren haar op afstand te houden zonder daarbij geweld toe te passen."4. In de klachtenrapportage van 5 februari 1998 van de klachtfunctionaris V. staat onder meer:"Omschrijving klacht Politie trad op naar melding dat iemand een vrouw met een mes had bedreigd. Ter plaatse bleek het de zoon van klaagster te betreffen. De achtergrond is gelegen in een ruzie over honden. Bij poging tot aanhouding ontstond situatie waarin geweld werd gebruikt. Klaagster vond het optreden van de politie uberhaupt onrechtmatig (zoon had niets gedaan), politie sloeg klaagster en haar man, en gebruikte buiten-proportioneel geweld bij aanhouding zoon." (...) Met betrekking tot de inhoud van het verhaal is mij het volgende duidelijk geworden:Klaagster heeft een geheel eigen werkelijkheid m.b.t. hetgeen is gebeurd. M.i. mede ingegeven door sterk beschermende moeder-gevoelens jegens haar zoon (waarvoor op zich begrip valt op te brengen). Haar visie: Zoon heeft niets misdaan, wordt ten onrechte aangehouden, zij vraagt slechts, op normale toon, om haar zoon niet aan te houden en wordt door collega's op 1 van haar vingers geraakt. Visie collega's + verklaring zoon naderhand: zoon heeft slachtoffer met mes bedreigd, zou zelfs hebben gestoken wanneer slachtoffer confrontatie was aangegaan. Moeder stond de zaak op te hitsen. Zoon is zelfs van mening dat als zijn moeder dat niet had gedaan het niet tot een bedreiging was gekomen. Ook volgens verbalisanten stond klaagster voortdurend en heftig te schelden. Ook in mijn gesprekken met klaagster heb ik haar heftige emotionaliteit mogen ervaren. (...) Twee collega's hebben zoon aangehouden terwijl 2 andere de beide ouders met een horizontale wapenstok, noodgedwongen, op afstand hielden. Zij hebben hierbij niet geslagen. Eventuele verwondingen bij klaagster zouden ontstaan kunnen zijn door haar eigen verzet. (...) Klachtadvies Mij baserend op de beide gesprekken met klaagster en verbalisanten gevoerd, gelezen de verklaringen van rapporteurs in BPS en lezende de verklaring van de zoon van klaagster, acht ik de klacht van (verzoekster; N.o.) volledig ongegrond. Wel ben ik van mening dat er voordat de politie ten tonele verscheen zich e.e.a. in de buurt heeft voorgedaan waardoor gemoederen reeds hoog waren opgelopen. Deze onrust heeft zeer zeker bijgedragen tot het getoonde gedrag jegens politiemensen. Deze politiemensen kunnen hiervoor echter zeer zeker niet verantwoordelijk worden geacht en hebben met inachtneming van de situatie doortastend en juist gehandeld en proportioneel geweld gebruikt."5. De mutatie, gemuteerd op 4 augustus 1997 om 19.19 uur, bevat onder meer de volgende informatie:"(Ter plaatse; N.o.) troffen we ouders van (verdachte; N.o.) aan alsmede (verdachte; N.o.) zelf en diens broer. Na een korte discussie met ouders (verdachte; N.o.) aangehouden met enig duw- en trekwerk en geboeid overgebracht naar bureau Ede. (...) 050897 09.30 uur (...) Kwamen dhr. en mw. (...) aan het bureau. Dit zijn de vader en moeder van (verdachte; N.o.). Mw. was hevig ontdaan over het politieoptreden tijdens de aanhouding van haar zoon (...). Haar zoon is hartpatient en heeft geen kwaad in de zin. Pa was ontdaan over het dichtknijpen van de strot van (verdachte; N.o.) tijdens zijn aanhouding (?!?). Mw. is volgens eigen zeggen op haar linkerhand geslagen door 2 mannelijke coll's en een vrouwelijke coll. tijdens de aanhouding van zoonlief. Hierdoor heeft zij een geblesseerde duim (misschien inwendig scheurtje), is hiervoor naar het ziekenhuis geweest en loopt met mitella. Pa had een dikke pink."6. De mutatie, gemuteerd op 6 augustus 1997 om 14.42 uur, bevat onder meer de volgende informatie:"De verdachte klaagde tijdens zijn verhoor over pijn aan zijn ribben en zijn hand die zou zijn veroorzaakt tijdens zijn aanhouding. Hierop is alsnog een arts gewaarschuwd. Volgens de behandelend geneesheer zou zijn hand zwaar gekneusd zijn en werd geadviseerd om foto's in het zkh te laten maken. (...) De verdachte is op woensdag 06 augustus 1997, te 15.45 uur, op last van de HOVJ (naam; N.o.) heengezonden."7. In de Interne melding aanwending geweld van 4 augustus 1997, opgemaakt door de betrokken ambtenaren B., L., D. en M., staat onder meer:"7. Korte omschrijving van aard en aanleiding, het chronologische verloop, het geweldgebruik en het resultaat van het optreden:. A.V. melding van een vechtpartij voor perceel (adres; N.o.) te Ede tp gegaan. Voor genoemde woning bleek niemand te zijn. In de eerste zijstraat (adres; N.o.) werden rapp aangesproken door 4 personen. Een van de personen gaf te kennen te zijn bedreigd met een mes. De dader van deze bedreiging zou de bewoner van perceel (adres; N.o.) zijn. Ongeveer 2 weken daarvoor had deze man ook al voor problemen gezorgd en zou hij de politie met een mes hebben bedreigd. E.e.a. was ons ambtshalve bekend. Men wenste aangifte te doen van deze bedreiging. Besloten werd om (verdachte; N.o.) aan te gaan houden. Gezien het verleden van verdachte hebben rapp kogelwerende vesten aangetrokken en uit het dienstvoertuig 3 lange wapenstokken gepakt. Bij de achtertuin van genoemd perceel zagen wij in eerste instantie 3 personen. Dit bleken later de ouders van (verdachte; N.o.) en een broer te zijn. Korte tijd later kwam, de voor B. en L. bekende (verdachte; N.o.) naar buiten gestormd. Wij gaven te kennen dat wij waren gekomen om verdachte aan te houden voor bedreiging met een mes. Met name door (verdachte; N.o.) en zijn moeder werd er hevig gescholden. (Verdachte; N.o.) had geen mes in zijn handen. Door de familie werd gezegd, toen wij aanstalten maakten de tuin in te gaan, dat wij de tuin niet in mochten komen. Om verdere escalatie te voorkomen hebben rapp dit in eerste instantie ook niet gedaan. We wilden een goed moment uitkiezen om tot aanhouding over te gaan. De situatie verbeterde echter niet en op een gegeven moment trapte (verdachte; N.o.) tegen het deurtje van het tuinhekje, waarachter rapp stonden. Doordat het hekje tegen het slot viel werd rapp B. licht geraakt. Om te voorkomen dat de verdachte de woning binnen zou vluchten zijn wij vervolgens overgegaan tot een aanhouding. Toen (verdachte; N.o.) ons aan zag komen lopen liep hij weg en ging achter zijn ouders en broer staan. Deze werden door B. en L. aan de kant geduwd zodat (verdachte ; N.o.) benaderd kon worden. Vervolgens pakten B. en L. (verdachte; N.o.) ieder bij een arm en trokken hem weg uit de buurt van zijn ouders en broer. Vervolgens werd verdachte, omdat hij niet wilde meewerken, naar de grond gebracht en geboeid. Ter voorkoming van meerder geweld werd de verdachte snel aangehouden.

Tijdens het boeien van verdachte werden de ouders en broer van verdachte door M. en D. op een afstand gehouden door te praten en te duwen. De broer en ouders wilden rapp M. en D. passeren door tegen hen te duwen, kennelijk met de bedoeling om verdachte te helpen. Tevens werd de wapenstok horizontaal, met een hand om het handvat en de andere om het uiteinde gehouden. Op deze manier hebben wij de ouders en de broer duwend en pratend op afstand gehouden van de collega's die de aanhouding verrichtten. In de gang van het bureau trapte (verdachte; N.o.) met kracht tegen een deur met daarin glas. Om verdachte rustig te krijgen werd (verdachte; N.o.), nog steeds geboeid, gecontroleerd op de rug gelegd. Korte tijd hierna werd (verdachte; N.o.) iets rustiger en werd hij in een ophoudkamer van zijn boeien ontdaan. Toen verdachte naar zijn cel werd gebracht sloeg hij, voordat hij de cel in ging, met zijn hand/vuist met grote kracht tegen de binnenkant van zijn celdeur. (...)8. Welk geweld is aangewend:         1. Tegen de politieambtenaar          [x] fysiek, (...)                   namelijk: duwen, trekken, tegenstribbelen          2. Door de politieambtenaar          [x] fysiek geweld, namelijk (verzoeker; N.o.) naar grond gebracht en geboeid.          Familie op afstand gehouden door duwen. (...)          9. Waarschuwing voorafgaand aan geweldgebruik [x] Mondeling, namelijk: aanhouding."

8. In het proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 1997, opgemaakt door de betrokken ambtenaren B., L., D. en M., staat onder meer:"Op maandag 4 augustus 1997, omstreeks 18.14 uur kregen wij, verbalisanten, van de Regionale meldkamer te Arnhem de opdracht te gaan naar (adres; N.o.) te Ede alwaar een vechtpartij voor de woning zou zijn. Terwijl wij aanrijdend waren werd er door de meldkamer doorgegeven dat de bewoner van genoemd perceel, ongeveer 2 weken geleden, collega's met een mes had bedreigd. Gekomen ter hoogte van genoemd adres bleek dat er niemand buiten stond. Vervolgens reden wij door om te kijken of de vechtpartij misschien ergens in de omgeving was. Bij de eerste zijweg, (adres; N.o.), zagen wij een viertal personen staan ter hoogte van perceel (adres; N.o.) te Ede. Toen de personen de dienstauto zagen staken ze hun hand op, kennelijk ten teken dat daar problemen waren. De personen betroffen 3 vrouwen en een man. Een van de personen, een vrouw, gaf ons te kennen dat ze was bedreigd met een mes. Dit zou zijn gebeurd door de bewoner van perceel (adres; N.o.) te Ede. Door een andere vrouw werd te kennen gegeven dat ze een aantal weken daarvoor ook problemen had gehad met deze man. Deze man zou toen politiemensen met een mes hebben bedreigd. Deze man was ons, verbalisanten, B. en L., ambtshalve bekend. De ruzie zou ontstaan zijn over het uitlaten van een hond nabij perceel (adres; N.o.). Verder werd er emotioneel gereageerd en men wilde dat er wat aan gedaan werd omdat de situatie anders uit de hand zou lopen. De vrouw, die met het mes was bedreigd, gaf te kennen dat ze aangifte wenste te doen van deze bedreiging. Afgesproken werd dat zij naar het politiebureau zou gaan voor aangifte. Wij, verbalisanten, besloten om naar perceel (adres; N.o.) te Ede te gaan om de verdachte, welke ambtshalve bekend was, aan te houden voor deze bedreiging. Aangezien de verdachte ongeveer 2 weken geleden collega's met een mes had bedreigd werd besloten om de kogelwerende vesten aan te trekken en werden er 3 lange wapenstokken meegenomen. Gekomen bij de achtertuin van perceel (adres; N.o.) te Ede zagen wij in eerste instantie 1 vrouw en 2 mannen in de tuin. Dit bleken later de ouders en een broer van de verdachte te zijn. Toen men ons zag werd er, met name door de vrouw, veel geschreeuwd en gescholden. De situatie aldaar kon als hectisch worden omschreven. Haar zoon zou niets gedaan hebben. Kort hierna kwam de ons B. en L. bekende verdachte naar buiten rennen. Ook hij was erg emotioneel en liep te schreeuwen en te schelden. Toen wij aanstalten maakten om via het deurtje, van het tuinhekje, de tuin te betreden werd ons medegedeeld dat wij niet in de tuin mochten komen. Vervolgens werd het deurtje van het hek teruggeduwd door de bewoners. Om de situatie niet verder te laten escaleren en om de bewoners te trachten rustig te krijgen werd hieraan in eerste instantie voldaan. De situatie verbeterde echter niet en met name de verdachte en zijn moeder waren 'buiten zinnen'. Wij deelden hen verder mee dat wij gekomen waren omdat verdachte een vrouw met een mes had bedreigd. Verdachte werd hierop, voor zover mogelijk, nog kwader. Op een gegeven moment trapte hij met kracht tegen het deurtje waarachter wij stonden. Doordat het hekwerk "meeveerde" werd ik, B., licht geraakt. Op dat moment werd besloten om de tuin te betreden. Toen verdachte dat zag liep hij weg richting achterdeur en ging achter zijn ouders en broer staan. De ouders en broer werden door ons, B., en L., weggeduwd zodat we verdachte konden benaderen. Vervolgens pakten wij, B. en L., verdachte ieder bij een arm en trokken hem weg van zijn ouders en broer. Hierna werd de verdachte, die hevig tegenstribbelde, naar de grond gebracht om hem te boeien. Tijdens het boeien werden de ouders en de broer van de verdachte op een afstand gehouden door M. en D. Vervolgens werd de verdachte geboeid overgebracht naar het politiebureau te Ede." 9. In het proces-verbaal van verhoor van de zoon van verzoekster van 6 augustus 1997, tijdstip 10.37 uur, is onder meer de volgende verklaring van de zoon van verzoekster opgenomen:"Op een gegeven moment werd ik zo kwaad dat ik naar binnen ben gelopen. Ik ben naar de keuken gelopen en heb uit een pot, staande op het aanrecht, een mes gepakt. Hierop ben ik met het mes naar buiten gerend. Ik heb toen dat meisje en die jongen met het mes bedreigd. Mijn aandacht was geheel op hen gericht. Ik ben zelf niet van mijn erf af geweest. (...) Ikzelf ben net zoals mijn moeder nogal opvliegend. Mijn vader is vrij rustig van aard en heeft zich dan ook niet mee bemoeid. Mijn moeder zat de zaak eigenlijk op te hitsen. Achteraf neem ik haar dat ook wel kwalijk. Een moeder komt natuurlijk op voor haar kinderen. Ik ben van mening dat als mijn moeder dat niet zou hebben gedaan, dan was het niet tot deze bedreiging gekomen. (...) Mijn moeder heeft tijdens de ruzie staan schelden. Zij heeft met haar hand zwaaiende bewegingen gemaakt dat het meisje en de jongen moesten verdwijnen. (...) Ik wijt mijn agressiviteit aan het gebruik van medicijnen in combinatie met alcohol. In eerste instantie word ik daar rustig van. Maar als mensen tegen mij gaan zeiken, dan kan ik geheel over de rooie gaan."10. In het proces-verbaal van verhoor van de zoon van verzoekster van 6 augustus 1997, tijdstip 13.35 uur, is onder meer de volgende verklaring van de zoon van verzoekster opgenomen:"Nadat mijn vader tegen mij had gezegd dat ik het mes moest terug leggen, ben ik met het mes terug gelopen naar de keuken. Ik heb het mes in de keuken op het aanrecht gelegd. Mijn vader, moeder en mijn broer (...) stonden voor het hek toen de politie arriveerde. Ik zag dat de politie in uniform waren gekleed. Ik zag dat zij kogelvrije vesten droegen. Ik stond in de tuin op een afstand van ongeveer twee meter van mijn vader en moeder. Ik zag dat de politie het hek van onze tuin opende. Vervolgens ben ik naar het hek gelopen en gaf er een harde trap tegen, terwijl een politieagent het hek opende. Het hekwerk vloog terug op het slot. Ik weet niet of de agent door het hekje werd geraakt. Vervolgens zag ik dat het hekje weer door de politie werd geopend en ik zag dat twee agenten op mij af stormden. Ik probeerde met mijn beide armen die twee agenten nog van mij weg te houden. Ik zag dat deze twee agenten vlak voor mij struikelden, vermoedelijk omdat ik ze met mijn handen van mij afhield. Vervolgens vielen deze twee agenten over mij heen en kwam ik samen met deze twee agenten op de grond terecht. Ik voelde dat een van de agenten met zijn knie op mijn rechterhand terecht kwam en dat de andere agent met een van zijn voeten op mijn ribben terecht kwam. Ik denk dat de beide agenten hier niets aan konden doen, omdat dit gebeurde door het struikelen. Nadat ik samen met deze agenten op de grond lag zag en voelde ik dat ik door deze agenten werd geboeid. Ik heb mij hier toen nog tegen verzet. Het gelukte echter niet om los te komen. Hierna werd ik afgevoerd naar een politieauto. In de auto heb ik mij ook nog gek gedragen. Ik weet nog dat ik heb geprobeerd om de deur te openen, hetgeen mij echter niet lukte. U vraagt mij of ik heb gezien dat mijn ouders en mijn broer zich met mijn aanhouding hebben bemoeid. Ik kan u daar het volgende over vertellen:Terwijl ik met de twee politiemensen op de grond lag, kon ik zien dat een drietal andere politieagenten bezig waren om mijn moeder, vader en broer op afstand te houden. De politie deed dit vermoedelijk omdat mijn ouders en mijn broer mij wilden ontzetten. Verder weet ik hier niets over te vertellen, omdat ik daarna werd afgevoerd naar de politieauto. Ik heb in ieder geval niet gezien dat of mijn ouders, danwel mijn broer hebben geslagen of geschopt. Ook heb ik niet gezien dat de politie heeft geslagen. Mocht dit zijn gebeurd door wie dan ook, dan moet dit zijn gebeurd terwijl ik in de auto zat. De hele aanhouding is naar mijn idee normaal gelopen. Ik vond het alleen wel raar dat ze direkt kogelvrije vesten aan hadden. Ik had liever gezien dat ze gewoon hadden gezegd dat ik mee had gemoeten. Ik kan mij echter wel voorstellen dat dit gezien de hele voorgeschiedenis niet is gebeurd. Als gevolg van de valpartij, waarbij de twee agenten op mijn hand en mijn ribben terecht kwamen, heb ik zowel aan mijn hand als aan mijn ribben letsel opgelopen. Mijn ribben doen nog steeds erg zeer, waardoor ik bijna niet kan liggen en mijn rechterhand is erg gezwollen en ik heb zelf het vermoeden dat er 1 of 2 middenhandsbeentjes zijn gebroken. (...) Ik zie geen enkele aanleiding om een klacht in te dienen tegen het optreden van de politie."D.       STANDPUNT HOOFDOFFICIER VAN JUSTITIEDe fungerend hoofdofficier van justitie te Arnhem maakte gebruik van de gelegenheid om zijn zienswijze kenbaar te maken. Hij deelde het volgende mee:"Uit de mij ter beschikking staande gegevens, waaronder het strafdossier van deze zaak, waarvoor de zoon van klaagster door de politierechter te Arnhem bij vonnis van 18 december j.l. is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, concludeer ik dat de zoon van klaagster op goede gronden werd aangehouden en dat het daarbij tegen klaagster en haar zoon aangewende geweld niet disproportioneel is geweest. Ik deel daarom de visie van de korpsbeheerder dat de klacht ongegrond is."E.       REACTIE VERZOEKSTER1. In haar reactie op de inlichtingen die de korpsbeheerder had verstrekt, herhaalde verzoekster haar standpunt.2. Ten aanzien van het standpunt van de korpsbeheerder met betrekking tot de door haar, haar zoon en haar ex-echtgenoot opgelopen verwondingen, deelde verzoekster in haar reactie nog het volgende mee:"(...) De Politie van Ede schrijf ook nog over de verwondingen die wij opliepen tijdens de aanhouding van mijn zoon . Ze doen alsof hun dat niet hebben gedaan. Maar het staat in de stukken van de behandelende artsen. (...)"3. Bij de reactie van verzoekster was een afschrift gevoegd van een brief van 23 december 1998 van klachtfunctionaris V. van het regionale politiekorps Gelderland-Midden aan verzoeksters ex-echtgenoot. De brief luidt als volgt:"...In uw brief van 7 oktober j.l. vraagt u mij wanneer u uw gouden horloge kunt laten repareren dat schade heeft opgelopen bij het incident op 5 augustus 1998. Het standpunt van de politie is dat zij daar heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van haar politietaak. De politie treft derhalve geen verwijt omtrent hetgeen is gebeurd. In de gesprekken die aan het politiebureau daarna hebben plaatsgevonden is dit ook geconstateerd. De officieel ingediende klacht heeft ook geen andere uitkomst laten zien. Derhalve kan ik u geen schadevergoeding toekennen..."F.       NADERE INFORMATIE KORPSBEHEERDERDaarnaar gevraagd, deelde de contactambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Midden namens de korpsbeheerder mee, dat de korpsbeheerder geen aanwijzingsbesluit, dienstvoorschrift of andere instructie heeft uitgevaardigd, waarin de omstandigheden worden omschreven wanneer wordt toegestaan dat reguliere ambtenaren van politie tijdelijk met een lange wapenstok zijn bewapend.

Beoordeling

I. .       Ten aanzien van de aanhouding1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden haar zoon op 4 augustus 1997 hebben aangehouden.2. De betrokken ambtenaren hielden de zoon van verzoekster aan naar aanleiding van de melding van een vrouw, dat zij op 4 augustus 1997 door de zoon was bedreigd met een mes.3. De politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem veroordeelde de zoon bij vonnis van 18 december 1998 onder meer ter zake van de bedreiging, gepleegd op 4 augustus 1997. Wanneer ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de Nationale ombudsman betrekking heeft door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, dient de Nationale ombudsman op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman (zie

Achtergrond

, onder 1.), de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht te nemen.4. Gezien de uitspraak van de politierechter van 18 december 1998 staat vast dat de aanhouding van de zoon van verzoekster rechtmatig was. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.II. .      Ten aanzien van het gebruik van geweld1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden bij de aanhouding op 4 augustus 1997 disproportioneel geweld hebben gebruikt jegens haar, haar zoon en haar ex-echtgenoot, als gevolg waarvan zij en haar zoon letsel hebben ondervonden en haar horloge is beschadigd.2. Nadat de betrokken ambtenaren op 4 augustus 1997 de opdracht kregen naar de woning van verzoeksters zoon te gaan en met hun dienstauto naar de woning reden, gaf de meldkamer hen onderweg door dat de zoon twee weken eerder collega's met een mes had bedreigd. Ter plaatse meldde een vrouw dat zij zojuist door verzoeksters zoon was bedreigd met een mes. De vrouw wenste daarvan aangifte te doen. 3. De betrokken ambtenaren trokken, nadat zij hadden besloten de zoon aan te houden, kogelvrije vesten aan, en pakten drie lange wapenstokken uit het dienstvoertuig en namen deze ter hand. Voordat zij overgingen tot aanhouding, gaven zij aan de zoon, verzoekster en haar ex-echtgenoot, die zich bevonden in de tuin van de woning van verzoeksters zoon, te kennen dat ze de zoon wilden aanhouden ter zake van bedreiging met een mes.4. Verzoekster stelt dat de betrokken ambtenaren vervolgens het tuinhek openduwden en haar direct daarop, onder meer met de lange wapenstok, hebben geslagen. De korpsbeheerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat de betrokken ambtenaren verzoekster niet hebben geslagen. Gelet op de gedetailleerdheid en consistentie van in het bijzonder de Interne melding aanwending geweld en het verslag van bevindingen, beide opgemaakt door de betrokken ambtenaren B., L., D. en M. (zie

Bevindingen

, onder C.7. en C.8.), en het feit dat deze lezing wordt bevestigd door de verklaringen van de zoon, onder meer inhoudende dat hij niet heeft gezien dat er is geslagen, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat de betrokken ambtenaren verzoekster, al dan niet met een lange wapenstok, hebben geslagen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.5. Op het moment dat verzoeksters zoon zag dat de betrokken ambtenaren in zijn richting kwamen, verschool hij zich achter zijn ouders. Deze belemmerden zijn aanhouding door voor hem te blijven staan, en door zich ertegen te verzetten dat zij opzij werden geduwd door de betrokken ambtenaren om bij de zoon te kunnen komen. Om verzoeksters zoon te kunnen aanhouden moesten de betrokken ambtenaren de ouders opzij duwen en zich van het lijf houden. Gedurende zijn aanhouding bood de zoon voortdurend verzet. Gelet op dit verzet van zowel de ouders als de zoon is het niet aannemelijk dat de aanhouding op een andere wijze dan met gebruikmaking van geweld kon worden bereikt. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.6. Gelet op het feit dat de betrokken ambtenaren vooraf bekend waren met eerder agressief gedrag van verzoeksters zoon jegens collega's, en gelet op de omstandigheden ter plaatse, in het bijzonder het verzet van de ouders en hun zoon tegen de aanhouding, was het niet onredelijk dat de betrokken ambtenaren verzoeksters zoon aanhielden door hem vast te pakken en vervolgens direct naar de grond te brengen. De zoon heeft erkend dat hij verzet heeft geboden tegen de aanhouding en dat hij agressief is geweest als gevolg van gecombineerd alcohol- en medicijngebruik. De aanhouding was naar zijn mening, gelet op zijn verzet en agressie en verder gelet op de voorgeschiedenis, waarmee hij kennelijk doelt op zijn eerdere agressie jegens de politie (zie hierv r, onder II.2.), normaal verlopen. Onder deze omstandigheden, en gelet op het aanwezige veiligheidsrisico voor de betrokken ambtenaren, kan niet worden geoordeeld dat de betrokken ambtenaren bij de aanhouding meer geweld hebben aangewend dan noodzakelijk was. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.7. Bij het duwen teneinde verzoekster en haar ex-echtgenoot op afstand te houden, hielden de betrokken ambtenaren de lange wapenstokken horizontaal in beide handen vast. Uit de Bewapeningsregeling politie blijkt dat de lange wapenstok niet behoort tot de standaarduitrusting van een reguliere politieambtenaar. In bijzondere, door het bevoegd gezag aangegeven, situaties kan de korpsbeheerder toestaan dat de reguliere ambtenaar tijdelijk mede wordt bewapend met een lange wapenstok (zie

Achtergrond

, onder 4.). De korpsbeheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden heeft ter zake geen aanwijzingsbesluit, dienstvoorschrift of andere instructie uitgevaardigd. Evenmin is gebleken van een bijzondere toestemming van de korpsbeheerder aan de betrokken ambtenaren om in dit geval gebruik te maken van de lange wapenstok. Nu vast staat dat de betrokken ambtenaren niet bevoegd waren tot het meevoeren en gebruiken van de lange wapenstok, is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk. Ten overvloede wordt overwogen dat de wijze waarop gebruik is gemaakt van de lange wapenstok op zichzelf de toets der kritiek kan doorstaan.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het meevoeren en gebruikmaken van de lange wapenstok; op dit punt is de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Midden

Klacht:

Zoon aangehouden en daarbij disproportioneel geweld gebruikt.

Oordeel:

Niet gegrond