1998/484

Rapport
Op 26 mei 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Baarn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht een aanrijding hebben afgehandeld waarbij hij op 6 juli 1997 was betrokken als bestuurder van een personenauto. Verzoeker klaagt er met name over dat de politie:-        ondanks de mondelinge mededeling dat hij niet schuldig was aan de aanrijding, dit niet uitdrukkelijk heeft vermeld in het registratieformulier dat zij van de aanrijding heeft opgemaakt; -        in het registratieformulier geen namen en verklaringen van getuigen heeft opgenomen; -        hem, ondanks een mededeling dat zou worden getracht om de getuigen te achterhalen, pas op 20 oktober 1997 heeft laten weten dat de getuigen alleen als zogenaamde "klapgetuigen" waren aangemerkt, zodat de politie de namen van de getuigen om die reden niet had genoteerd na het ongeval; -        onvoldoende actie heeft ondernomen om andere getuigen van het ongeval te achterhalen.

Achtergrond

Zie de BIJLAGE

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. E n ambtenaar reageerde. Twee van hen maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 6 juli 1997 vond in de gemeente Baarn een aanrijding plaats tussen verzoeker als bestuurder van een personenauto en de destijds 15-jarige fietster S.2. Ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht, mevrouw H., mevrouw V. en de heer B., kwamen ter plaatse. V. maakte van het ongeval een registratieformulier op. In dit registratieformulier werd verzoeker aangeduid als "14.2." In punt 18 van dit formulier was het volgende vermeld:"Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval. Betrokkene 1 (S.; N.o.) reed met haar fiets op het trottoir op de W.-laan te Baarn, aan de linkerzijde van de rijbaan, gaande in de richting van de O.-straat. Betrokkene 2 (verzoeker; N.o.) reed met zijn personenauto op de W.-laan gaande in de richting van de T.-laan. Betrokkene 1 stak zonder betrokkene 2 voor te laten gaan de straat over en raakte daarbij met het voorwiel de rechterflank van betrokkene 2. Hierbij liep betrokkene 2 vermelde schade op (bij schade was in dit formulier vermeld dat verzoekers auto aan de rechterzijde kras-, dan wel lakschade vertoonde; N.o.)."3. Op 29 oktober 1997 diende verzoeker een klacht in over de afhandeling van de aanrijding. In zijn klachtbrief deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Met deze brief dien ik een aanklacht in tegen de wijze van behandeling door de Baarnse politie van een aanrijding waarbij ik op zondag 6 juli jl. om 19.45 uur bij betrokken ben geweest. Het ongeval vond plaats op de W.-laan ter hoogte van de Algemene begraafplaats aldaar. Een meisje fietste mij aan de verkeerde

kant van de weg op het trottoir tegemoet toen zij plotseling voor mij de weg op schoot ondanks mijn poging om uit te wijken kon ik niet voorkomen dat ik haar aanreed. Het meisje trachtte daarop weg te vluchten maar ik kon haar nog ternauwernood tegenhouden. Even later vluchtte zij opnieuw waarop zij door mijn buurman de heer K. halverwege de Oude W.-laan werd klemgereden. Terwijl ik mij daar ter plaatse begaf meldde zich bij mijn echtgenote, die ten tijde van de aanrijding bij mij in de auto zat, een vrouw die verklaarde samen met haar man getuige te zijn geweest van de aanrijding. Deze mensen waren ten tijde van de aanrijding aanwezig v r de ingang van snackbar "S." aan het eind van de W.-laan hoek T.-laan. De vrouw verklaarde letterlijk tegenover mijn echtgenote: "Wij hebben het zien gebeuren, mijn man wil wel getuigen, hij is al naar Uw man toe want wij hebben gezien dat dit al de derde auto is waarbij zij dit probeert, maar Uw auto heeft ze geraakt". De heer K. heeft nadat hij het meisje aan mij had overgedragen de politie gebeld. In afwachting van de komst van de politie meldde zich de man als getuige van het ongeval bij mij en verklaarde zich bereid als zodanig voor mij op te willen treden. Na enige tijd kwam agente V. ter plaatse die mij over het ongeval hoorde. Onderwijl kwam er een tweede surveillancewagen van de politie ter plaatse. Agente H. hoorde het meisje. Daar ik door agente V. gehoord werd kon ik nog slechts van de getuige vernemen dat hij woonachtig was aan de B.-straat te Soest toen hij zijn naam en adres op mijn verzoek aan agente H. opgaf. In het volle vertrouwen dat de afhandeling van dit ongeval bij de politie in goede handen was heb ik het daarbij gelaten. (...) Op de vraag naar eventuele getuigen van het ongeval in het schadeformulier heb ik agente V. geconsulteerd en op haar advies verwezen naar het politierapport dat van het ongeval door haar zou worden opgesteld. Naar aanleiding van de schuldvraag in het schadeformulier heb ik eveneens het advies van agente V. opgevolgd en verwezen naar haar conclusie die letterlijk luidde dat het in het geval van deze aanrijding er duimendik bovenop lag dat ik onschuldig was aan het ongeval. Toen ik op woensdag 10 september (1997; N.o.), twee maanden na het ongeval, nog niets van de afhandeling van de schade aan mijn voertuig vernomen had heb ik mij in verbinding gesteld met mijn verzekeringsagent. Deze gaf mij te kennen nog steeds in afwachting te zijn van het politierapport. Enige dagen later kreeg ik

bericht van mijn verzekeringsagent dat in het inmiddels binnengekomen politierapport geen getuigen waren opgenomen. Tot op de dag van vandaag weigert U., de verzekeringsmaatschappij van de tegenpartij, het schadebedrag aan mijn voertuig op grond van het ontbreken van getuigen in het politierapport, mede gezien in het licht van de huidige wetgeving waarin is opgenomen dat een automobilist ten alle tijden zijn onschuld dient aan te tonen, uit te keren. Ik heb herhaalde pogingen ondernomen om via agente V. alsnog de naam en het adres van de persoon te achterhalen die zich tegenover mij ten tijde van het ongeval bereid heeft verklaard om voor mij als getuige in deze te willen optreden. Helaas echter zonder resultaat. In eerste instantie werd mij medegedeeld dat de desbetreffende collega agente H. overgeplaatst was naar Den Haag met medeneming van het boekje met de benodigde personalia van de getuige die op mijn verzoek door haar zijn opgenomen ten tijde van het ongeval. Agente V. zegde mij toe contact op te nemen met haar collega H. om de benodigde gegevens alsnog te achterhalen. Na 5 weken vatte ik het plan op, daar herhaalde pogingen om via agente V. alsnog de naam en het adres van de getuige te achter halen zonder resultaat bleven, om huis aan huis in de B.-straat te Soest een brief te bezorgen met de vriendelijke oproep aan de getuige om zich te melden om zo met hem in contact te komen. Echter gezien de al eerder geuite bedreigingen van de vader van het meisje heb ik gemeend de Baarnse politie hiervan in kennis te moeten stellen en hun verzocht om hun medewerking. In eerste instantie weigerde men mij elke medewerking op grond van de formulering dat de naam van de getuige door een nalatigheid van de politie niet in het rapport was opgenomen. Na een onderhoud met agente V. heb ik er in toegestemd de verspreiding van de brief met een week uit te stellen daar zij mij toezegde alles in het werk te zullen stellen om alsnog met collega H. in Den Haag in contact te komen. Op donderdag 16 oktober (1997; N.o.) verzocht zij mij telefonisch haar nog tot maandag 20 oktober (1997; N.o.) uiterlijk respijt te geven. Op maandag 20 oktober (1997; N.o.) meldde agente V. mij dat zij haar collega H. ten aanzien van de betreffende aanrijding had gesproken en dat deze had verklaard dat de getuige niets van het ongeval had gezien. Ik vertelde haar dat ik dat ten zeerste betwijfelde en daarom alsnog de naam van de getuige van haar wilde ontvangen om zelf van de man te vernemen dat hij blijkens de verklaring van agente H. niets van het ongeval had waargenomen. Dit omdat de man ten tijde van het ongeval niet eens door

zowel agente V. als agente H. was gehoord. Echter toen ik haar om de naam van de persoon vroeg deelde zij mij mede dat zij haar collega niet meer naar de naam had gevraagd en dat de zaak daarmee voor haar was afgedaan. U zult misschien wel kunnen begrijpen dat de afhandeling door agente V. van dit ongeval bij mij nogal wat vragen heeft opgeroepen. -        Allereerst de vraag hoe het kan dat mensen door de politie niet aangemerkt worden als getuige als diezelfde politie niet eens de moeite heeft genomen deze mensen ten tijde van het ongeval te horen. -        Ten tweede vraag ik mij af wat de waarde is van een politierapport zoals dat is opgesteld door Agente V. waarin het toch hoogst opmerkelijk is dat er geen getuigen zijn opgenomen ter- wijl zij mij bij invulling van het schadeformulier heeft geadviseerd naar ditzelfde rapport te verwijzen ten aanzien van de vraag naar eventuele getuigen van het ongeval. Bovendien heeft agente V. tegenover mij verklaard dat het er in dit geval duimendik bovenop lag dat ik onschuldig was aan de aanrijding. Hetgeen echter uit het door haar opgestelde politierapport niet is gebleken. -        Hoe valt het te rijmen dat een agente die verantwoordelijk is voor het opstellen van een rapport zich vijf weken lang moeite getroost om een getuige alsnog te achterhalen en daarmee het bestaan van de getuige bevestigt om zich vervolgens op een wel zeer doorzichtige wijze van deze zaak af te maken door de getuige van geen waarde te verklaren. Waarom heeft agente V. mij niet op mijn allereerste verzoek om de naam van de getuige te kennen gegeven dat deze man en zijn vrouw blijkbaar tegenover mij en mijn echtgenote gelogen hebben (hetgeen ikzelf nog steeds ten zeerste in twijfel trek) en dientengevolge door haar niet in het politierapport zijn opgenomen. Agente V. had als opsteller van het rapport in ruggespraak met haar collega H. mij dan vijf weken geleden toch al op de hoogte kunnen stellen dat de getuige van generlei waarde was. Daarnaast spreek ik mijn verontwaardiging uit over de weigering van de Baarnse politie om mee te werken aan het achterhalen van getuigen die zelf verklaard hebben getuige te zijn geweest maar door nalatigheid van diezelfde politie niet in een rapport worden opgenomen. Blijkbaar mogen de dingen bij de Baarnse politie niet bij de naam genoemd worden."

4. Omdat verzoeker niet tevreden was over de beslissing van de districtschef op zijn klacht, verzocht hij bij brief van 2 januari 1998 om herziening van deze beslissing. Bij brief van 17 april 1998 berichtte de districtschef verzoeker onder meer het volgende:"Uw klacht betrof de volgende onderdelen. 1.       Bepaalde mensen zijn niet aangemerkt als getuige; 2.       De politie heeft geen getuigen vermeld in het rapport; 3.       Alhoewel de politie heeft gezegd dat u duidelijk niet schuldig was, blijkt dit niet uit het politierapport; 4.       De politie heeft niet vermeld dat de getuige niet van waarde was; 5.       De politie heeft geweigerd mee te werken aan het achterhalen van andere getuigen. Uit het onderzoek is mij het volgende gebleken. Ad.1:    De verbalisanten hadden beter moeten doorvragen aan de getuige over hoe de toedracht is geweest. Hoewel de getuige misschien een zgn. klapgetuige is, had hij meer duidelijkheid kunnen geven over het rijgedrag. Deze verklaring en de verklaring van de vriendin zou het voor u eenvoudiger hebben gemaakt om uw schade (gedeeltelijk) te verhalen.          Ik acht dit deel van de klacht gegrond. Ad.2:    Ondanks uw stellige bewering dat de politie-ambtenaar de naam van de getuige genoteerd zou hebben is niet te achterhalen of dit daadwerkelijk ook het geval is geweest. Ook uit de verklaringen van de andere politiefunctionarissen, danwel uw buurvrouw wordt dit niet duidelijk.          Ik kan over dit deel van de klacht geen oordeel geven. Ad.3:    De heer R. heeft met u gesproken over het feit dat u duidelijk niet als verdachte van de aanrijding werd genoemd. Dit blijkt uit het feit dat u in de ongevalsregistratie genoemd bent als 14.2. Desondanks kunt u civielrechtelijk aansprakelijk voor (een deel van) de schade worden gesteld.          Ik acht dit deel van de klacht ongegrond. Ad.4:    Uit het onderzoek is mij gebleken dat politie-ambtenaar V. u heeft meegedeeld, nadat zij contact heeft gehad met haar collega, dat de naam van de getuige niet door haar was genoteerd omdat dit een zgn. klapgetuige was.          Ik acht dit deel van de klacht ongegrond.

Ad.5:    Door de heer R. is contact gezocht met de afdeling Voorlichting van de politie om alsnog een oproep naar getuigen geplaatst te krijgen. Gezien het feit dat de aanrijding reeds in juli had plaatsgevonden en de geringe nieuwswaarde was dit voor de pers aanleiding om dit verzoek niet te honoreren.          Ik acht dit deel van de klacht ongegrond. Van de betreffende aanrijding is alsnog (...) proces-verbaal opgemaakt en op verzoek is een copie op 26 maart 1998 aan uw verzekeringsmaatschappij verzonden.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verder deelde verzoeker in zijn verzoekschrift nog onder meer het volgende mee:"Ik ben van mening dat mijn verzoek tot herziening aan de korpschef niets heeft opgeleverd. Blijkbaar is men bij de politie nog steeds niet doordrongen van het feit dat het op deze wijze afhandelen van een aanrijding en vervolgens de behandeling van de klacht omtrent deze zaak niet bepaald meewerkt aan de beeldvorming van een betrouwbaar politieapparaat. Ik houd namelijk staande (...) dat ik van mening ben dat de naam van de getuige bij overplaatsing van agente H. naar Den Haag in de prullenbak terecht is gekomen maar dat men blijkbaar bij de politie dusdanig is overtuigd van haar eigen onfeilbaarheid dat men dat niet zal toegeven. Het kan toch niet zo zijn dat wanneer ik een viertal personen (mijn buren, mijn vrouw en mijzelf) weet op te voeren die kunnen bevestigen dat de getuige het ongeval wel degelijk heeft zien plaatsvinden dat zowel de korpschef als de korpsbeheerder klakkeloos vasthouden aan de leugen van de zgn. "klapgetuige". Ik trek daarom ook de nauwkeurigheid van het onderzoek van de heer R. (de politieambtenaar die naar aanleiding van verzoekers klacht op 16 december 1997 rapport heeft uitgebracht, zie hierna, onder C.2.; N.o.) in twijfel omdat ik hem zelf heb moeten vragen of het niet zinvol was om mevrouw H. te confronteren met de verklaring van mijn buurvrouw toen hij mij bekende mevrouw H. daar niet meer over te hebben gehoord. Een half uur later wist hij mij te melden dat mevrouw H. bleef bij haar verklaring van de "klapgetuige". Ik mag U er aan herinneren dat in een eerdere verklaring de heer R. mij meldde uitvoerig met betrokken agenten te hebben gesproken maar dat dit mijns inziens in tegenspraak is met het bovenstaande.

Het feit dat de korpschef Sc. (de districtschef; N.o.)in zijn brief van 17 april jl. (zie hiervoor, onder A.4; N.o.) spreekt van mijn stellige bewering maakt voorshands wel duidelijk dat men bij de politie daar niet zo overtuigd van is. Toch blijf ik volhouden dat agente V. wel degelijk op de hoogte is geweest van het bestaan van de getuige. Zij is namelijk degene geweest die mij de dag na het ongeval heeft voorgehouden dat de getuige zou worden opgevoerd in het proces-verbaal dat zou worden opgesteld naar aanleiding van het ongeval. Echter is het proces-verbaal pas twee maanden na het ongeval opgetekend en dan is het nog maar de vraag wat de desbetreffende agent zich na zo'n lange tussenperiode nog van een aanrijding weet te herinneren. Bovendien is de co rdinatie bij de politie Baarn blijkbaar dusdanig slordig geregeld dat gegevens over een bepaalde gebeurtenis zoals de aanrijding waar ik bij betrokken ben geweest niet centraal verzameld worden door de agent die uiteindelijk het proces-verbaal optekent. Hetgeen mij nog het meest bevreemdt is dat uit deze zaak nu blijkt dat zelfs dit soort relevante en essenti le gegevens bij overplaatsing van een agent simpelweg meegenomen worden naar een ander district. Een zeer kwalijke zaak, lijkt me. Bovendien heeft agente V. tegenover mij verklaard en dit is in tegenspraak met hetgeen de heer Sc. stelt in Ad.4 van dezelfde brief dat zij "niet meer naar de naam van de getuige heeft gevraagd" nadat haar collega had verklaard dat het om een klapgetuige zou gaan. Echter is er tegenover mij zeer expliciet verklaard door agente V. dat de naam die mevrouw H. had genoteerd een klapgetuige betrof. Nu wil meneer Sc. mij weer doen geloven dat mevrouw H. helemaal niets heeft genoteerd. Het zijn met name deze met elkaar in tegenspraak zijnde verklaringen van de zijde van de politie die mij in mijn overtuiging sterken dat men elkaar dekt. Daarnaast mag ik u er op wijzen dat het door de heer Sc. in Ad.5 aangehaalde punt omtrent het via de pers achterhalen van de getuige hetgeen niet gehonoreerd is vanwege de te lange tijdspanne die er tussen de aanrijding en de plaatsing van de oproep zou zitten geheel en al te wijten valt aan het lakse optreden van de politie. Ten eerste heeft het twee maanden geduurd voordat er berhaupt een proces-verbaal werd opgetekend en toen bleek dat de getuige in het proces-verbaal ontbrak heeft agente V. nogmaals vijf weken nodig gehad om met haar collega in Den Haag in contact te komen. Ik wijs U er nadrukkelijk op dat ik mij in oktober 1997 al bij de politie in Baarn heb gemeld met het verzoek om hun medewerking om via een brief die ikzelf zou

verspreidden in de buurt waar de getuige volgens mij woonachtig was deze zelfde getuige te achterhalen. Echter werd mij elke medewerking geweigerd daar de politie zich niet voor dit soort doeleinden leende. In een gesprek dat ik later die dag had met agente V. heeft zij tegenover mij verklaard dat de politie zelf over dit soort diensten beschikte waarvan zij gebruik zou maken in het geval dat zij de getuige niet zou kunnen achterhalen via haar collega H.". Het standpunt van de korpsbeheerder1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 27 juli 1998 op de klacht. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:"1.      Verstrekte informatie door politieambtenaar V. aan de heer W. (verzoeker; N.o.) na het ongeval Direct na het ongeval heeft politieambtenaar V. de gegevens van de heer W. opgenomen en tevens gesproken met mevrouw S. zoals blijkt uit haar ambtelijk verslag. Mevrouw V. heeft in het contact met de heer W. aangegeven dat volgens de Wegenverkeerswetgeving de fietster, mevrouw S., in overtreding was. Zij heeft daarbij niet over schuld gesproken en evenmin de termen gebruikt die de heer W. in zijn brief aanhaalt. Het feit dat zij mevrouw S. in overtreding achtte, blijkt uit het feit dat mevrouw S. als 14.1 op de registratieset is vermeld (zie hiervoor onder A.2.; N.o.). Mevrouw V. heeft tevens de heer W. gewezen op de gewijzigde wetgeving op het punt van de aansprakelijkheid voor de schade indien de aanrijding plaatsvindt tussen een fietser en een motorvoertuig. De verdachte-indicatie blijkt uit de registratieset. Het is correct dat mevrouw V. geen nadere uitspraak heeft gedaan. Er is geen reden om aan te nemen dat de feitelijke gang van zaken anders is dan mevrouw V. heeft verklaard.2.       Gegevens welke politieambtenaar H. heeft genoteerd en welke informatie zij heeft verstrekt aan de heer W.Politieambtenaar H. kwam na politieambtenaar V. bij de aanrijding en heeft zich beziggehouden met de fietster, mevrouw S. Van deze persoon heeft zij de gegevens genoteerd en een verklaring opgenomen. Zij heeft geen gegevens van een eventuele getuige. De persoon die als zodanig werd aangewezen heeft zij wel gesproken, maar uit diens verklaring bleek haar dat het niet ging om iemand die getuige was geweest van de aanrijding zelf. Het betrof een zogenaamde klapgetuige. Omdat zij het niet relevant achtte, heeft zij die gegevens

niet genoteerd. Aan de heer W. heeft mevrouw H. geen gegevens verstrekt; dat is naderhand gebeurd door haar collega mevrouw V. De heer W. maakt in zijn brieven melding van het feit dat mevrouw V. mevrouw H. niet naar de naam van de klapgetuige zou hebben gevraagd.          Dat is niet conform de feitelijke gang van zaken. De chronologie is als volgt: de naam van de getuige is door mevrouw H. niet genoteerd, omdat het een klapgetuige betrof en nadat mevrouw H. in het telefoongesprek eind 1997 aan mevrouw V. had medegedeeld dat zij de naam van die getuige niet had genoteerd, heeft mevrouw V. vervolgens niet meer gevraagd naar die naam. Het is niet gebruikelijk een getuigenis, welke geen toevoegende waarde heeft op te nemen in het proces-verbaal.          Het feit, dat pas op 20 oktober 1997 aan de heer W. bekend is gemaakt dat de namen van de getuigen niet genoteerd zijn, omdat dit slechts klapgetuigen zijn, is niet correct.          De reden hiervan is niet meer na te gaan.3.       Niet opnemen van getuige en haar verklaring in het registratieformulier         Op het punt van het opnemen van de naam en de verklaring van de vriendin van mevrouw S., getuige Bo., is er sprake van een omissie van de zijde van de politieambtenaar V. Dit blijkt ook uit het rapport van de rapporteur R. van de politie Eemland Noord. De heer R. onderzocht in eerste instantie de klacht van de heer W. Na het onderzoek van de heer R. is alsnog een aanvullend proces-verbaal opgemaakt door mevrouw V., met een proces-verbaal van verhoor van de vriendin van mevrouw S. genaamd Bo. Dit proces-verbaal is op verzoek van de verzekeringsmaatschappij van de heer W. (...) opgestuurd, t.a.v. mevrouw Vi. van de betreffende maatschappij.          Het optreden van de politie ter zake dit onderdeel was niet correct. In het klachtonderzoek is hier actie op ondernomen door aanvullend proces-verbaal op te maken van het horen van de getuige. 4.       Mogelijkheden welke politie heeft om getuigen van een ongeval of een misdrijf te achterhalen en de mogelijkheden die de politie in dit geval heeft gebruikt          Er zijn diverse mogelijkheden om getuigen te achterhalen in geval van een ongeval of misdrijf. Vaak worden door betrokkenen de getuigen aangewezen of melden zij zichzelf. Daarnaast kan aan de hand van een kenteken een getuige worden achterhaald, indien dat is genoteerd. In geval van ernstige

misdrijven wordt dikwijls een buurtonderzoek ingesteld door de politie. Soms worden de media ingeschakeld in dergelijke ernstige gevallen. Het oordeel omtrent plaatsing ligt overigens bij de media zelf. In het geval van de aanrijding van de heer W. en mevrouw S. zijn getuigen gehoord die door de betrokkenen zijn aangewezen. De aanrijding heeft niet geleid tot lichamelijk letsel.          Naar aanleiding van de behandeling van de klacht door de heer R., is nog getracht een oproep via de media te plaatsen, doch dit verzoek is niet gehonoreerd. Huis aan huis-brieven worden door de politie zelden of nooit verstuurd.          Zoals reeds blijkt uit de behandeling van de klacht in eerste instantie door de heer R. van de politie Eemland Noord en in tweede instantie door de korpsbeheerder van de Politie Regio Utrecht is de klacht van de heer W. op diverse punten gegrond geacht. Daarom is het aanvullend proces-verbaal opgesteld, met het proces-verbaal van verhoor van de getuige Bo. Dit proces-verbaal is vervolgens aan de verzekeringsmaatschappij opgestuurd, met het doel om alsnog de mogelijkheid voor de heer W. te scheppen een deel van de schade te kunnen verhalen.          De politie-ambtenaren die bij deze zaak betrokken waren zijn ter verantwoording geroepen en hebben lering uit deze zaak getrokken.          Conform mijn verzoek heeft de districtschef van het district Eemland Noord, de heer Sc. in zijn brief d.d. 17 april 1994 (zie hiervoor, onder A.4; N.o.) de heer W. bericht, welke onderdelen van de primaire klacht door hem gegrond c.q. ongegrond zijn beoordeeld, dan wel dat hij zich niet in staat achtte een gefundeerd oordeel te geven. Deze brief in beschouwing genomen hebbend, bericht ik u dat de kwalificatie, welke de heer Sc. aan de klachtonderdelen geeft, door mij worden onderschreven"2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich een rapport van 16 december 1997 van politieambtenaar R. Dit rapport hield onder meer het volgende in:"N.a.v. een klacht, die op 29 oktober 1997 werd ingediend door W. stelde ik, R. (...) een onderzoek in. Ik hoorde op 11 november 1997 W. (...). Hij verklaarde mij het navolgende:'Ik ben op 6 juli 1997 betrokken geweest bij een aanrijding te Baarn en ben over de afwikkeling daarvan niet te spreken. De

manier waarop ik te woord ben gestaan was zeer beslist correct, doch doordat er een aantal fouten zijn gemaakt voel ik mij sterk benadeeld. E.e.a. heb ik reeds op schrift gezet maar ik zal mijn grootste bezwaren nogmaals toelichten. Doordat de wet veranderd is ben ik als automobilist (gedeeltelijk) aansprakelijk voor de schade die bij aanrijdingen met fietsers ontstaat. De aanrijding op 6 juli 1997 was er inderdaad een tussen een fietster en mij als automobilist. De fietster heeft zich echter zodanig gedragen dat zij het verkeer ernstig in gevaar heeft gebracht en ik door mijn reactie een aanrijding met ernstige persoonlijke gevolgen heb weten te voorkomen. Er onstond alleen schade aan mijn auto. De hoogte van het bedrag is fl 1.100,00. Van deze aanrijding zijn verschillende personen getuige geweest, te weten een persoon die mij ter plaatse al mededeelde dat hij de aanrijding had zien gebeuren en zijn echtgenote. Ik ben er zeker van dat mevr. H. de naam van die man heeft genoteerd. Het is dan vreemd om later te horen dat de naam niet is genoteerd. Het zou namelijk een klap-getuige geweest zijn. Ik heb niet gehoord dat zij die getuige heeft ondervraagd maar op mijn verzoek heeft zij wel die naam opgeschreven. De naam is echter niet vermeld op de aanrijdingsstatistiek. Ook is er geen verklaring van hem opgenomen van hetgeen hij heeft gezien en heb ik ongeveer zes weken na de aanrijding te horen gekregen dat er in het geheel geen naam genoteerd is. Mevr. V. verkeerde volgens mij in de veronderstelling dat die naam wel degelijk was genoteerd omdat zij er veel moeite voor heeft gedaan bij haar collega om die naam te achterhalen. Omdat ik heb onthouden waar die getuige in de omgeving van de B.-straat te Soest zou wonen wilde ik daar huis aan huis een getuigenoproep verspreiden. Daar de formulering niet juist was werd er geen medewerking verleend aan de verspreiding en werd mij afgeraden dit zelf te doen. Ik heb dan ook maar van af gezien. (...)' Vervolgens sprak ik R. op 13 november 1997 met de rapporteur V. Zij verklaarde mij het volgende. 'Op 6 juli 1997 heb ik samen met H. een aanrijding behandeld op de W.-laan te Baarn. Er was ook een mannelijke collega bij, doch ik kan mij niet meer precies herinneren wie of dit was. Ik heb de gegevens genoteerd van de heer W. en H. van de tegenpartij. Ik heb enkele dagen later de registratieset gemaakt. Ik heb nog een gesprek gehad met W. omdat hij een vervelend gesprek had met de vader van de fietster. W. vond het echter belangrijker dat de schade werd geregeld en daarom zou er een gesprek tussen die

twee komen. Dit werd op het laatste moment afgezegd door de vader van de fietster. Omdat de papieren werden doorgestuurd naar de verzekeringsmaatschappij leek daarmede alles geregeld te worden. Als ik mij goed herinner, heb ik de gegevens van de verzekeringsmaatschappij gekregen van de moeder van de fietster. Waarschijnlijk heb ik toen ook de gegevens doorgegeven van de heer W. Ik had op dat moment niet de indruk dat het problemen op zou gaan leveren. Ik kan mij herinneren dat er een discussie is geweest met H. over het al dan niet vermelden van de naam van de getuige. Ik weet van geen getuige en heb geprobeerd dit alsnog te achterhalen. Ik kan mij niet herinneren of op de plaats van de aanrijding die naam door een collega genoteerd is. Uiteindelijk heb ik H. gesproken en zij vertelde dat zij geen naam had genoteerd. Zij sprak wel over een zgn. klapgetuige, waarvan bij haar geen nadere gegevens bekend waren. Aan het bericht dat W. wilde verspreiden om de getuige op te sporen, die in of in de omgeving van de B.-straat te Soest zou moeten wonen, wilde ik (...) geen medewerking verlenen, omdat het geen objectieve oproep was, om een getuige te zoeken.' Op 14 november 1997 omstreeks 08.30 hoorde ik, R., de agente van politie H., thans behorende tot de regiopolitie Haaglanden. 'Op 6 juli 1997 heb ik samen met V. een aanrijding behandeld op de W.-laan te Baarn. Tevens was daar aanwezig B. van de politie Eemland Noord. Daar het meisje erg overstuur was zou zij dit zelf thuis gaan vertellen en nadien zou er of kontakt worden opgenomen met V. of zij zou kontakt opnemen met familie. Omdat het bij de aanrijding betrokken meisje eerst door wilde rijden was en deed de bestuurder erg boos, waardoor het meisje begon te huilen. Door de aanrijding was de fietster niet met de auto in aanraking gekomen maar alleen de fiets. Ik heb absoluut geen naam van een getuige genoteerd. Volgens mij is het een klapgetuige geweest en misschien heb ik niet de juiste vragen gesteld dan wel had ik beter door kunnen vragen. Misschien heb ik wel te weinig doorgevraagd om tot een goede inschatting te komen. Voor zover ik mij kan herinneren heeft de fietster mij verteld dat zij aan het klieren waren op de fiets. Ik weet zeker dat ik ook de naam van het andere meisje niet heb genoteerd.' Vervolgens heb ik gesproken met B., die mij vertelde dat hij zich de aanrijding nog wel kon herinneren, doch dat hij daarvan zeker geen gegevens had genoteerd. Hij weet dat er gesproken is over opzettelijke vernieling, doch dat uiteindelijk toch is

besloten om registratieset van dit ongeval te maken. Hij kon zich niet herinneren of W. een getuige heeft aangewezen, dan wel iemand gevraagd heeft om de naam van een getuige te noteren. Op 27 november 1997 om 13.00 uur sprak ik, R., in zijn woning met de heer W. Ik heb hem uitgelegd dat de collega's achteraf ook tot de conclusie zijn gekomen dat zij niet voldoende hebben doorgevraagd. Ook had de vriendin van de fietster ook als getuige gehoord kunnen worden. Ook dat niet is gebeurd. De naam van de getuige, uit vermoedelijk B.-straat te Soest, is niet genoteerd omdat hij klapgetuige zou zijn en dat e.e.a. ook al was de naam genoteerd niet meer te controleren is omdat H. haar boekjes bij het vertrek naar de regiopolitie Haaglanden had vernietigd. Ook werd nogmaals het onderwerp van de aansprakelijkheidsstelling zoals die thans bij de wet is geregeld besproken. Hierbij kon bij de heer W. het onrechtvaardigheidsgevoel opgelegd door de wet niet worden weggenomen en kan of wil hij dit niet begrijpen, dat o.a. fietsers op deze wijze worden beschermd.. blijft in de zeer stellige overtuiging dat er drie politiemensen, hijzelf en de getuige van de aanrijding bijeen stonden en dat hij tijdens het gesprek aan mevr. H. heeft gevraagd om de naam van de getuige te noteren. Vervolgens zou zij het opschrijfboekje van haar gepakt hebben en de naam van de getuige opgeschreven hebben. Hij zou niet gehoord hebben of er vragen zijn gesteld over de toedracht van de aanrijding. Bij het vertrek uit de woning herinnerde W. zich dat zijn buurvrouw eveneens op de plaats stond waar het nagesprek had plaatsgevonden en dat zijn buurvrouw daarover meer kon vertellen. Op de straat sprak ik met een persoon, die mij naar haar naam gevraagd opgaf te zijn : Ho. (...). Zij verklaarde:'Ik ben inderdaad bij een gesprek geweest dat mijn buurman heeft gehad met enkele politiemensen en een getuige van de aanrijding. Als ik mij goed herinner is er door de manlijke collega de naam van de getuige van de aanrijding gevraagd en heeft hij deze ook opgeschreven. Veel meer kan ik mij niet herinneren. Vervolgens heb ik R. nogmaals gesproken met B. en V., doch zij hadden geen van twee n een naam genoteerd. Wel is met V. de afspraak gemaakt om als nog de tweede fietster te horen en proces-verbaal van de aanrijding op te maken, zodat in ieder geval de mogelijkheid voor W. werd geschapen om een deel van de schade te verhalen op de verzekeringsmaatschappij. Gezien de stelligheid waarmede H. had beweerd dat de naam van de getuige niet was genoteerd werd zij niet benaderd.

Op 8 december 1997 heb ik W. gesproken en hem medegedeeld dat helaas geen van de verbalisanten de naam van de getuige had genoteerd. Aangezien dit voor hem absoluut niet geloofwaardig was, heb ik ook verbalisant H. nogmaals benaderd, doch zij bleef bij haar eerder afgelegd verklaring. Hierover is W. nader bericht gegeven.. kan hier niet mee leven en wil het absoluut hogerop zoeken. Concluderend kan worden gesteld. •         Dat de verbalisanten beter hadden moeten doorvragen aan de getuige hoe de toedracht was geweest en hoewel de getuige misschien wel een zgn. klapgetuige meer duidelijkheid over het rijgedrag had kunnen geven als nu blijkt en met de verklaring van de vriendin het veel eenvoudiger zou zijn geweest voor de heer W. om de schade (gedeeltelijk) te verhalen. •         Dat ondanks de stellige bewering van de heer W. dat H. de naam van de getuige genoteerd zou hebben het niet te achterhalen is of dit daadwerkelijk ook het geval is geweest. Ook uit de verklaringen van de andere collega's, danwel de buurvrouw van de heer W. wordt dit niet duidelijk. •         Dat de verontwaardiging van de heer W. omtrent het niet willen meewerken aan berichtgeving in de krant m.i. niet terecht is, omdat er geen objectieve oproep naar getuigen in de krant moest worden geplaatst. Door mij, rapporteur, is kontakt gezocht met Sp. van de afdeling voorlichting om alsnog (12 december 1997) een dergelijk bericht geplaatst te krijgen. Gezien het feit dat de aanrijding reeds in juli had plaatsgevonden en de geringe nieuwswaarde was dit voor de pers aanleiding om dit verzoek niet te honoreren."3.1. Het proces-verbaal, opgemaakt door betrokken ambtenaar V. op 9 december 1997, waarnaar R. in zijn rapport verwees, hield onder meer het volgende in:"Op zondag 6 juli 1997 omstreeks 19.55 uur kreeg ik, verbalisant V., de opdracht van de regionale meldkamer Utrecht, te gaan naar de W.-Laan in de gemeente Baarn. Aldaar zou een aanrijding tussen een fietser en een personenauto hebben plaatsgevonden, waarbij de fietser na de aanrijding zou hebben geprobeerd de plaats van het ongeval te verlaten. Enige tijd later kwamen ook ter plaatse:

-                 B., (...) -                 H., (...). verklaarde de bestuurder te zijn geweest van de personenauto met het kenteken (...) en als zodanig betrokken te zijn geweest bij de aanrijding. Betrokkene W. verklaarde te zijn aangereden door een meisje welke op een fiets reed. Hierbij wees betrokkene W. de bewuste persoon aan. Betrokkene W. verklaarde dat hij reed op de W.-laan gaande in de richting van de T.-laan. Ook verklaarde hij dat de fietster welke reed op het trottoir aan de voor hem rechterzijde van de rijbaan, plotseling de rijbaan opreed waarbij de fietster de rechterzijde van zijn personenauto raakte. Betrokkene W. heeft vervolgens zijn personenauto tot stilstand gebracht waarna hij uitstapte. Betrokkene W. zag dat het meisje doorfietste in de richting van de O.-straat. Op roepen van betrokkene W. hield een in de omgeving aanwezige persoon de fietster staande. (...) Ik, verbalisant V., sprak vervolgens het door betrokkene W. aangewezen meisje aan. Zij gaf op te zijn genaamd:. (...) Bovengenoemde S. verklaarde dat zij fietste op het trottoir van de W.-laan komende uit de richting van de T.-laan, aan de linkerzijde van de rijbaan. Ook verklaarde zij dat zij had willen oversteken naar de rechterzijde van de rijbaan waar haar vriendin fietste. Zij verklaarde per ongeluk tegen de personenauto te zijn opgereden. Zij zou van schrik niet gestopt zijn na de aanrijding. (...) GETUIGE:Op zaterdag 29 november 1997 om 17.00 uur kwam op verzoek, de vriendin van betrokkene S. aan het bureau van politie voor het afleggen van een getuige verklaring betreffende de aanrijding. Zij gaf op te zijn genaamd:Bo. (...) Zie voor de verklaring van B. het bijgevoegde proces-verbaal van verhoor (zie hierna onder C.3.2.; N.o.). OPMERKING VERBALISANT:Door mij, verbalisant V., werd een registratieset van de aanrijding opgemaakt welke hierbij wordt gevoegd (zie hiervoor, onder A.2.;N.o.).

Volgens betrokkene W. is door H. (...) een naam van een getuige genoteerd. Deze persoon zou volgens betrokkene W. getuige zijn geweest van de aanrijding. Na contact met agent van politie H., welke inmiddels werkzaam is voor de politie Regio Haaglanden, is gebleken dat zij ter plaatse, op bovengenoemde datum, inderdaad een persoon heeft gesproken die verklaarde getuige van de aanrijding te zijn geweest. Agent van politie H. verklaarde telefonisch aan mij, verbalisant V., dat deze persoon de daadwerkelijke aanrijding niet gezien had, maar dat hij later ter plaatse was gekomen. Aangezien deze persoon niet als daadwerkelijke getuige kon worden gezien is van deze persoon dan ook GEEN personalia genoteerd. Als zodanig is deze persoon dan ook NIET als getuige genoemd in de opgemaakte registratieset."3.2. Bij dit proces-verbaal bevond zich het door ambtenaar V. opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige Bo. van 29 november 1997. De verklaring van Bo. hield onder meer het volgende in:"Ik fietste die dag (6 juli 1997; N.o.) samen met een vriendin, namelijk S. en haar broertje J. naar mijn huis (...) te Baarn. Wij fietsten op het fietspad van de T.-laan, gaande in de richting van de W.-laan. Over het spoor gingen wij rechtsaf de W.laan in. Ik zag dat S. aan de overzijde van de W.-laan op de stoep ging fietsen. Wij waren melig en er was geen speciale reden dat zij daar ging fietsen. Haar broertje en ik reden gewoon aan de rechterkant van de rijbaan. Op een gegeven moment kwam S. weer richting ons fietsen. Toen zij van de stoep afkwam reed er een auto gaande in de richting van de T.-laan.. reed met haar fiets tegen de auto aan. Volgens mij gebeurde dat per ongeluk. Zij kwam met haar fiets tegen de rechterkant/ voorkant van de auto. Ik heb geen klap of zo gehoord.". Het standpunt van betrokken ambtenaar H. Betrokken ambtenaar H. reageerde bij brief van 3 augustus 1998 op de klacht. Zij deelde in haar reactie onder meer het volgende mee:"De heer W. klaagt over het feit dat in het registratieformulier geen namen en verklaringen van getuigen zijn opgenomen. Hierover kan ik u het volgende verklaren.

Ik heb op 06 juli 1997 op de plaats van de aanrijding een getuige gesproken. Deze getuige werd mij door de heer W. aangewezen. Uit mijn gesprek met deze getuige bleek dat de getuige de aanrijding NIET had zien plaatsvinden. Dat is ook de reden dat ik zijn persoonsgegevens NIET aan het papier heb toevertrouwd, hetgeen overigens de normale procedure binnen de politie is. Zogenaamde 'klapgetuigen' worden niet aangemerkt als getuige die van belang zijn voor het onderzoek. De heer W. schrijft dat ik wel naar de naam van de getuige heb gevraagd. Dat klopt. De heer W. schrijft dat ik ter plaatse gegevens heb genoteerd. Ook dat is waar, echter dit betroffen de gegevens van de plaats, het tijdstip en de omstandigheden van het ongeval (zoals de wegomschrijving en een situatieschets). De heer W. schrijft in zijn brief dat voornoemde getuige hem vertelde alles gezien te hebben en voor W. te willen getuigen. Ik ben afhankelijk van wat de getuige MIJ vertelt en ik kan en mag niet afgaan op wat de heer W. zegt van de getuige gehoord te hebben. Indien de getuige de heer W. werkelijk heeft verteld dat hij alles heeft zien gebeuren, dan kan ik u verklaren dat die gegevens mij NIET ter oren zijn gekomen, terwijl ik daar toch uitdrukkelijk naar heb gevraagd. Hierbij wil ik u erop wijzen dat dit de verantwoordelijkheid is van de getuige, ik trek mijn conclusies uit de antwoorden die hij MIJ op mijn vragen geeft. De gegevens die ik ter plaatse heb genoteerd zijn:•         gegevens over de situatie ter plaatse. Ik bedoel daarmee de wegsituatie, schade, datum en tijdstip, weersgesteldheid en de situatietekening. •         de persoonsgegevens van de betrokken fietser, genaamd S. Verder heb ik mij ter plaatse bezig gehouden met de opvang van de zeer emotionele betrokkene S., haar broertje en haar vriendinnetje, die allen (...) overstuur waren. Uitlatingen over de eventuele schuldvraag heb ik ter plaatse, zoals gebruikelijk, aan geen enkele betrokkene gedaan.". De reactie van verzoeker. Verzoeker reageerde bij brief, ontvangen op 10 september 1998, op het standpunt van de betrokken ambtenaar H. Verzoeker deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:"Tenslotte de "NIET GENOTEERDE" naam van de getuige. Daar fietster S. na de aanrijding er vandoor ging en ik daar lopend achter aan ben gegaan, bleef mijn auto, met mijn vrouw, op de

plaats van de aanrijding. Daar tegen over staat een snackbar waar een man met vrouw en dochter een ijsje stonden te eten. De vrouw kwam naar mijn vrouw en zei: "Mevrouw wij hebben alles zien gebeuren, U bent de vijfde. Uw vier voorgangers konden nog net een aanrijding voorkomen. Maar mijn man is al naar Uw man, hij wil wel getuigen." Deze man heeft zich inderdaad bij mij gemeld en heeft al die tijd dat de politie bezig is geweest staan wachten. Mevr. H. was nog in gesprek met fietster S., toen ik mijn buurvrouw vroeg om pen en papier te halen, zodat ik de naam van de getuige kon noteren. Toen mijn buurvrouw terug kwam had ik mevr. H. gevraagd de naam van de getuige te noteren, hetgeen zij desgevraagd deed. Ik heb toen de naam niet meer genoteerd (stom). Op dat moment heeft mevr. H. mij niet verteld dat de getuige niet als getuige kon worden aangemerkt omdat hij het ongeluk niet gezien zou hebben. Sterker nog toen ik de volgende morgen het Baarnse Politie bureau belde om de naam van de getuige te vernemen, deze naam moest op mijn schadeformulier worden vermeld, werd mij gezegd dat mevr. H. alle gegevens nog bij haar had en niet aanwezig was. Maar ik kon zonder meer naar het politierapport verwijzen."

Beoordeling

1. Verzoeker was op 6 juli 1997 als bestuurder van een personenauto betrokken bij een verkeersongeval. De destijds 15-jarige S. raakte met haar fiets verzoekers auto. Ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht, mevrouw H., mevrouw V. en de heer B., kwamen ter plaatse. Zij maakten van het ongeval een registratieformulier op.2.1. Verzoeker heeft geklaagd over de wijze waarop deze aanrijding is afgehandeld. Hij heeft er in dit verband in de eerste plaats over geklaagd dat de politie, ondanks de mondelinge mededeling dat hij niet schuldig was aan de aanrijding, dit niet uitdrukkelijk heeft vermeld in het registratieformulier dat zij van de aanrijding heeft opgemaakt.2.2. Een registratieformulier is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie

Achtergrond

onder 1.). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele

conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval, verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van elk van de partijen – kort – worden weergegeven.2.3. De politie duidt betrokkenen van een aanrijding in een registratieformulier aan met "14.1." en "14.2." Met "14.1." wordt doorgaans de verdachte aangeduid, en met "14.2." de wederpartij of getuige. De politie heeft verzoeker in het registratieformulier aangeduid als "14.2." Op deze wijze heeft zij aangegeven dat verzoeker niet de veroorzaker is geweest van het verkeersongeval. Daarnaast heeft de politie in dit formulier bij de omschrijving van het ongeval aangegeven dat betrokkene 1. (S.) de straat was overgestoken zonder verzoeker voor te laten, en daarbij verzoekers auto had geraakt, waardoor verzoekers auto werd beschadigd. Hiermee heeft de politie voldoende tot uitdrukking gebracht dat verzoeker niet de veroorzaker is geweest van het ongeval. De politie heeft geen bemoeienis met de vergoeding van de schade door de verzekeringsmaatschappij van S. Dat deze schade niet is vergoed, kan de politie dan ook niet worden verweten. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.3.1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat de politie in het registratieformulier geen namen en verklaringen van getuigen heeft opgenomen.3.2. Zoals de korpsbeheerder heeft erkend, is het onjuist dat de politie niet de naam en de verklaring van de getuige Bo. in het registratieformulier heeft vermeld. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. De politie heeft overigens deze fout hersteld, door op 29 november 1997 alsnog de getuige Bo. te horen, en daarvan proces-verbaal op te maken. De politie heeft dit proces-verbaal vervolgens toegezonden aan verzoekers verzekeringsmaatschappij.3.3. Verzoeker achtte het ook onjuist dat de politie niet de namen heeft opgenomen van twee getuigen die aan zijn echtgenote hadden verklaard dat zij het ongeval hadden gezien. Volgens verzoeker heeft betrokken ambtenaar H. de namen van deze twee getuigen genoteerd. Betrokken ambtenaar H. heeft verklaard dat deze getuigen aan haar hadden laten weten dat zij het ongeval niet hadden gezien. Zij had de namen van deze getuigen niet genoteerd, omdat zij hen had aangemerkt als zogenaamde "klapgetuigen".

Hoe dit ook zij, zoals de districtschef ook heeft laten weten, had de politie beter bij deze getuigen moeten doorvragen over de toedracht van het ongeval. Hoewel deze getuigen zogenaamde "klapgetuigen" waren, hadden zij wellicht toch meer duidelijkheid kunnen verschaffen over het rijgedrag van betrokkenen. Het is dan ook onjuist dat H. de namen en verklaringen van deze getuigen niet heeft genoteerd. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4.1. Verzoeker heeft er voorts over geklaagd dat betrokken ambtenaar V. hem, ondanks een mededeling dat zou worden getracht om de getuigen te achterhalen, pas op 20 oktober 1997 heeft laten weten dat de getuigen als zogenaamde "klapgetuigen" waren aangemerkt en omdat om die reden de politie de namen van deze getuigen niet na het ongeval had genoteerd.4.2. Zoals de korpsbeheerder heeft erkend, was het onjuist dat de politie pas op 20 oktober 1997 aan verzoeker heeft laten weten dat de namen van de getuigen niet waren genoteerd. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.5.1. Verzoeker heeft er tot slot over geklaagd dat de politie onvoldoende actie heeft ondernomen om andere getuigen van het ongeval te achterhalen.5.2. De korpsbeheerder heeft op dit punt laten weten dat de politie in geval van ernstige misdrijven dikwijls een buurtonderzoek instelt. Soms worden in ernstige gevallen de media ingeschakeld, die zelf beslissen over plaatsing van een oproep. In dit geval had de politie de getuigen gehoord die verzoeker en mevrouw S. hadden aangewezen. Naar aanleiding van verzoekers klacht had een politieambtenaar alsnog getracht om een oproep via de media te plaatsen, maar hadden de media dit verzoek afgewezen. Hieruit volgt dat de politie, zij het naar aanleiding van verzoekers klacht, voldoende actie heeft ondernomen om andere getuigen van het ongeval te achterhalen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond, behalve ten aanzien van de wijze van vermelden van verzoeker in het registratieformulier en ten aanzien van de actie om andere getuigen te achterhalen; op deze punten is de klacht niet gegrond. BIJLAGE

Achtergrond

1. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeers-ongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratie-formulier aan het Verbond voor Verzekeraars (voorheen de NVVA: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren). Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient een registratieformulier te worden opgemaakt. In die gevallen is ook het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem, schuif of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan. Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.2. In de hiervoor genoemde Richtlijn staat verder onder meer vermeld:"In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij in de gegeven situatie de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. (...)2. Ook indien 1. niet van toepassing is dient procesverbaal te worden opgemaakt:a. wanneer het verkeersongeval de dood van een der betrokkenen tot gevolg heeft; (...) b. wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is."

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Wijze van afhandeling aanrijding (mondelinge mededeling verzoeker niet opgenomen in registratieformulier; geen namen en verklaringen getuigen in formulier opgenomen; half jaar later meegedeeld dat namen zogeheten 'klapgetuigen' niet waren genoteerd; onvoldoende actief andere getuigen achterhaald).

Oordeel:

Niet gegrond