1998/481

Rapport
Op 17 maart 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Zwolle, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps IJsselland, en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle). Nadat verzoeker, daar om verzocht, nadere informatie had verstrekt, werd naar de genoemde gedragingen een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps IJsselland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht op 10 juni 1998 als volgt geformuleerd voorgelegd aan de korpsbeheer-der:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland op 21 mei 1997 ter begeleiding van een RIAGG-medewerker onbevoegd zijn woning zijn binnengedrongen en hem met gebruikmaking van disproportioneel geweld hebben aangehouden. Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland zijn klacht van 22 augustus 1997 over dat politieoptreden tot het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet had afgedaan. ACHTERGROND Zie BIJLAGE

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De beheerder van het regionale politiekorps IJsselland gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten 1.1. Op 21 mei 1997 kreeg het regionale politiekorps IJsselland van de RIAGG het verzoek assistentie te verlenen bij het ophalen van verzoeker uit zijn woning ten behoeve van een opneming in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van een last tot inbewaringstelling van de burgemeester van Zwolle.1.2. De ambtenaren J. en K. van het regionale politiekorps werd opgedragen op het verzoek te reageren. Zij troffen nabij de woning van verzoeker een verpleegkundige, en er stond een ambulance gereed. Betrokken ambtenaar K. begeleidde de verpleegkundige naar de woning. Verzoekers echtgenote deed open.1.3. De verpleegkundige zegde verzoeker de inbewaringstelling aan.1.4. K. en de door hem inmiddels opgeroepen J. brachten verzoeker naar de grond en deden hem met behulp van het ambulancepersoneel handboeien om. Hij werd naar de ambulance geleid en daarmee overgebracht naar het psychiatrisch ziekenhuis. Aldaar werd hij geplaatst in een isoleercel.1.5. Op 22 augustus 1997 diende verzoeker over dit politieoptreden een klacht in bij het regionale politiekorps IJsselland.1.6. De ambtenaar van het regionale politiekorps die op 9 september 1997 werd belast met het onderzoek naar de klacht, verzocht betrokken ambtenaren J. en K. schriftelijk op de klacht te reageren. Zij deden dit bij proces-verbaal van 12 september 1997. Dit proces-verbaal luidt als volgt:"Op woensdag 21 mei 1997, omstreeks 16.46 uur werden wij, verbalisanten, naar de (...) te Zwolle gestuurd. De bewoner E. moest met een I.B.S.-machtiging (inbewaringstelling) worden opgenomen in de Fransicushof te Raalte. Het bleek dat E. onder begeleiding van de D.G.G.D. naar de Fransicushof moest worden gebracht. Ter plaatse op de (...) aangekomen troffen verbalisanten de dokter van het Riagg (bovenbedoelde verpleegkundige; N.o.) aan. Tevens stond er een ambulance van de CPA uit Zwolle. In overleg met de dokter en een broeder van de D.G.G.D. werd afgesproken dat een politieman zou meelopen naar de voordeur van de woning van E. De dokter verwachtte problemen daar het vaststond dat E. niet wilde meewerken aan een gedwongen opname. De dokter belde aan en de vrouw van E. deed open. Binnengekomen

zat meneer E. op de stoel en werd hem door de dokter welke die ochtend ook al was geweest, nogmaals uitgelegd dat hij gedwongen zou worden opgenomen. Meneer E. wilde hier niets van weten en werd steeds agressiever. De twee broeders van de D.G.G.D. probeerden hem nog te kalmeren, maar dit mocht niet baten.. probeerde op te staan en wilde de dokter te lijf gaan. Dit werd door het personeel van de D.G.G.D. en verbalisant K. belet. De wild om zich heen slaande man probeerde de broeders aan te vallen en hierop pakte ik, verbalisant K., hem beet. Via de porto riep ik verbalisant J. op welke nog buiten stond, op verzoek van de dokter om escalatie te vermijden. Deze kwam op mijn verzoek om assistentie de woonkamer binnen. Samen met hem en de broeders van de D.G.G.D. werkten wij E. tegen de grond en boeiden hem. We deden hem alsnog het verzoek om mee te werken, maar zijn reactie hierop was dat hij trapte in de richting van een van de broeders. Er volgde weer een worsteling en in de worsteling kregen wij de man op de brancard, die reeds klaar stond. Wij hebben hem geboeid op de brancard naar de ambulance gebracht en verbalisant K. nam plaats achterin de ambulance samen met een broeder. Tijdens het overbrengen naar de Fansicushof in Raalte bleef de man schreeuwen, schelden, spugen en dreigementen uiten naar verbalisant K. en de broeder. Bij de Fransicushof aangekomen werd E. overgebracht naar een isoleercel. Hier werden de handboeien weer afgedaan."1.7. Op 22 oktober 1997 lichtte verzoeker in het bijzijn van een advocaat zijn klacht toe op het politiebureau, nadat hij naar aanleiding van een uitnodiging voor 10 september 1997, op 12 september 1997 telefonisch had verzocht om uitstel. Zijn verklaring van 22 oktober 1997 houdt onder meer het volgende in:"De bedoeling is dat in mijn ogen een hoop onrecht is gebeurd. Ik heb daar last van. Op de vermelde datum in mijn brief kwam men binnen, een vrouw van het Riagg lachend. Er kwamen 2 politiemensen binnen en zonder vragen of zeggen werd ik op de grond gesmeten. Ik werd op mijn rechtervoet getrapt, ik ben hiervoor onder doktersbehandeling vanwege pijnklachten. Ik mocht niet meer naar het toilet en mocht mij niet meer aankleden. Vervolgens werd ik geboeid en in de ambulance gedonderd. Een 'papier' werd in de lucht gehouden, welke ik niet mocht lezen. Vraag: had de politie wel dit 'papier'? (...) Door dit gebeuren is mijn horloge en armband kapot gegaan, waardoor er een schade ontstond van FL. 150,-. Tevens is er bij mij thuis een geluidsbox omgevallen, waardoor er ook schade is ontstaan. Ik zat rustig te lezen en de manier waarop dit is gebeurd, vond ik niet goed. Ik ben behandeld als een crimineel.

Ik vraag mij af waarom er niet de normale procedure werd gevolgd, waarbij er met mij gesproken werd. Ik was 100% normaal en rustig en was het ook niet eens met de opname."1.8. J. en K. reageerden op 1 november 1997 op de toelichting van verzoeker op de klacht. Zij deelden mee dat zij bij hun eerder ingenomen standpunt bleven.1.9. Bij brief van 9 december 1997 deelde de secretaris van de klachtencommissie van het regionale politiekorps verzoeker onder meer mee dat de commissie bij de behandeling van de klacht op 8 december 1997 had besloten dat aanvullend onderzoek moest worden verricht. De commissie had de politie opgedragen de arts of de verpleegkundige te horen naar aanleiding van de klacht.1.10. De met het onderzoek belaste politieambtenaar hoorde de betrokken verpleegkundige op 22 december 1997. Zij verklaarde als volgt:"Ik ben sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV) en vanuit die functie betrokken geweest bij de opname van dhr. E. uit Zwolle. Op 20 mei 1997 was de crisisdienst (...) bij E. geweest, hetgeen fors ge scaleerd was. E. kreeg hiervoor medicatie. (...) Gezien het gevaar voor zichzelf en zijn omgeving werd er besloten tot het opstarten van een IBS-procedure. Met name de uitspraak van dhr. E. dat hij anders zelf wel maatregelen zou nemen, gaf zorgen ten aanzien van een mogelijke zelfmoordpoging. De IBS werd bekrachtigd door de burgemeester en een opnameplaats werd uiteindelijk gerealiseerd in Raalte. Diezelfde dag omstreeks 17.00 uur zou de IBS aangezegd worden door mij aan dhr. E. Daar ik problemen verwachtte, werd op voorhand politie-assistentie aangevraagd door mij. De desbetreffende politiemensen stonden mij voor in de straat op te wachten, hetgeen ik erg zorgvuldig vond. Vervolgens werden er tussen mij en de politie afspraken gemaakt waarbij een van de politiemensen met mij naar binnen zou gaan en de ander achter zou blijven. Zo geschiedde het ook. De IBS werd door mij mondeling aangezegd, waarna dhr. E. zeer agressief reageerde. Hij begon te schelden en te tieren tegen mij. Daar de politieman tussen hem en mij instond, kon deze reageren op het omver gooien van een tafel en een plantenstandaard door dhr. E. De agent had korte metten, hetgeen ook noodzakelijk was op dat moment. Dhr. E. werd vastgepakt en met assistentie van de andere politieman afgevoerd richting ambulance. De agressie bij dhr. E. was dusdanig groot dat de politie-inzet zeer gewenst was. Ik had uit voorzorg al een politieagent meegenomen in de kamer, gezien de

voorgeschiedenis op 20 mei 1997. Vervolgens ben ik met echtgenote en zoon naar de keuken gegaan voor verdere opvang. Er vond overleg plaats tussen de politie en het ambulancepersoneel over verder vervoer naar Raalte. (...) Prettig was het vooroverleg met de politie in de straat. De uitspatting was duidelijk aanwezig, een bijzonder stuk agressie. Ik hou niet van geweld, het gebruikte geweld paste wel bij de situatie (grote man, erg geladen persoon). Er was geen zichtbare schade in de woning, uitgezonderd wat potgrond op de vloer door de omgevallen standaard. Dhr. E. heeft zelf de IBS niet in zijn handen gehad, echter wel gezien dat deze papieren er waren. Ik vond hem niet in staat deze te lezen. Ik vond het ook niet verstandig de papieren persoonlijk te geven gezien de agressie. Ik heb deze zaak vervolgens zelf afgehandeld. Betrof nogmaals een moeilijke situatie ter plaatse."1.11. Bij brief van 4 juni 1998 antwoordde de korpsbeheerder op de klacht. Hij deelde onder meer het volgende mee:"De onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio IJsselland heeft een onderzoek ingesteld naar uw klacht. Op grond daarvan komt zij tot de volgende bevindingen. Tegen u is bij beschikking last gegeven tot inbewaringstelling op grond waarvan u op 21 mei 1997 gedwongen zou worden opgenomen. U verzette zich echter zodanig tegen de door de Riagg-arts aangezegde opname, dat de gewaarschuwde hoofdagenten, de heren J. en K., zich genoodzaakt hebben gevoeld geweld aan te wenden. U bent daarbij tegen de grond gewerkt en vervolgens geboeid. Daarbij is de machtiging tot inbewaringstelling niet aan u overhandigd. De commissie is van oordeel dat gelet op uw houding voldoende grond aanwezig was voor het door de politiefunctionarissen toegepaste geweld. Uw stelling dat onnodig een klap op een van uw ribben werd gegeven en tegen uw enkel werd getrapt, vindt geen enkele steun in de overige verklaringen. Deze stelling is dan ook niet komen vast te staan en de commissie gaat daaraan derhalve voorbij. Nu ook overigens niet is gebleken dat het aangewende geweld disproportioneel is geweest, is de commissie van oordeel dat de klacht op dit onderdeel ongegrond is. Voor zover de klacht betrekking heeft op het feit dat u niet in de gelegenheid bent gesteld inzage te krijgen in de machtiging tot inbewaringstelling, merkt de commissie op dat hiervan de betrokken politiefunctionarissen geen verwijt gemaakt kan worden. Dit vanwege het feit dat de machtiging in handen was van de Riagg-arts dan wel de sociaal psychiatrisch verpleegkundige die overigens mondeling de inhoud van de inbewaringstelling aan u heeft duidelijk gemaakt. Ik zie geen reden om van de overwegingen en het advies van de

klachtencommissie af te wijken en acht uw klacht dan ook ongegrond voor wat betreft het binnendringen in de woning en het toepassen van geweld door de politie. Voor wat betreft het niet aan u overhandigen van de machtiging tot inbewaringstelling treft de politie geen verwijt, omdat de politie hiervoor niet verant-woordelijkheid had."2. Standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder

Klacht

.3. Standpunt van de korpsbeheerder3.1. Bij brief van 19 juni 1998 reageerde de korpsbeheerder op de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht. Voor zijn standpunt ten aanzien van het politieoptreden op 21 mei 1997 verwees hij naar de brief van 4 juni 1997 waarmee hij verzoekers klacht had afgedaan die deze bij de politie had ingediend.3.2. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de afdoeningstermijn deelde de korpsbeheerder mee dat hij ernaar streefde klachten binnen zes weken af te doen, maar dat dit bij deze klacht helaas niet was gebeurd. De korpsbeheerder gaf aan dat excuses aan verzoeker passend waren geweest.4. Reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 15 juli 1998 op de informatie die de korpsbeheerder had verstrekt. Hij merkte onder meer op dat de klachtencommissie van het regionale politiekorps had vastgesteld dat de politie jegens hem geweld had gebruikt. Voorts merkte hij op dat de politie zich op het punt van het tonen van de machtiging verschool achter de betrokken verpleegkundige.5. Nadere informatie namens de korpsbeheerder5.1. Naar aanleiding van nadere vragen die de Nationale ombudsman bij brief van 29 juli 1998 had gesteld, deelde een ambtenaar van het regionale politiekorps namens de korpsbeheerder telefonisch onder meer het volgende mee. Het politieoptreden op 21 mei 1997 had plaatsgevonden in het kader van artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Conform het bepaalde in dat artikel, zoals dat luidde ten tijde van de onderzochte gedraging, had de burgemeester een hulpverlener opgedragen de inbewaringstelling te effectueren en zich daartoe zonodig te voorzien van bijstand van de politie. Inmiddels is de regeling op dit punt veranderd. In het gewijzigde artikel 20 wordt bepaald dat de burgemeester de politie belast met

de tenuitvoerlegging, en dat de politie zich zo nodig voorziet van deskundige medische bijstand. Het onderzochte politieoptreden vond plaats onder de oude regeling, en betrof derhalve het verlenen van bijstand door de politie aan de hulpverlener die was belast met de tenuitvoerlegging van het bevel tot inbewaringstelling, en die in het bezit was van de desbetreffende last.5.2. De ambtenaar gaf voorts aan dat de politie de woning aldus niet op grond van een eigen bevoegdheid was binnengetreden, maar op de voet van de machtiging door de burgemeester aan de hulpverlener. Dit betekende naar zijn mening dat de Algemene wet op het binnentreden niet van toepassing was op het optreden van de betrokken ambtenaren. Om tegen de wil van de bewoner binnen te treden behoefden zij zijns inziens dan ook niet (zelf) in het bezit te zijn van een daartoe strekkende machtiging.6. Reactie verzoeker op het verslag van bevindingen Naar aanleiding van het verslag van de bevindingen van het onderzoek dat de Nationale ombudsman de betrokken had toegezonden, deelde verzoeker onder meer mee dat zijn echtgenote de deur van zijn woning slechts had opengedaan voor de verpleegkundige. Hij voegde een korte verklaring bij van zijn echtgenote, luidende:         "(...) Er werd gebeld aan de deur, ik deed de deur open voor een vrouw. Maar wist niet dat er nog politie en broeders achteraan kwamen. (...)"

Beoordeling

1. Ten aanzien van het binnentreden1.1. Ambtenaren J. en K. van het regionale politiekorps IJsselland begaven zich op 21 mei 1997 op verzoek van de RIAGG naar verzoekers woning om assistentie te verlenen in het kader van de opneming van verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van een lastgeving tot inbewaringstelling van de burgemeester van Zwolle. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de betrokken ambtenaren in dat kader onbevoegd zijn woning zijn binnengedrongen.1.2. Conform de regeling van de inbewaringstelling ten tijde van de onderzochte gedraging had de burgmeester aan de verpleegkundige de tenuitvoerlegging van zijn bevel opgedragen (zie

Achtergrond

, onder 1.). Ingevolge het vierde lid van artikel 20 van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wbopz), zoals dat toen luidde, was het de verpleegkundige toegestaan ten behoeve van die tenuitvoerlegging elke plaats te betreden. Aangezien het een

gedwongen opneming betrof, hield de lastgeving van de burgemeester naar haar aard in dat in dat kader de woning van verzoeker ook zonder diens toestemming mocht worden betreden.1.3. De politie kon er derhalve van uitgaan dat de verpleegkundige op basis van de last die zij bij zich had, bevoegd was om, desnoods zonder de toestemming van de bewoner, binnen te treden. Daarmee waren ook de beide betrokken ambtenaren daartoe bevoegd. In artikel 20 Wbopz was immers bepaald dat de politie zo nodig bijstand verleende in het kader van de tenuitvoerlegging van een inbewaringstelling. Aangezien de betrokken ambtenaren de verpleegster in dat kader bijstand verleenden, behoefden zij niet (zelf) te zijn voorzien van een last tot binnentreden tegen de wil van de bewoner. De onderzochte gedrag is op dit punt behoorlijk.2. Ten aanzien van het gebruik van geweld2.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de betrokken ambtenaren bij zijn aanhouding - dat wil in dit verband zeggen: het weggeleiden uit zijn woning met het oog op de opneming in het psychiatrisch ziekenhuis – disproportioneel geweld hebben gebruikt.2.2. Verzoeker stelt dat beide betrokken ambtenaren op 21 mei 1997 met de verpleegkundige zijn woning zijn binnengekomen, en dat zij hem direct, zonder iets te vragen of te zeggen, en terwijl hij geheel rustig was, op de grond hebben gesmeten. Volgens zijn lezing is er tengevolge van het ruwe optreden van de betrokken ambtenaren schade ontstaan aan een horloge, een armband en een geluidsbox, en is hij bovendien op zijn voet getrapt. De betrokken ambtenaren verklaarden tijdens het onderzoek echter dat verzoeker na de mededeling van de verpleegkundige dat hij gedwongen zou worden opgenomen, agressief was geworden, en onder meer had geprobeerd de verpleegkundige aan te vallen. Betrokken ambtenaar K. had daarop per portofoon betrokken ambtenaar J. opgeroepen, en vervolgens hadden zij verzoeker met behulp van het ambulancepersoneel naar de grond gewerkt en geboeid. Ook nadat hij was geboeid, was verzoeker zich blijven verzetten, en was hij agressief geweest, aldus de betrokken ambtenaren.2.3. De lezingen van verzoeker en de betrokken ambtenaren staan derhalve tegenover elkaar. Niettemin wordt de lezing van de betrokken ambtenaren meer aannemelijk geacht dan die van verzoeker. In de eerste plaats wordt de lezing van de betrokken ambtenaren ondersteund door de verklaring van de verpleegkundige. Zij deelde tijdens het onderzoek mee dat verzoeker na haar aanzegging zeer agressief had gereageerd. Zij gaf aan dat de agressie van verzoeker zodanig was geweest dat de assistentie van de betrokken ambtenaren onontbeerlijk was geweest. Naar haar mening was het gebruikte geweld in die situatie passend geweest.

In de tweede plaats is de lezing van verzoeker op zichzelf beschouwd niet aannemelijk, omdat die lezing inhoudt dat de betrokken ambtenaren zijn overgegaan tot het gebruik van geweld zonder dat verzoeker daartoe enige aanleiding gaf.2.4. Daarmee is in voldoende mate komen vast te staan dat de betrokken ambtenaren niet meer geweld hebben gebruikt dan noodzakelijk was om de verpleegkundige in staat te stellen de inbewaringstelling van verzoeker, ondanks diens verzet, te realiseren. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.3. Ten aanzien van het afdoen van de klacht3.1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de korpsbeheerder de klacht over het politieoptreden op 21 mei 1997, die hij op 22 augustus 1997 had ingediend, op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde – 16 maart 1998 – niet had afgedaan.3.2. De korpsbeheerder erkende dat hij verzoekers klacht op dat moment nog niet had afgedaan. Hij gaf aan dat hij ernaar streefde klachten in het algemeen af te doen binnen zes weken, maar dat dit met verzoekers klacht helaas niet was gebeurd.3.3. Aangezien er op het moment dat verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde al zeven maanden waren verstreken sinds de indiening van de klacht, is niet voldaan aan het vereiste in de klachtenregeling van het regionale politiekorps IJsselland dat een klacht wordt afgedaan binnen tien weken (zie

Achtergrond

, onder 3.). De onderzochte gedraging van de korpsbeheerder is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps IJsselland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Zwolle), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland is gegrond. BIJLAGE

Achtergrond

1. Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wbopz) Artikel 20 van de Wbopz luidde ten tijde van de onderzochte gedraging als volgt:"1. De burgemeester kan (...) bij beschikking last geven dat een persoon die zich in zijn gemeente bevindt (...) in bewaring wordt gesteld, indien deze persoon (...) geen blijk geeft van de nodige bereidheid zich in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen. (...)4. Het ten uitvoer leggen van een krachtens het eerste lid gegeven beschikking draagt de burgemeester op aan een of meer personen met kennis van de zorg voor geestelijk gestoorden. (...) Zij kunnen zich doen vergezellen door een of meer ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. De bedoelde ambtenaren kunnen daartoe elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is." Het vierde lid is gewijzigd op 2 juli 1997. De gewijzigde tekst luidt:"Het ten uitvoer leggen van een krachtens het eerste lid gegeven beschikking draagt de burgemeester op aan een of meer ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien van bijstand van een of meer personen met kennis van de zorg voor personen die gestoord zijn in hun geestvermogens. De bedoelde ambtenaren kunnen daartoe elke plaats betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is."2. Algemene wet op het binnentreden (Awbi) Artikel 1 Awbi luidt als volgt:"1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden.

(...)4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden..." Artikel 2 Awbi luidt als volgt:"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie en burgemeesters de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond..."3. Klachtenregeling regionale politiekorps IJsselland Ingevolge artikel 8 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps IJsselland dient een klacht, indien de korpsbeheerder die afdoet, te worden afgedaan binnen tien weken. Binnen die termijn dienen het onderzoek, de werkzaamheden van de klachtencommissie en de standpuntbepaling van de korpsbeheerder plaats te vinden.

Instantie: Regiopolitie IJsselland

Klacht:

Ter begeleiding van RIAGG-medewerker onbevoegd woning verzoeker binnengedrongen en hem met teveel geweld aangehouden; klacht hierover nog niet afgedaan.

Oordeel:

Niet gegrond