1998/284

Rapport
Op 28 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Laren met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek tijdens en na zijn aangifte van hinderlijk rijgedrag van 20 juli 1995:         hem bewust onjuiste informatie heeft verstrekt door mee te delen dat de achtervolging slechts een misverstand was aangezien de achtervolger dacht dat verzoeker diens vriend was, terwijl deze ambtenaar op de hoogte was van het feit dat de achtervolger verzoeker in opdracht van een particulier had achtervolgd;          een onjuiste verklaring heeft afgelegd, nu hij, blijkens een brief van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek van 29 april 1997, kennelijk heeft verklaard dat hij tijdens de aangifte van 20 juli 1995 niet op de hoogte was van het bestaan van het recherche bureau C., terwijl het tegendeel blijkt uit een rapport van dat bureau.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaar en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 20 juli 1995 deed verzoeker bij betrokken ambtenaar D. van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek aangifte van hinderlijk weggedrag van een automobilist. D. maakte op 20 juli 1995 van deze aangifte proces-verbaal op.2. Het proces-verbaal van verzoekers aangifte hield als verklaring van verzoeker onder meer het volgende in:"Vanavond 20 juli 1995 was ik (verzoeker; N.o.) in Eemnes (...). Omstreeks 19.00 uur werd ik daar door mijn vriendin opgehaald. Wij reden toen vervolgens met haar auto naar Baarn, om inkopen te doen. Ik was op dat moment de bestuurder van haar auto, (...). Op de terugweg, toen wij (...) in de richting van Hilversum reden, had ik het gevoel dat ik werd gevolgd door een andere automobilist, (...). Vervolgens nam ik de afslag Oude Eemnesserweg, waarin ik in een bocht snelheid vermeerderde, waarna ik weer terugging naar de normale snelheid. Ik bemerkte dat de bestuurder van deze witte auto weer op dezelfde afstand achter mij zat als daarvoor. (...) ik wilde meer zekerheid en sloeg even voorbij hotel De Witte Bergen te Eemnes rechtsaf een parkeerplaats op. De witte auto bleef volgen. Ik reed vervolgens met hoge snelheid de oprit op van de rijksweg A1 richting Amsterdam en zag dat ik weer gevolgd werd door de witte auto, die eveneens met hoge snelheid reed. Even verder zette ik mijn auto stil op de vluchtstrook van de invoegstrook van de A1, om (...) te wachten op de dingen die zouden gaan komen. Ik zag dat de bestuurder van de witte auto zijn auto eveneens tot stilstand bracht op deze vluchtstrook, ongeveer 75 meter achter mij. Ik verwachtte enige reactie van deze bestuurder. Er gebeurde echter niets. Om aan alle onzekerheid een einde te maken ben ik achteruit gereden in de richting van de witte auto. Op het moment dat ik mijn auto naast deze auto had geplaatst reed deze weg over de A1 in de richting van Amsterdam, zonder in mijn richting te

hebben gekeken. Toen de auto mij passeerde heeft mijn vriendin (...) het kenteken van deze witte auto genoteerd. (...) Ik ben deze auto achterna gereden in de richting Amsterdam in de hoop alsnog een verklaring te vinden voor het gebeurde. Ik zag dat deze auto op de invoegstrook reed en ik ben naast hem gaan rijden op de hoofdrijbaan. De man probeerde, terwijl ik naast hem reed, in te voegen. Vervolgens is hij de hoofdrijbaan gaan volgen richting Amsterdam en heb ik de afslag Laren genomen. Toen hij ontdekte dat ik deze afslag nam, hij was zag ik, op dat moment deze afrit reeds voorbij, zag ik dat hij achteruit over de vluchtstrook reed om vervolgens dezelfde afrit te kunnen nemen. Aan het einde van de afrit ben ik rechtsaf de Hilversumseweg opgereden en ben meteen de eerste weg rechts ingereden. Ik heb mijn auto op de inrit van een willekeurige woning daar neergezet. (...) Daarna heb ik de bestuurder van de witte auto niet meer gezien. Ik wens aangifte te doen tegen deze automobilist voor hinderlijk weggedrag."3. Op 21 april 1997 schreef verzoeker aan de korpschef van de regiopolitie Gooi en Vechtstreek onder meer het volgende:"Op 20 juli 1995 heb ik op het politiebureau in Huizen bij de heer D. aangifte gedaan van een levensgevaarlijke achtervolging door een onbekende automobilist. (...) Tijdens deze aangifte verliepen de gebeurtenissen m.i. niet normaal, zelfs vreemd. Sinds kort ben ik in het bezit van een rapport (...) (een surveillance-raport van een detectivebureau genaamd, voor zover hier van belang, C., zie hierna onder A.4.; N.o.) waaruit blijkt dat de handelswijze van de heer D. met recht vragen oproept. Uit het C.-rapport blijkt o.a. dat de heer D. al tijdens mijn aangifte op de hoogte was van het feit dat mijn achtervolger mij in opdracht van een particulier moest achtervolgen, derhalve daarom mijn aangifte van levensgevaarlijk gedrag serieus moest nemen. De heer D. vertelde mij niet de waarheid, hij zei dat alles op een misverstand berustte, nl. de automobilist had zich vergist, hij dacht dat ik een vriend was. Nog vreemder werd het toen de heer D. mij vertelde dat de achtervolger naar het bureau had gebeld om zijn excuus aan te bieden en of ik soms mijn naam en adres wilde geven, zodat hij mij een bloemetje kon sturen. De heer D. speelde het hele spelletje mee. Het volgende punt zijn de gebeurtenissen rond de aangifte. Nadat de heer D. eerst de aangifte van mijn vriendin had ingetypt, vertelde hij dat hij weg moest om dringend assistentie elders te verlenen. Hij verzocht mij de volgende dag terug te komen om mijn verklaring af te leggen en tevens de verklaring van mijn

vriendin op te halen. De volgende dag bleek de verklaring van mijn vriendin te zijn gewist, de heer D. zei dat hij de verklaring had vergeten te safen. Nu blijkt uit het C.-rapport dat de heer D. diezelfde avond een afspraak had gemaakt met dit detectivebureau, hij heeft de afspraak nog naar een later tijdstip moeten verzetten, omdat onze aangifte veel tijd in beslag nam. Zonder dat ik het wist, heeft hij diverse malen telefonisch contact gehad met het detectivebureau tijdens deze aangifte. Ik vraag mij af, gezien het C.rapport of de heer D. ons weg wilde hebben om zijn afspraak met mijn achtervolger na te kunnen komen. Ook de volgende dag gaf de heer D. geen openheid van zaken. Hij heeft zelfs getracht mijn verklaring op een detail te veranderen. Hij beweerde dat ik in de verklaring van de avond daarvoor niet had gezegd dat de man op de A1 achteruit reed, om de afslag naar Laren te kunnen nemen. Dit is en blijft onze verklaring, waarom tracht hij invloed daarop uit te oefenen? Graag zou ik van U vernemen waarom de heer D. tijdens de aangifte geen openheid van zaken heeft gegeven en waarom de heer D. op dat moment ons bewust heeft misleid."4. Het rapport, waarnaar verzoeker in zijn brief van 21 april 1997 verwees, betrof een pagina van een rapport van recherche-, dan wel detectivebureau, genaamd, voor zover hier van belang, C. Dit ongedateerde rapport, waarin niet was vermeld dat de daarin beschreven datum 20 juli 1995 betrof, hield onder meer het volgende in:"18.00 uur Patrouille rond het huis, L. (verzoeker; N.o.) en mevrouw B. zijn in de tuin aanwezig. 18.55 uur De BMW (...) kwam de parkeerplaats op rijden (...). L. (...) stapt in, rijdt met hoge snelheid richting Baarn (...). Ze rijden naar de Witte Bergen aan de A1, de BMW staat op de parkeerplaats rijdt daarna gelijk naar de oprit richting Laren, onderaan de invoegstrook stopt de BMW, rijdt met volle snelheid achteruit en stopt voor een rechercheur. Deze gaat de BMW voorbij en rijdt richting Laren, de BMW rijdt achter onze rechercheur en toetert, onze rechercheur was in enkele seconden verdwenen. De BMW rijdt Laren binnen via de Hilversumseweg (...) waar de BMW parkeerde (...) daarna vertrekt de BMW via de A1 richting Amersfoort (...). Bij de stoplichten naar links richting Huizen centrum, BMW stopt bij het politiebureau en beiden gingen naar binnen.

20.10 uur Rechercheurs hebben posities ingenomen. 20.15 uur L. en dame zitten samen met brigadier D. (...) (hierna volgt een globale beschrijving van het uiterlijk van D.; N.o.) 21.15 uur De vrouw van een rechercheur belt op en vertelt hem dat het kenteken van zijn auto door de inzittende van de BMW genoteerd was, zij beschuldigen hem van intimidatie, gevaarlijk rijgedrag en bedreigingen. De rechercheur belt de politie en maakt een afspraak om het een en ander uit te leggen. (afspraak om 21.45 uur). 21.45 uur De afspraak wordt verzet naar 23.15 uur. 22.15 uur De afspraak werd verzet omdat L. en dame nog steeds op het politiebureau aanwezig waren. 23.15 uur 2 rechercheurs naar het politiebureau, verklaring werd afgenomen zoals hier omschreven, reden van achtervolging, het achterna rijden van een bekende van de betreffende rechercheur. Na overleg met brigadier D. is er geen strafbaar feit geconstateerd, de rechercheur legt een verklaring af, voorlopig wordt er geen vervolging van de aanklacht ingediend door brigadier D."5. De klachtenco rdinator van de regiopolitie Gooi en Vechtstreek deelde verzoeker op zijn brief van 21 april 1997 bij brief van 22 april 1997 onder meer mee hij zijn klacht niet binnen een jaar nadat de gedraging had plaatsgevonden had ingediend, zodat zijn klacht zou worden overdragen aan de chef van de basiseenheid Blaricum/Huizen/Laren.6. De chef van de basiseenheid Blaricum/Huizen/Laren deelde verzoeker vervolgens op 29 april 1997 onder meer het volgende mee:"Op 20 juli 1995 heeft U bij de brigadier D. aangifte gedaan van het feit dat U was gevolgd door een onbekende automobilist. U heeft toen het kenteken van het betrokken voertuig doorgegeven. Hierna heeft dhr. D. alleen kontakt gehad met de bestuurder van het voertuig, hetwelk u bekend is. Het bestaan van het door U genoemde recherchebureau C. was dhr. D. tot op de dag van ontvangst van Uw brief niet bekend. Ook heeft hij daar, voorzover na te gaan, nimmer enig kontakt mee gehad. Ik zie dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat dhr. D. U geen openheid van zaken heeft gegeven of bewust zou hebben misleid. Voor mogelijke vragen met betrekking tot de handelswijze van het onderzoeksbureau C. adviseer ik u kontakt met dat bureau op te nemen."

B. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verder deelde verzoeker in zijn verzoekschrift nog onder meer het volgende mee:"Ik heb aangifte gedaan bij de politie van een opzettelijk levensbedreigend rijgedrag van een automobilist. De heer D. heeft toen de klacht opgenomen. (...) De heer D. heeft mij toen (...) laten geloven dat alles op een vergissing berustte. In maart van dit jaar heb ik een rapport in handen gekregen dat afkomstig was van een detectivebureau. (...) Pas vanaf dat moment kon ik uit de tekst van dat rapport concluderen dat de heer D. mijns inziens onrechtmatig heeft gehandeld door mij bewust te misleiden. Ik heb (...) de korpschef Gooi en Vechtstreek hiervan in kennis gesteld en gevraagd om opheldering. (...) Wat uit de behandeling (...) is gekomen staat in de brief van de heer V. (...) (zie hiervoor onder A.6.; N.o.) Daarin verklaart de heer D. nimmer contact te hebben gehad met het detectivebureau. Dit staat lijnrecht tegenover de verklaring van het detectivebureau. Ik zou graag willen dat er een onderzoek wordt ingesteld in hoeverre de heer D. onrechtmatig heeft gehandeld en mij als burger bewust heeft misleid.". Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum).1. In haar brief van 18 september 1997 deelde de korpsbeheerder als reactie op de klacht onder meer het volgende mee:         "In de door de heer L. aan de korpschef van politie (...) gezonden brief beschuldigt deze de betrokken politieambtenaar, de heer D., ervan reeds bij zijn aangifte op de hoogte te zijn geweest dat zijn 'achtervolger' hem in opdracht van een detectivebureau achtervolgde. Dit zou blijken uit het rapport van (...) (C.-rapport). De betrokken politieambtenaar daarnaar gevraagd spreekt zijn verbazing uit over deze beschuldiging omdat dit onjuist is en dit ook op geen enkele wijze uit eerder genoemde rapportage blijkt. Dit is, naar zijn mening een interpretatie van de heer L. Ook ik ben deze mening toegedaan. Ten tijde van de aangifte door de heer L. werd door deze aan de heer D. het kenteken opgegeven van de bewuste achtervolgende

auto. De heer D. heeft toen via de ge igende kanalen de tenaamstelling van deze auto opgevraagd. Dit betrof de heer W. (...). Daarnaar gevraagd werd hem telefonisch door een vrouw meegedeeld dat haar zoon de auto in gebruik had. Zij zou hem vragen om met hem contact op te nemen. Dit is later op de avond gebeurd. De heer D. kan zich niet herinneren of de heer W. reeds contact met hem heeft opgenomen op het moment dat hij nog bezig was met het opnemen van de aangifte van de heer L. of daarna.          Verder stelt de heer L. in zijn brief aan de korpschef dat uit het C.rapport zou blijken dat de heer D. diezelfde avond een afspraak heeft gemaakt met genoemd detectivebureau en dat hij, zonder dat de heer L. dit wist, diverse malen telefonisch contact heeft gehad met genoemd bureau.          D. voornoemd heeft hierover verklaard, dat tot op de dag van de klacht hij niet op de hoogte was van het bestaan van genoemd detectivebureau. Dit blijkt ook niet uit genoemde C.rapportage. D. heeft telefonisch contact opgenomen met de houder van het kenteken, een priv persoon, namelijk de heer W., en heeft van een vrouw te horen gekregen dat haar zoon contact met hem zou opnemen.          Tijdens dit contact heeft genoemde W. aan D. verklaard dat hij in L. een bekende meende te herkennen. Tijdens dit gesprek/ verhoor is de naam van eerder genoemd detectivebureau niet ter sprake geweest.          Gezien het hiervorenstaande ben ik dan ook van mening:         A. dat de betrokken politieambtenaar aan de klager, de heer L., geen onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot de beweegredenen van de heer W. voornoemd. Dat later blijkt dat de heer W. de betrokken politieambtenaar onjuiste informatie heeft verstrekt omtrent zijn beweegredenen om de heer L. te achtervolgen, doet hieraan niets af;          B. dat niet is gebleken dat de heer D. onjuiste informatie heeft verstrekt noch aan de heer L. noch aan zijn leidinggevende op grond waarvan de brief van 29 april 1997 aan de heer L. werd gezonden.          Samenvattend kom ik tot de conclusie dat de heer L. meer leest in het Crapport dan er daadwerkelijk staat en ik op geen enkele wijze de indruk heb dat de heer D., zoals de heer L. dit aan u schrijft, onrechtmatig heeft gehandeld door hem bewust te misleiden."

2. De korpsbeheerder had bij haar brief onder meer het procesverbaal van verhoor van de heer W. van 20 juli 1995 gevoegd. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:"Ter hoogte van (...) zag ik voor mij een donkere BMW personenauto rijden, waarin voor mijn gevoel een kennis reed uit Soest. Ik zag dat de bestuurder van de BMW harder begon te rijden in de richting van Hilversum. Ik volgde met dezelfde snelheid, zover dat mogelijk was. De auto reed toevallig dezelfde route als ik altijd neem naar Laren, namelijk binnendoor via hotel de Witte Bergen. Na enige tijd had ik deze BMW uit het zicht verloren en zag hem uiteindelijk weer staan op het viaduct van de rijksweg A1 bij het hotel. Ik zag op dat moment dat het de kennis niet was. Toen ik naderde zag ik de BMW optrekken en zijn weg vervolgen over de A1 in de richting van Amsterdam. Ik zag hem stoppen op de vluchtstrook en ben zelf doorgereden richting Laren. Op het moment dat ik wilde invoegen zag ik de BMW links naast mij rijden. Hij bleef naast mij rijden en claxonneerde een paar keer. Ik ben vervolgens achter hem gaan rijden en zag de bestuurder van de BMW de afrit nemen naar Laren en uit het zicht verdwijnen. (...) Ik ben vervolgens dezelfde afrit afgereden om in Laren een vriend op te halen (...). Het geheel berust naar mijn mening op een toevalligheid. Ik heb absoluut niet de bedoeling gehad om de mensen in de BMW het gevoel te geven ze te achtervolgen. Ik moest echt naar Laren."3. Verder bevond zich bij de reactie van de korpsbeheerder een door de betrokken politieambtenaar D. opgemaakte mutatie uit het dag en nachtrapport van 21 juli 1995 naar aanleiding van verzoekers aangifte. In deze mutatie was onder meer het volgende opgenomen:"Op donderdag 20 juli 1995 omstreeks 19.00 uur verschenen BE 1 (mevrouw V.; N.o.) en AAN (verzoeker; N.o) aan het bureau omdat zij zich bedreigd voelden door de BE 3 (de heer W.; N.o.) die hen vanaf Baarn had achtervolgd in de richting Laren. AAN had tijdens deze rit, die liep via (...) de Witte Bergen, getracht BE 3 van zich af te schudden. Deze persoon zou een priv detective zijn, die AAN i.v.m. het feit dat deze een bezoek had gebracht aan een gescheiden vrouw (...) aan het schaduwen was. BE 3 verklaarde later op de avond aan het bureau, dat hij in AAN een kennis dacht te herkennen, die hij enige tijd gevolgd, was omdat hij hem wilde spreken. Toen dit niet de bewuste persoon bleek heeft hij zijn weg vervolgd naar Laren, toevallig dezelfde weg als AAN reed. Via politie Soest ge nformeerd naar de persoon BE 3. Deze bleek daar niet voor te komen. Hij was bereid zijn

excuses aan te bieden aan AAN en BE 1. Doch deze wilden daarvan niets weten. Na uren aan deze zaak gespendeerd te hebben ben ik zelf tot de conclusie gekomen dat hetgeen gebeurd is geen concreet strafbaar feit heeft opgeleverd. De enige dreiging die van e.e.a. is uitgegaan is het feit dat AAN de indruk kreeg BE 3 niet van zich te kunnen afschudden tijdens de rit. Enig persoonlijk contact is er tijdens de rit niet geweest. AAN wil echter koste wat het kost deze priv detective ontmaskeren.". Het standpunt van de betrokken ambtenaar D. In zijn brief van 19 september 1997 deelde de betrokken ambtenaar D. als zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee:         "Op donderdag 20 juli 1995 doet de heer L. (...) bij mij op het politiebureau (...) aangifte tegen de bestuurder van een personenauto met het kenteken (...). Deze bestuurder heeft volgens de heer L. zich schuldig gemaakt aan hinderlijk weggedrag.          Terstond heb ik bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam informatie ingewonnen over de houder van dit kenteken. Het kenteken (...) blijkt te zijn opgegeven aan een persoon, genaamd W., (...).          Ik heb direct getracht W. telefonisch te benaderen. Mij werd de mededeling gedaan, dat W. niet aanwezig was. Toegezegd werd dat W. zo spoedig mogelijk contact met mij zou opnemen. De heer L. werd hiervan door mij onmiddellijk op de hoogte gebracht.          Op donderdag 20 juli 1995 omstreeks 23.00 uur verschijnt de heer W. aan het politiebureau te H. en geeft zijn visie op het gebeurde. Zijn verklaring werd door mij bij proces-verbaal vastgelegd.          (...)          Uit (...) (het; N.o.) rapport (een surveillance rapport van detectivebureau C.; N.o.) blijkt volgens de heer L. dat ik, ten tijde van het opnemen van zijn aangifte, op de hoogte was van het feit dat hij door personeel van genoemd bureau werd achtervolgd.          (...)          Enkel het feit dat mijn naam en persoonsbeschrijving daarin vermeld staan rechtvaardigt naar mijn mening de conclusie van de heer L. niet. Wanneer W., die ik op donderdagavond 20 juli 1995 op het politiebureau (...). als "verdachte" heb gehoord, in tegenstelling tot

hetgeen hij mij verklaarde, werkelijk in opdracht heeft gewerkt van C., en dus de persoon is geweest, die de heer L. de bewuste avond heeft gevolgd, bevreemdt het mij niet dat hij in zijn rapportage mijn naam en persoonsbeschrijving kan vermelden. Hij heeft mij immers persoonlijk op het politiebureau (...). ontmoet.          Voor wat betreft het tweede aandachtstreepje (zie

Klacht

; N.o.) kan ik kort zijn, omdat de strekking veel overeenkomst vertoont met het gestelde bij het eerste aandachtstreepje.          Slechts het feit dat ik, tegenover de heer L. later schriftelijk zou hebben verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van C., voegt iets toe.          Ik verzeker u dat ik dit recherchebureau niet ken en er nimmer enig contact mee heb gehad. De bewering van de heer L. dat het tegendeel uit het bewuste rapport blijkt is mijns inziens gebaseerd op interpretaties zijnerzijds. Ik heb in het rapport geen enkele zinsnede gelezen die de veronderstelling van de heer L. staaft.          Ik ontken ten stelligste onjuiste informatie te hebben verstrekt en een onjuiste verklaring te hebben afgelegd en bevestig derhalve hetgeen is vermeld in de antwoordbrief die de heer L. van ons regionale politiekorps ontving. (...)          Ik heb geen verkeerde voorstelling van zaken gegeven en had geen enkele reden daartoe, aangezien ik tot 20 juli 1995 noch de heer L., noch de heer W. kende.". De reactie van verzoeker1. In zijn brief van 24 oktober 1997 deelde verzoeker in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar onder meer het volgende mee:"Punt 2:In zijn brief d.d. 19091997 gaat de heer D. nergens in op het feit dat hij mij en mijn vriendin, voordat de aangiftes waren afgerond, heeft weggestuurd. Hij vertelde, zoals ik ook heb aangegeven in de brief (...) dd 21041997, (zie hiervoor onder A.3; N.o.) dat hij weg moest om dringend assistentie elders te verlenen, waarbij het zou gaan om een messteekpartij. Uit het C.rapport blijkt dat hij direct na ons vertrek een gesprek heeft gevoerd met de verdachte. Hij heeft ons dus onder valse voorwendselen, zonder dat de aangiftes waren afgerond, weggestuurd.

         (...) Punt 3:In dezelfde brief d.d. 19091997 ontkent de heer D. dat hij op de hoogte zou zijn van het feit dat het om een detectivebureau zou gaan. In de bij de stukken gevoegde "Eigen waarneming" van de heer D., dd. 21071995, (hiervoor vermeld onder C.3.; N.o.) geeft hij in ieder geval zelf aan dat hij door mij op de hoogte is gesteld, dat het om een priv detective zou kunnen gaan. Tevens stelt de heer D. in deze waarneming dat ik wilde dat dit werd uitgezocht, letterlijk schrijft hij "ontmaskeren".          Waarom kon en/of wilde de heer D. niet uitzoeken of het al dan niet om een detectivebureau ging? Waarom heeft hij niet uitgezocht of het al dan niet om een levensbedreigende achtervolging ging?          Punt 4:         Het onderzoek van C. is een dag na deze gebeurtenis gestaakt, (...). In hetzelfde C.rapport staat dat de heer D. met de verdachte afspreekt om voorlopig geen aanklacht in te dienen.          Is hier sprake van een oorzakelijk verband? Is het staken van het onderzoek door C. gebeurd in opdracht van de heer D., op grond van het feit dat als dit niet gebeurde er alsnog een aanklacht zou worden ingediend?          Punt 5:         In de brief van korpsbeheerder (...), staat dat de heer D. zich niet kan herinneren of de verdachte reeds contact met hem heeft opgenomen op het moment dat hij nog bezig was met het opnemen van de aangifte van mij en mijn vriendin of daarna.          Uit het C.rapport blijkt dat de heer D. tijdens onze aangifte diverse malen contact heeft gehad met de verdachte. De heer D. heeft zelfs de afspraak met de verdachte moeten verzetten, omdat wij nog aanwezig waren.          Kon en/of wilde de heer D. zich niet herinneren dat hij wel degelijk tijdens onze aanwezigheid een afspraak had gemaakt met de verdachte?          Waarom heeft de heer D. aan ons tijdens de aangifte geen openheid van zaken gegeven dat hij een afspraak had gemaakt met de verdachte om elkaar nog diezelfde avond te ontmoeten?          Met betrekking tot mijn klacht (...) blijf ik van mening, op grond van bovenstaande, dat de heer D. mij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Ik blijf dan ook van mening dat de heer D. onrechtmatig heeft gehandeld door mij bewust te misleiden.

         De handelwijze van de heer D. kan mijns inziens alleen begrepen worden als hij van meet af aan wist dat het ging om een actie van een detectivebureau, en dat hij dit doelbewust buiten de zaak wilde houden. Dit zou ook de vreemde gang van zaken rond de aangifte kunnen verklaren."2. Bij zijn reactie zond verzoeker een aantal surveillancerapporten van het detectivebureau C., welke rapporten aanvingen met de datum 20 juni 1995, en eindigden op 24 juli 1995. In het eindrapport van dit bureau was vermeld dat de opdracht was geweest om aan te tonen dat mevrouw X omging met een man, verzoeker, als zijnde getrouwd.. De nadere reactie van de betrokken ambtenaar In zijn brief van 13 november 1997 liet de betrokken ambtenaar D. onder meer het volgende weten in reactie op de reactie van verzoeker:         "De heer L. doet aangifte tegen een automobilist, wegens hinderlijk weggedrag. Deze automobilist, volgens de heer L. een rechercheur, volgt hem met zijn auto richting Laren. Uit de verklaringen, die ik die avond naar aanleiding hiervan heb opgenomen, ben ik tot de conclusie gekomen dat de heer L. degene is geweest die dit gevaarlijke weggedrag mede heeft veroorzaakt, omdat hij kennelijk wist dat zijn gangen werden nagegaan en hij koste wat het kost aan de rechercheur wilde ontkomen. De heer L. werd door de rechercheur niet opgejaagd maar voelde zich opgejaagd. Hij heeft zelf, blijkens zijn verklaring, allerlei verkeersgevaarlijke manoeuvres uitgevoerd om de rechercheur van zich af te schudden. De heer L. is tijdens de "achtervolging" dus niet door toedoen van de rechercheur in gevaar gebracht, noch is hij door deze bedreigd. Van een strafbaar feit, gepleegd door deze rechercheur, is derhalve geen sprake. (...) Het proces-verbaal van het verhoor van mevrouw V. (...) was aanvankelijk inderdaad gewist. (...) Ik heb (...) ons geautomatiseerde systeem daags erna opnieuw opgestart en heb de verklaring van mevrouw V. opnieuw verwerkt. (...)          Punt 2. Ik heb niemand "onder valse voorwendsels weggestuurd". Doordat zich een dringende zaak aandiende, heb ik de heer L. verzocht later op de zaak terug te komen, hetgeen hij gedaan heeft. Omdat de achtervolgende automobilist nog niet was gehoord kon de zaak niet worden afgerond die avond.

Punt 3. Er was geen enkele reden aanwezig uit te zoeken of de heer L. werkelijk werd achtervolgd door iemand van een recherche-bureau. Dit is een priv aangelegenheid. Een onderzoek hiernaar voegt niets toe aan de aangifte en is evenmin van belang voor het instellen van een mogelijke strafvervolging tegen deze rechercheur. Voor wat betreft de levensbedreigende achtervolging, verwijs ik naar mijn reactie hierboven vermeld. Punt 4. Antwoord op deze vragen kan de heer L. verkrijgen bij C. Uit mijn eerdere reactie blijkt dat ik geen enkele relatie heb of had met dit recherchebureau. Punt 5. Ik heb geen behoefte op deze aantijgingen in te gaan, omdat de wijze waarop een en ander door de heer L. is verwoord bij mij het gevoel oproepen dat deze een uiting is van zijn gevoel van kwade trouw. Van een ontmoeting was geen sprake. Ik heb de heer W. (...) slechts telefonisch uitgenodigd te verschijnen aan het politiebureau te Huizen voor het afleggen van een verklaring." G. Reactie van verzoeker op het verslag van bevindingen In reactie op het verslag van bevindingen deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Reactie op brief ambtenaar D. d.d. 13 november 1997 "Hoewel ik soms moeite had met de nogal tendentieuze toonzetting in de brief van ambtenaar D. d.d. 13 november 1997, wil ik mij beperken in mijn reactie op deze brief op de feiten en de inhoud. "A) De heer D. geeft in zijn brief nog steeds geen afdoende antwoord op de door mij gestelde vragen m.b.t. de vreemde gang van zaken rond het procesverbaal van Mevrouw V. -In zijn brief stelt de heer D. dat het verhoor van mevrouw V. plaats heeft gevonden nadat hij mijn verklaring had opgenomen. Dit is pertinent onjuist. Op de bewuste avond is de heer D. begonnen met het opnemen van de verklaring van mevrouw V. Doordat hij om een dringende reden werd

weggeroepen, moest ik de volgende dag terugkomen om alsnog mijn verklaring af te leggen. -In zijn brief schrijft de heer D. dat hij de verklaring van mevrouw V. heeft gewist. Navraag bij de (computer)afdeling (...), van de politie Gooi- en Vechtstreek, heeft mij duidelijk gemaakt dat het wissen, c.q. niet bewaren, leidt tot het verdwijnen van het document uit het geautomatiseerde systeem. Dit betekent dat het ook niet meer kan worden opgeroepen. Ik ben dan ook steeds nog niet overtuigd dat dit het procesverbaal is van mevrouw V. Temeer daar nog steeds geen door haar ondertekend exemplaar (pagina 2) door de heer D., in dit onderzoek, naar voren is gebracht. -Uit het contact met de bovengenoemde (computer; N.o.) afdeling (...), heb ik tevens begrepen dat het aangifte formulier van mevrouw V., pas recentelijk, te weten op 29 april 1998, in het systeem is afgesloten. Navraag leerde dat het gebruikelijk is, een aangifte af te sluiten, vrij direct na opname en ondertekening van de aangifte. Waarom is deze aangifte zolang opengehouden in het systeem en pas drie jaar na dato afgesloten? Waarom op deze dag (29-04-1998)? B) In zijn brief maakt de heer D. nog steeds niet aannemelijk waarom hij ons die avond wegstuurde. -Hij heeft het over 'een dringende zaak' die zich aandiende. Uit het C.P.S. rapport blijkt dat de heer D., aansluitend aan ons vertrek, een afspraak had met een van de medewerkers van het C.P.S.-bureau. Dit kan toch niet de 'dringende zaak' zijn die zich aandiende! Ik blijf er dan ook bij dat de heer D. ons onder valse voorwendselen heeft weggestuurd. Voor mij blijven de vragen, zoals ik die geformuleerd heb in mijn brief d.d. 24 oktober 1997, nog steeds onbeantwoord. Waarom is de heer D. niet serieus op deze zaak ingegaan? Waarom heeft hij ons niet meteen aangegeven, zodra het bij hem bekend was, dat onze achtervolger inderdaad iemand van een priv -detectivebureau was? Ik blijf dan ook van mening dat de heer D mij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Een nader onderzoek, m.b.t. de aangifte van mevrouw V. en de 'dringende zaak' waarom wij zijn weggestuurd, kan wellicht meer duidelijkheid in deze zaak werpen.

(...) Met betrekking tot het verslag van uw bevindingen van het onderzoek naar aanleiding van mijn klacht, wil ik volstaan met de opmerking dat in uw verslag geen melding wordt gemaakt van het feit dat de heer D. in zijn eigen verklaring d.d. 20/21 juli 1995 mij omschrijft als een 'angstige automobilist'. In zijn reactie van 13 november 1997 doet hij min of meer voorkomen of ik een en ander zelf over mij heb afgeroepen. Dit is wel erg in tegenspraak met zijn eigen waarneming in juli 1995. Ik heb dit verzoekschrift bij U, als Nationale Ombudsman, ingediend omdat het voor mij belangrijk is, dat een angstige automobilist bescherming moet kunnen vinden bij de politie en dat de politie ten alle tijden openheid van zaken moet geven om het vertrouwen van een burger te kunnen waarborgen. De schijn van een eventuele samenwerking met priv -detective-bureaus moet daarbij in zijn geheel worden weggenomen."

Beoordeling

         1. Verzoeker heeft op 20 juli 1995 bij ambtenaar D. van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek aangifte gedaan van hinderlijk rijgedrag door een automobilist. Verzoeker heeft op 21 april 1997 aan het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek laten weten dat hij kort tevoren een rapport had ontvangen van een detectivebureau, voor zover hier van belang genaamd C., waaruit hem was gebleken dat hij door een van de rechercheurs van dat bureau bewust was gevolgd.2. Verzoeker heeft erover geklaagd dat betrokken ambtenaar D. hem tijdens en na zijn aangifte bewust onjuiste informatie heeft verstrekt door mee te delen dat de achtervolging slechts een misverstand was, aangezien de achtervolger dacht dat verzoeker diens vriend was, terwijl D. op dat moment op de hoogte was van het feit dat de achtervolger verzoeker in opdracht van een particulier had achtervolgd.3. Ambtenaar D. heeft ontkend dat hij verzoeker bewust onjuiste informatie heeft verstrekt, en heeft verklaard dat hij niet ervan op de hoogte was geweest dat verzoeker in opdracht van een particulier was achtervolgd. Hij was evenmin op de hoogte geweest van het bestaan van het detectivebureau.4. Verzoeker heeft tijdens zijn aangifte het kenteken van de automobilist die hem had achtervolgd verstrekt. Verzoeker heeft

hierbij aan D. meegedeeld dat zijn achtervolger een priv detective was en dat hij wilde weten wie deze persoon was. D. heeft daarop uitgezocht op wiens naam het door verzoeker verstrekte kenteken stond, en heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met deze kentekenhouder. Deze heeft blijkens het proces-verbaal van zijn verhoor op 20 juli 1995 verklaard dat hij zich had vergist, omdat hij had gedacht dat verzoeker een bekende van hem was, en dat het toeval was geweest dat hij dezelfde route had gevolgd als verzoeker.5. Het is aannemelijk dat D. op grond van de verklaring van deze automobilist aan verzoeker heeft meegedeeld dat de achtervolging op een misverstand had berust. Hiermee heeft D. verzoeker echter niet bewust onjuiste informatie verstrekt of verzoekers aangifte niet serieus genomen. D. kon immers van mening zijn dat voor het instellen van een mogelijke strafvervolging slechts van belang was of de automobilist een strafbaar feit had gepleegd, wat volgens hem niet het geval was. Voorts kon D. de opvatting huldigen dat verzoekers mededeling dat hij door een priv detective was achtervolgd hierbij niet van belang was, omdat dit een priv aangelegenheid van verzoeker betrof. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.6. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat D. een onjuiste verklaring heeft afgelegd, omdat D. blijkens een brief van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek van 29 april 1997 kennelijk heeft verklaard dat hij tijdens de aangifte van 20 juli 1995 niet op de hoogte was geweest van het bestaan van het recherche bureau C., terwijl het tegendeel was gebleken uit een rapport van dat bureau. Volgens verzoeker was uit dit rapport gebleken dat D. diezelfde avond met dit bureau een afspraak had gemaakt.7. D. heeft een afspraak gemaakt met de automobilist dat deze naar het politiebureau zou komen om een verklaring af te leggen. In de verklaring van de automobilist van 20 juli 1995 of in de mutatie van 21 juli 1995 staat niet vermeld dat de automobilist aan D. heeft verklaard dat hij bij het detectivebureau C. werkte. Verder kan, anders dan verzoeker heeft gesteld, uit het surveillancerapport van het detectivebureau niet worden afgeleid dat D. van het bestaan van dit bureau afwist. Het is bovendien niet aannemelijk dat dit bureau openheid van zaken aan de politie - en daarmee mogelijk aan verzoeker - zou hebben verschaft over het onderzoek dat het verrichtte. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat D. dit bureau kende. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Gooi en Vechtstreek

Klacht:

Tijdens en na aangifte onjuiste informatie verstrekt en onjuiste mededelingen gedaan .

Oordeel:

Niet gegrond