2021/184 Rechtbank Den Haag schiet tekort: aanvullend verweerschrift niet doorgestuurd

Rapport

De dochter van een oudere man diende een verzoek in tot het onder curatele stellen van haar vader bij de rechtbank Den Haag. Nadat de zaak op de zitting was behandeld ontdekte zij dat haar vader een paar maanden eerder een aanvullend verweerschrift had ingediend. De dochter was hierover niet eerder door de rechtbank geïnformeerd.  Zij diende bij de rechtbank een klacht in. De klacht gaat erover dat de rechtbank niet tijdig het aanvullende verweerschrift naar had doorgestuurd.

Volgens de rechtbank moet volgens het procesreglement het aanvullende verweerschrift worden gezien als nader stuk en niet als verweerschrift. Daarmee diende op grond van het procesreglement de andere partij het aanvullende verweerschrift naar de dochter te sturen. De Nationale ombudsman deelt die opvatting niet. De Nationale ombudsman vat het aanvullende verweerschrift op als een verweerschrift. De griffie van de rechtbank hoorde het stuk aan de eisende partij, dus de dochter, te verstrekken.
Voor de Nationale ombudsman staat daarmee vast dat de dochter, als eisende partij, niet tijdig kennis kon nemen van de inhoud van het aanvullende verweerschrift. Ook heeft zij geen inhoudelijke reactie op het aanvullende verweerschrift voor de zitting kunnen voorbereiden.

De Nationale ombudsman komt tot het oordeel dat de rechtbank niet in overeenstemming met het behoorlijkheidsvereiste van een goede organisatie heeft gehandeld.

Instantie:

Klacht:

Verzoekster klaagt erover dat de rechtbank niet tijdig het aanvullende verweerschrift naar haar heeft doorgestuurd.

Oordeel:

Gegrond