2021/133 Onderzoek naar de gang van zaken rond binnentreden politie-eenheid Oost-Brabant

Rapport

Een man klaagt erover dat ambtenaren van de politie-eenheid Oost-Brabant onterecht zijn woning zijn binnengegaan. Ook klaagt hij over uitspraken die een politieambtenaar daarbij deed.

De politie kreeg een melding van de ex-partner van de man. Zij werkt ook bij de politie. De ex-partner meldde dat zij aan het scheiden was van de man, dat zij ruzie met hem had over hun kinderen en dat één van de kinderen huilend voor het raam van hun (gezamenlijke) woning stond.
Twee politieambtenaren (X en Y) gingen erheen. Buiten de woning troffen zij de meldster aan. Ze verbleef niet meer in de woning, maar zij had nog wel een sleutel. De politieambtenaren vroegen haar de voordeur te openen, waarna zij de man in de woning aantroffen. Hierop ontstond een woordenwisseling tussen politieambtenaar X en de man.  X zei dat zij de kinderen wilde zien. Vervolgens stelde zij dat één van de kinderen bij de moeder wilde slapen, waarna er een discussie met de man ontstond over de omgangsregeling.

De man verzocht politieambtenaar X de woning te verlaten en hij wilde de voordeur dichtdoen. Hierop plaatste X haar voet tussen de deur. Die haalde zij weg toen de man daarom vroeg. Uiteindelijk riepen de politieambtenaren de Officier van Dienst (OvD) op. Die ging achter een gesloten voordeur in gesprek met de man en hij constateerde dat de kinderen veilig waren.

De politie is in dit geval opgetreden in het kader van haar hulpverlenende taak. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de politieambtenaren hierbij het huisrecht van de man  onvoldoende hebben gerespecteerd. Zij gingen de woning namelijk binnen zonder dat de man daarvoor toestemming had gegeven en de vrouw woonde er niet meer. Zij verbleef ergens anders en dat moet voor de politie op dat moment ook duidelijk zijn geweest.

Evenmin hadden de politieambtenaren een machtiging om de woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Van een noodsituatie op grond waarvan de politieambtenaren de woning, zonder toestemming en zonder machtiging, mochten betreden, is naar het oordeel van de ombudsman ook geen sprake. Er waren geen omstandigheden die erop wezen dat de kinderen in gevaar waren. Het binnentreden was niet behoorlijk.

Verder vindt de ombudsman de uitlating van politieambtenaar X over de omgangsregeling ongelukkig en in strijd het met behoorlijkheidsvereiste van onpartijdigheid. De politie had duidelijker moeten maken waarom zij er was en waarom zij de woning betrad. Hierbij hadden de politieambtenaren duidelijk moeten uitleggen waarom zij zich zorgen maakten over de veiligheid van de kinderen. Door dit niet te doen, en een opmerking te maken over de omgangsregeling, wekte de politie de schijn van partijdigheid. Zeker bij een melding die door een collega van de politie is gedaan, moet altijd de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid worden vermeden.

De klachten zijn gegrond.