2021/008 Een onderzoek naar geweldgebruik door de politie-eenheid Rotterdam

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van de politie eenheid Rotterdam geweld jegens hem hebben toegepast door hem te laten bijten door een politiehond en hem te slaan met een lange wapenstok.

Verzoeker was aanwezig bij een demonstratie in de omgeving van het Turkse consulaat in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam kondigde een noodbevel af, omdat gevreesd werd voor het ontstaan van ernstige onrust. De Mobiele Eenheid van de politie (ME) werd ingezet om ter plaatse de orde te handhaven. Op enig moment ontstonden er ernstige rellen. Er werden verschillende soorten voorwerpen naar de ME gegooid. De ME vormde een linie om de aanwezigen weg te leiden en vorderde hen via megafoons te vertrekken. Daarbij riep de ME om dat er geweld zou worden gebruikt als er niet werd meegewerkt.

De linie liep zowel op de stoep als op de straat. Achter de linie bevonden zich hondengeleiders met honden. Op enig moment stagneerde de linie op de stoep. Twee ME'ers op de stoep werden geconfronteerd met een groep van ongeveer tien demonstranten die zich dicht op de linie bleef begeven. Verzoeker en diens broer maakten deel uit van deze groep demonstranten. Tijdens de confrontatie op de stoep werd de politiehond tegen verzoeker ingezet. Ook werd de lange wapenstok tegen verzoeker gebruikt. Hierdoor liep hij ernstig letsel op.

Hoewel de Nationale ombudsman constateert dat verzoeker geen geweld gebruikte tegen de politie, acht hij de inzet van de politiehond tegen verzoeker niet disproportioneel. Verzoeker maakte namelijk deel uit van een groep van ongeveer tien achtergebleven demonstranten die zich dicht op de linie bleef begeven. Ondanks de vordering van de ME om te vertrekken en de waarschuwing dat er geweld zou worden gebruikt. Door het stagneren van de linie dreigde de achtergebleven groep demonstranten achter de linie op straat te komen. Hierdoor zou de ME kunnen worden ingesloten. De ombudsman acht het begrijpelijk dat de ME dit hoe dan ook wilde voorkomen, omdat de veiligheid van de ME'ers in die situatie ernstig in het gedrag zou komen. Door de inzet van de politiehond tegen de achtergebleven groep demonstranten heeft de politie dit gevaar willen afwenden. De ombudsman vindt dat er op dat moment geen minder ingrijpend middel was om dat doel te bereiken. De twee ME'ers op de stoep moesten namelijk als minderheid optreden tegenover ongeveer tien demonstranten en zij moesten onmiddellijk zien te voorkomen dat deze groep demonstranten achter de linie zou kunnen komen. Verzoeker heeft het ongeluk gehad dat juist hij degene van de achtergebleven groep demonstranten was die gebeten werd. Dit had evengoed een andere demonstrant kunnen zijn geweest die zich op de stoep dicht bij de linie ophield.

De Nationale ombudsman achtte het gebruik van de lange wapenstok op zich behoorlijk, omdat vast was komen te staan dat verzoeker onvoldoende meewerkte met de ME. De ombudsman heeft niet kunnen vast stellen wanneer, op welke manier en hoe vaak verzoeker met de wapenstok is geslagen. Daarom onthoudt de ombudsman zich van een oordeel over de manier waarop de wapenstok is gebruikt.

Instantie: Politie

Klacht:

Klacht tegen politie eenheid Rotterdam over bijtincident politiehond en gebruik van lange wapenstok.

Oordeel:

Niet gegrond