2015/064 Politie-eenheid Rotterdam had man zonder handboeien en voor minder zwaar delict moeten aanhouden

Rapport

Verzoeker liep in Dordrecht naar het station. Onderweg werd hij door een politieambtenaar aangesproken die hem mee deelde dat hij verzoeker preventief wilde gaan fouilleren. Verzoeker vroeg in reactie daarop op basis van welke verdenking deze fouillering diende plaats te vinden. Volgens de politieambtenaar was er geen sprake van een verdenking maar had er vijftien dagen daarvoor een gebiedsaanwijzing plaatsgevonden op basis waarvan er preventief gefouilleerd kon worden. Verzoeker gaf aan dat hij niet op straat wilde meewerken. Verzoeker werd door een politieambtenaar bij zijn pols gepakt met de bedoeling hem toch preventief te gaan fouilleren. Omdat verzoeker geen medewerking verleende aan zijn fouillering, werd hij beetgepakt en met zijn handen op zijn rug geboeid, oppervlakkig gefouilleerd en vervolgens met een politiebus naar het politiebureau vervoerd. Verzoeker ontving later van het Centraal Justitieel Incasso Bureau een Aanschrijving na Strafbeschikking vanwege wederspannigheid op heterdaad.

Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van de regionale eenheid Rotterdam hem op grond van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht hadden aangehouden. Verzoeker klaagde er verder over dat hij was geboeid.

De Nationale ombudsman was van oordeel dat verzoeker al, op het moment dat hij mondeling aangaf niet mee te willen werken aan de preventieve fouillering, had kunnen worden aangehouden op grond van artikel 184 Wetboek van Strafrecht wegens het niet opvolgen van een bevel/vordering van de politie. Dit zou in lijn zijn met de bedoeling van de wetgever die in de Memorie van Toelichting bij het Wetvoorstel verruiming fouilleerbevoegdheden. Door dit niet te doen had de politie gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.

Ten aanzien van het boeien was de Nationale ombudsman van oordeel dat er geen aanwijzingen waren dat er sprake was van mogelijk vluchtgevaar en/of gevaar voor de veiligheid van verzoeker of van de betrokken politieambtenaren. Door verzoeker toch te boeien had de politie gehandeld in strijd met het vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grond- en mensenrechten worden gerespecteerd, in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit.

De Nationale ombudsman deed de korpschef van de Nationale politie de aanbeveling om te bewerkstelligen dat politieambtenaren die deelnemen aan een preventief fouilleeractie voorafgaand aan die actie tijdens de briefing worden geïnstrueerd dat zij burgers die niet preventief gefouilleerd willen worden, kunnen aanhouden op grond van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht..

Verzoekers klacht dat de politie aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) had doorgegeven dat zij aan verzoeker een strafbeschikking hadden uitgereikt terwijl dat niet het geval was, achtte de Nationale ombudsman gegrond wegens schending van het vereiste van professionaliteit.

Instantie: politie-eenheid Rotterdam

Klacht:

verzoeker op 21 februari 2013 op grond van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht aangehouden

Oordeel:

Gegrond

Instantie: politie-eenheid Rotterdam

Klacht:

verzoeker geboeid

Oordeel:

Gegrond

Instantie: politie-eenheid Rotterdam

Klacht:

aan het Centraal Justitieel Incassa Bureau (CJIB) doorgegeven dat zij op 22 februari 2013 aan verzoeker een strafbeschikking hebben uitgereikt terwijl dat niet het geval was

Oordeel:

Gegrond