2013/143: Asielverzoeker klaagt over onzekerheid strafrechterlijke vervolging ivm 1F status

Rapport

Asielverzoeker verkeren in onzekerheid over hun toekomst. Mogen zij in Nederland blijven of niet? Wanneer een asielzoeker een 1F status wordt toegewezen (ernstige redenen om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden), wordt die onzekerheid alleen maar groter wanneer het eventuele gezin wel een verblijfsstatus krijgt. Ondanks het feit dat deze 1F-ers vaak niet uitgezet kunnen worden naar het land van herkomst, blijven ze 1F-ers in vreemdelingrechtelijke zin met alle gevolgen van dien. Daarnaast bestaat er onzekerheid of er strafrechtelijke vervolging plaatsvindt naar aanleiding van een 1F toekenning. Dit laatste is waar het in deze zaak om draait.

Verzoeker is in 1998 samen met zijn echtgenote vanuit Irak naar Nederland gekomen en heeft toen verzocht om als vluchteling te worden toegelaten. Hem werd door de IND 1F tegengeworpen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor asiel.Verzoeker kreeg in 2005 van de IND te horen dat zijn 1F dossier ter strafrechtelijke beoordeling was gestuurd aan het Openbaar Ministerie (OM). Jarenlang vroeg hij het OM naar de uitkomst, maar tot op heden verkeert hij in onzekerheid hierover. Verzoeker vroeg de Nationale ombudsman om een onderzoek in te stellen.

Verzoeker klaagt erover dat het Landelijk Parket te Rotterdam geen uitsluitsel geeft over de aangifte die de IND in mei 2005 tegen hem heeft gedaan in verband met artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, althans over het doorsturen van zijn 1F dossier aan het Landelijk Parket met het verzoek om te bezien of verzoeker strafrechtelijk moet worden vervolgd.

Al met al concludeert de Nationale ombudsman dat de minister niet in strijd handelt met het redelijkheidsvereiste. Het belang van het OM om de tijd te nemen voor complex strafrechtelijk onderzoek van dergelijke zware strafbare feiten weegt in deze zwaarder dan het individuele belang van de asielzoeker om (snel) duidelijkheid te krijgen. De ombudsman vindt wel dat de 1F-er die om informatie vraagt, tussentijds geïnformeerd kan worden over de stand van zaken op dat moment.

In zijn slotbeschouwing geeft de Nationale ombudsman aan dat hij niet gelukkig is met de verhouding tussen de bestuursrechtelijke (de status als vreemdeling) en de strafrechtelijke procedure (het al dan niet vervolgd worden) ten aanzien van 1F-ers in het algemeen. Verder dringt hij er bij de minister van Veiligheid en Justitie op aan te bezien of er mogelijkheden zijn om de persoonlijke gevolgen van het niet op elkaar aansluiten van deze procedures te verzachten en om in gevallen waarin daarvoor reden is op redelijke termijn uitsluitsel te geven ook mede gelet op de Wet herziening ten nadele (wet van 11 april 2013, Stb. 138) die in oktober a.s. in werking treedt. Deze wet maakt het mogelijk opnieuw tot vervolging over te gaan van een verdachte die is vrijgesproken van een ernstig, niet-verjaarbaar delict, indien er nieuw bewijs aan het licht gekomen is.

Redelijkheidsvereiste: niet gegrond

Instantie: Minister van Veiligheid en Justitie

Klacht:

weigeren van tussentijdse informatieverstrekking door het Landelijk Parket

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Minister van Veiligheid en Justitie

Klacht:

uitblijven van een beslissing over vervolging

Oordeel:

Niet gegrond