2012/095: Ondernemer klaagt dat Belastingdienst weigert tot ambtshalve teruggaaf omzetbelasting

Rapport

Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst weigert hem ambtshalve een teruggaaf van omzetbelasting te verlenen over de jaren 2003 en 2004. Verzoeker stelt dat hij in die jaren ten onrechte het algemene tarief van 19% aan zijn klanten in rekening heeft gebracht en aan de Belastingdienst heeft afgedragen. Verzoeker is van mening dat de Belastingdienst voor de vraag of de termijn van vijf jaar verstreken is waarbinnen een ambtshalve teruggaaf mogelijk is, ten onrechte uitgaat van zijn verzoek in 2010 en geen rekening houdt met zijn brief van 21 juni 2006 waarin hij de kwestie van het tarief voor de omzetbelasting ook al aan de orde had gesteld. Hij stelt dat de Belastingdienst op het verzoek in die brief negatief heeft beslist en hem daarmee op het verkeerde been heeft gezet.

Verder wijst verzoeker erop dat de Belastingdienst de termijn van vijf jaar ontleent aan een besluit dat pas in 2010 is genomen. Kennelijk bedoelt verzoeker aan te geven dat een besluit uit 2010 niet kan worden toegepast over de daarvóór liggende jaren, zoals de omzetbelasting over de jaren 2003 en 2004.

Naar het oordeel van de Nationale ombudsman kon de Belastingdienst in dit geval binnen de grenzen van de redelijkheid beslissen dat de brief van 21 juni 2006 niet kan worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aangiftes omzetbelasting of tegen naheffingsaanslagen over voorliggende tijdvakken. In de brief wordt onder verwijzing naar het besluit van 15 februari 2005 slechts aan de Belastingdienst gevraagd het verlaagde tarief toe te passen. Niet wordt aangegeven dat verzoeker daarmee beoogt de omzetbelasting over verstreken tijdvakken te herzien.

De brief voldoet daarmee ook niet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan een bezwaarschrift. Een van die eisen is dat een bezwaarschrift – tenminste – een omschrijving bevat van het besluit waartegen het bezwaar is gericht.

De Belastingdienst kon de brief naar het oordeel van de Nationale ombudsman dan ook in redelijkheid opvatten als een verzoek om een verklaring dat het verlaagde tarief van de omzetbelasting kon worden toegepast.

Voorts kan de Belastingdienst worden gevolgd in zijn standpunt dat hij op het verzoek in de brief niet heeft beslist, noch in negatieve noch in positieve zin. De Belastingdienst gaf in zijn reactie van 16 oktober 2006 slechts aan dat de brief onvoldoende informatie bevatte om een standpunt te kunnen innemen. Van een onjuiste beslissing die verzoeker er ten onrechte toe bracht het algemene tarief te blijven toepassen, is geen sprake.

Het voorgaande betekent dat namens verzoeker pas in 2010 een verzoek is gedaan om de omzetbelasting over de jaren 2003 tot en met 2006 ambtshalve te herzien. Voor de jaren 2003 en 2004 heeft de Belastingdienst terecht gesteld dat de termijn van vijf jaar aan herziening in de weg staat.

Voor zover verzoeker erover klaagt dat de Belastingdienst zich voor zijn beslissing over de jaren 2003 en 2004 beroept op een besluit uit 2010, merkt de Nationale ombudsman op dat de termijn van vijf jaar ook vóór 2010 al door de Belastingdienst werd gehanteerd. Zo was deze termijn reeds opgenomen in het besluit inzake ambtshalve vermindering van 25 maart 1991.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Instantie: Belastingdienst/Rijnmond

Klacht:

verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren vóór 2005 afgewezen

Oordeel:

Niet gegrond