2011/216: Moeder klaagt over onderzoekster RvdK tijdens begeleide omgangsmoment

Rapport

Verzoekster en haar ex-partner hebben in 2004 samen een dochter gekregen. Op het moment van haar geboorte hadden zij hun relatie al beëindigd. Zij hebben daarom nooit in gezinsverband samengeleefd. In 2008 verzocht de vader de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen. Hiertoe verzocht de rechtbank Maastricht de Raad voor de Kinderbescherming om, door middel van begeleide herstelcontacten, te onderzoeken welke omgangsregeling in het belang van het meisje was. Deze herstelcontacten hebben nooit plaatsgevonden, wel bepaalde de rechtbank dat er een voorlopige omgangsregeling onder begeleiding van de Raad voor de Kinderbescherming zou komen. Om deze omgangsregeling uit te kunnen voeren moesten er weer begeleide omgangsmomenten worden geregeld. Tijdens het eerste omgangsmoment zijn er zaken voorgevallen die geleid hebben tot het onderzoek van de Nationale ombudsman.

Verzoekster is het niet eens met de wijze waarop de raadonderzoekster zich tijdens het omgangsmoment heeft opgesteld, zij voelt zich met name niet serieus genomen in de zorgen die zij over haar dochter heeft.

De visie van verzoekster en de Raad over de gebeurtenissen komen niet overeen. Verzoekster is van mening dat haar bezwaren zijn genegeerd, de Raad is van mening dat deze bezwaren pas achteraf door haar zijn geuit.

De klacht is getoetst aan het vereiste van professionaliteit en niet gegrond verklaard. Enerzijds omdat verzoekster haar bezwaren pas achteraf heeft geuit, anderzijds omdat de Raad uitvoering moest geven aan een uitspraak van de rechter.

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming Maastricht

Klacht:

wijze waarop medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming zich heeft opgesteld tijdens herstelcontact tussen dochter en ex-partner.

Oordeel:

Niet gegrond