2011/172: Beslissing op bezwaar leidde tot hogere terugvordering huurtoeslag

Rapport

Verzoekster maakte bezwaar tegen de definitieve vaststelling van haar huurtoeslag op een bedrag van € 1.037 c.q. de terugvordering van een bedrag van € 644 aan bij voorschot te veel betaalde huurtoeslag. De Belastingdienst liet verzoekster in een brief weten dat aan het bezwaar tegemoet werd gekomen en in de daarop volgende beslissing op bezwaar (bob) werd een terug te betalen bedrag van € 282 vermeld. Feitelijk was het resultaat van de bezwaarprocedure echter dat de huurtoeslag op een lager bedrag werd vastgesteld dan de in beslissing waartegen het bezwaar was gericht, te weten op € 755. Dit leidde tot een hogere terugvordering van huurtoeslag namelijk van € 926 (€ 644 + € 282).

Verzoeksters klacht ziet er op dat zij door de bob in een slechtere positie is gebracht dan daarvoor.

Zij meent dat daarmee het verbod van reformatio in peius is geschonden. Hoewel de Nationale ombudsman niet oordeelt over deze rechtsvraag werd wel geconstateerd dat de Belastingdienst in dit geval op grond van de Awir in beginsel bevoegd was om op basis van het bezwaarschrift een lagere huurtoeslag vast te stellen dan die was vastgesteld in het bestreden besluit.

De Belastingdienst erkende dat was tekortgeschoten in de motivering van de aan de bob voorafgaande brief waarin de beslissing werd toegelicht. Verzuimd was om de gevolgen van de beslissing (dat een hogere vordering resteerde) duidelijk uit te leggen. De Nationale ombudsman achtte het aannemelijk dat een en ander er toe leidde dat bij verzoekster het idee ontstond dat met de bob een gunstiger resultaat was ontstaan en dat de werkelijke implicaties van de beslissing niet werden onderkend. Dan bestaat het risico – zoals hier gebeurde – dat niet wordt onderkend dat het bestrijden van de bob beroep op de rechter vergt. Daarmee was volgens de Nationale ombudsman sprake van schending van het vereiste van fair play; met een toereikende motivering zou zijn gewaarborgd dat verzoekster niet in haar verweermiddelen zoals het instellen van beroep was geschaad. Daarbij wordt echter opgemerkt dat de uiteindelijke toekenning van de huurtoeslag als zodanig niet wordt betwist en evenmin anderszins is gebleken dat deze onjuist zou zijn. Daarom is er in dit geval geen aanleiding voor een aanbeveling

De klacht is gegrond wegens schending van het vereiste van fair play.

Instantie: Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht

Klacht:

door beslissing op bezwaar van 26 mei 2009 in een slechtere positie gebracht dan daarvoor

Oordeel:

Gegrond