2011/014: Toch geen pardonregeling vanwege eerdere veroordeling ondanks onvoorwaardelijke gratie

Rapport

Verzoeker, de heer L. uit China, kwam in 1999 als 13-jarige alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland. Nadat hij meerderjarig was geworden mocht hij voorlopig in Nederland verblijven maar hij had geen inkomen en ook geen recht om te werken. Om in zijn onderhoud te voorzien is hij toen toch gaan werken, maar liep bij een politiecontrole op zijn werkplek tegen de lamp en werd veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf. De politierechter die hem had veroordeeld is later van mening dat deze straf te zwaar is uitgevallen, zeker gezien het feit dat L. hierdoor niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van het generaal pardon. De rechter adviseerde de Koningin om aan L. onvoorwaardelijk gratie te verlenen. De (voormalige) minister van Justitie onder wiens verantwoordelijkheid op 15 mei 2007 de generaal pardonregeling is ingesteld was dezelfde bewindspersoon die uiteindelijk verantwoordelijk was voor het Koninklijke Besluit waarin aan L. onvoorwaardelijke gratie is verleend. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de minster met twee monden heeft gesproken door L. enerzijds onvoorwaardelijke gratie te verlenen opdat hij in aanmerking kon komen voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling en hem anderzijds de rechten uit de pardonregeling te onthouden omdat hij veroordeeld is geweest. Hiermee heeft de minister gehandeld in strijd met het vereiste van rechtszekerheid. In de aanbeveling wordt de minister voor Immigratie en Asiel in overweging gegeven om de destijds genomen beslissing om L. niet in aanmerking te laten komen voor de pardonregeling, opnieuw te heroverwegen in het licht van de motivering van het gratiebesluit en met inachtneming van het vereiste van rechtszekerheid. 

Instantie: Minister van Justitie

Klacht:

Onderzoek uit eigen beweging naar de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie voor het verschil van opvatting van het effect van gratie op het in aanmerking komen voor de zogenaamde pardonregeling.

Oordeel:

Gegrond