2010/301: Verkeersdeelnemer is niet verplicht tot melding wijziging medische toestand bij CBR

Rapport

Verzoeker heeft in 2008 een CVA gehad. Dit heeft hij gemeld bij het CBR door een zogeheten Eigen verklaring (EV) in te sturen. Verzoeker was in de veronderstelling dat hij verplicht was melding te maken van zijn medische situatie. Toen verzoeker erachter kwam dat er geen wettelijke verplichting bestond, wenste verzoeker zijn EV in te trekken. Het CBR weigerde dit. Verzoeker heeft hierna meerdere malen gecorrespondeerd met het CBR. Naar aanleiding van de EV heeft verzoeker een keuring bij een neuroloog ondergaan. Verzoeker kreeg naar aanleiding van zijn ingediende EV een Verklaring van geschiktheid met beperkingen.

Verzoeker klaagt erover dat het CBR hem onvoldoende heeft geïnformeerd over het feit dat bij een wijziging van zijn medische toestand geen wettelijke plicht bestond hier tussentijds melding van te maken. Ook klaagt verzoeker erover dat het CBR te lang over de behandeling van zijn EV heeft gedaan en niet voortvarend zijn klacht heeft afgehandeld door niet tijdig een ontvangstbevestiging te sturen. Verder klaagt verzoeker erover dat er niet adequaat is gereageerd op zijn vragen die hij gesteld heeft in zijn correspondentie. Voorts klaagt verzoeker erover dat het CBR niet heeft toegestaan dat de neuroloog het rapport van de keuring, dan wel een kopie, toestuurde aan hem voordat het rapport naar het CBR werd verstuurd.

Het CBR gaf naar aanleiding van het onderzoek aan dat het rijbewijsbezitters niet informeert over het feit dat er geen wettelijke verplichting bestaat melding te maken van een gewijzigde gezondheidstoestand. De Nationale ombudsman acht de informatieverstrekking niet onjuist, nu het CBR ook niet spreekt over een verplichting. Daarbij is de Nationale ombudsman van mening dat er wel gesproken kan worden van een morele plicht voor de rijbewijsbezitter om zich te melden bij twijfels over zijn rijgeschiktheid, ten behoeve van de verkeersveiligheid. De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk en niet in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.

De Nationale ombudsman heeft verder in een eerder rapport (2009/019) de aanbeveling gedaan aan het CBR om een termijn vast te stellen voor de afhandeling van de EV-procedure en deze procedure zo kort mogelijk doch uiterlijk vier maanden te laten zijn. Hoewel het CBR de procedure binnen vier maanden heeft afgerond, vindt de Nationale ombudsman de behandelingsduur niet voldoende voortvarend. Dit omdat het CBR de in het eerdere rapport genoemde (streef)termijnen van afhandeling van bepaalde stappen in de procedure niet heeft gehaald. Nu het CBR de eigen gestelde termijnen niet heeft gehaald, heeft het CBR de aanvraag niet zo spoedig mogelijk afgehandeld.

De klacht over de onderzochte gedragingen van het CBR is verder gegrond ten aanzien de behandelingsduur van de ontvangstbevestiging van de klacht van verzoeker, wegens schending van het vereiste van voortvarendheid en het niet adequaat reageren op correspondentie van verzoeker, wegens schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. Voor het overige onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Instantie: Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Klacht:

Niet onmiddellijk de ontvangst van verzoekers klacht bevestigd; onnodig lang gedaan over de behandeling van verzoekers Eigen Verklaring; onvolledig dan wel niet gereageerd op correspondentie van verzoeker.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Klacht:

Onvoldoende geïnformeerd dat bij wijziging van verzoekers medische toestand geen wettelijke plicht bestond hier tussentijdse melding van te maken.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Klacht:

Niet toegestaan dat neuroloog het rapport van de keuring toestuurde aan verzoeker voordat het naar het CBR werd verstuurd.

Oordeel:

Geen oordeel