2010/196

Rapport

Vanaf december 2003, het moment waarop verzoekster haar onvrede uitsprak over onder meer een opdracht tot het `verschrijven' van uren, ontstonden tussen haar en haar werkgever Rijkswaterstaat problemen. De Commissie integriteit overheid stelde, in maart 2008, onder meer vast dat het op zijn minst aannemelijk was dat bij verzoeksters werkgever de intentie bestond om toe te werken naar een ontslag en verzoekster niet meer in aanmerking te laten komen voor vacatures. Verzoekster kreeg niet de bescherming die zij als klokkenluider had moeten krijgen; hierdoor was zij al geruime tijd buiten het arbeidsproces en was haar arbeidsmarktpositie geschaad. De Commissie adviseerde, dat met verzoekster in open en reëel overleg getreden zou moeten worden over, naar haar voorkeur, ofwel een passende functie binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, of een passende afvloeiingsregeling. Het ministerie liet verzoekster weten dit advies te zullen overnemen. Vanaf begin mei 2008 vond hierover een aantal gesprekken met verzoekster plaats; inzet was vooralsnog een passende functie voor verzoekster. Partijen kwamen echter niet voldoende bij elkaar; verzoekster nam ontslag en begon per april 2010 met een nieuwe baan buiten het ministerie.

Verzoekster klaagde erover dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat onvoldoende uitvoering had gegeven aan het advies van de Commissie integriteit overheid van 19 maart 2008.

De Nationale ombudsman stelde vast dat het ministerie het nodige heeft ondernomen om er met verzoekster op een goede manier uit te komen. Het vertrouwen van verzoekster in het ministerie echter was blijkbaar al dermate geschaad dat het een vrijwel onmogelijke opgave bleek om tot uitvoering van het Commissie-advies te komen. Het leek erop dat verzoekster het ministerie niet meer het voordeel van de twijfel heeft kunnen geven. Gezien de gebeurtenissen die leidden tot het advies kon het ministerie hiervoor ook, in ieder geval grotendeels, verantwoordelijk worden gehouden.

Voor herstel van vertrouwen was in de situatie van verzoekster meer nodig dan het aanbieden van een nieuwe functie of een afvloeiingsregeling, zo is gebleken. Van de (overheids)werkgever mag worden verwacht dat hij zich zoveel als mogelijk is inspant om het vertrouwen van de klokkenluider in de eigen organisatie te herstellen. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is daarin in dit geval onvoldoende geslaagd. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman had het ministerie er verstandig aan gedaan op enig moment de hulp van een externe mediator in te roepen om zo uit de ontstane impasse te geraken. Verzoekster deed, in december 2009, ook een dergelijk voorstel aan de secretaris-generaal; hierop werd echter afwijzend gereageerd omdat inmiddels een afvloeiingsregeling was aangeboden. Hierin kan het ministerie niet worden gevolgd.

Alles omstandigheden in aanmerking nemend kwam de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het ministerie onvoldoende heeft gedaan om tot uitvoering van het advies te komen.

De gedraging is niet behoorlijk; rechtszekerheidsvereiste.

Instantie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Klacht:

Onvoldoende uitvoering gegeven aan advies van Commissie integriteit overheid van 19 maart 2008.

Oordeel:

Gegrond