2009/260

Rapport

Verzoeker ontving een Bwoo-uitkering van het UWV. In 2003 en 2004 werd de hoogte van de uitkering aangepast waardoor een vordering ontstond. Per 1 januari 2006 werd deze vordering van het UWV overgenomen door KPMG, in opdracht van het ministerie van OCW. KPMG probeerde de vordering op verzoeker te innen; verzoeker stelde echter dat de vordering niet meer bestond.

Verzoeker klaagde erover dat KPMG hem, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet had geïnformeerd over de oorsprong van de vordering die KPMG op hem stelde te hebben. Verzoekers klacht betreft in het bijzonder het feit dat KPMG de vordering op geen enkel moment had onderbouwd, terwijl hij wel gedurende zo'n anderhalf jaar regelmatig door een door KPMG ingeschakelde deurwaarder werd benaderd.

De Nationale ombudsman stelde vast dat KPMG verzoeker gedurende geruime tijd had aangeschreven op een onjuist adres. Pas na inschakeling van een incassobureau werd verzoeker, in februari 2007, op het juiste adres benaderd. In ieder geval vanaf dat moment waren verzoeker en KPMG op de hoogte van elkaars standpunten. KPMG heeft in hetgeen verzoeker stelde toen blijkbaar geen aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten. Ook heeft KPMG geen stappen gezet om de benodigde executoriale titel te verkrijgen. Als gevolg hiervan sleepte de discussie over de juistheid van de vordering zich nu al geruime tijd voort.

In dit verband wees de Nationale ombudsman ook op het feit dat OCW niet in staat was gebleken op afdoende wijze inzicht te geven in de opbouw van de vordering. OCW had aangegeven niet te beschikken over het gehele dossier en daarnaast onvoldoende kennis te hebben van de techniek van het sociale verzekeringsrecht. De gang van zaken rond de vordering op verzoeker was niet uitsluitend aan KPMG te wijten, zo stelde de Nationale ombudsman dan ook vast; de overdracht van het dossier van het UWV naar KPMG had ook een rol gespeeld. Een ketenprobleem tekende zich hier af. KPMG had er juist aan gedaan op een eerder moment duidelijkheid te scheppen door de kwestie voor te leggen aan de rechter. Hiervoor had bijvoorbeeld gekozen kunnen worden toen verzoeker, in oktober 2007, werd gevraagd nadere inlichtingen te verstrekken over de procedure bij de CRvB en hij niet aan dit verzoek voldeed. Door geen verdere actie te ondernemen had KPMG eraan bijgedragen dat de onduidelijke situatie tot op heden was blijven voortbestaan. En dat had al met al onredelijk lang geduurd.

Redelijkheidsvereiste; gegrond.

De Nationale ombudsman geeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overweging af te zien van verdere invordering.

Instantie: KPMG Management Services te Emmen

Klacht:

Tot op het moment dat verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet geïnformeerd over de oorsprong van de vordering, die KPMG op verzoeker stelt te hebben.

Oordeel:

Gegrond