2009/213

Rapport

Verzoeker, werkzaam bij het academisch ziekenhuis Maastricht (azM), diende bij de Raad van bestuur van het azM een klacht in over enkele gedragingen van zijn collega. De Raad schakelde voor de behandeling van de klacht een externe klachtencommissie in. Dit deed de Raad omdat de voor het azM geldende klachtenregeling verouderd was en de interne klachtencommissie niet meer bestond. De externe klachtencommissie maakte deels gebruik van de op punten verouderde klachtenregeling die bij het azM gold en waar nodig werd de eigen klachtenregeling toegepast, die conform de Awb was opgesteld. De klachtencommissie adviseerde de Raad van bestuur om verzoekers klacht over zijn collega ongegrond te verklaren.

Verzoeker klaagde erover dat de Raad van bestuur zijn klacht niet conform de geldende Klachtenregeling had afgehandeld waardoor hij in zijn belangen was geschaad en het oordeel over zijn klacht geen stand kon houden. Tevens klaagde hij erover dat de Raad van bestuur hem niet de volledige niet-geanonimiseerde getuigenverklaringen had toegezonden.

Na onderzoek concludeerde de Nationale ombudsman dat het azM terecht ervoor had gekozen om een externe klachtencommissie in te schakelen die van een klachtenregeling gebruik maakte die up-to-date was met de Awb. De Nationale ombudsman vond dat verzoeker in de klachtenprocedure niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze op de zaak te geven. Gelet op de verklaringen van betrokkenen en getuigen in de klachtenprocedure concludeerde de Nationale ombudsman dat de Raad van bestuur terecht tot de conclusie kon komen dat verzoekers klacht over zijn collega ongegrond was. Tevens vond de Nationale ombudsman dat de Raad van bestuur terecht had besloten om de integrale niet-geanonimiseerde getuigenverklaringen niet aan verzoeker toe te zenden. De Nationale ombudsman was het met de Raad eens dat de getuigen een verklaring hadden afgelegd in het vertrouwen dat zij daar later niet op zouden kunnen worden aangesproken.

De Raad van bestuur van het azM had niet in strijd gehandeld met het beginsel van fair play. Wel vond de Nationale ombudsman dat de Raad nadat het oordeel over de klacht was afgegeven te weinig voortvarend en zorgvuldig had gehandeld. De Raad had verzoeker in eerste instantie ten onrechte niet naar de Nationale ombudsman verwezen maar op de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Tevens had de Raad niet voldoende voortvarend gereageerd op verzoekers correspondentie. Hierdoor was de kwestie onnodig geëscaleerd tussen verzoeker en de Raad van bestuur.

Instantie: Raad van bestuur van het academisch ziekenhuis Maastricht

Klacht:

Klacht van 15 maart 2007 niet conform de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen azM afgehandeld waardoor de ongegrondverklaring van verzoekers klacht door de Raad van bestuur op 18 oktober 2007 geen stand kon houden; tot op het moment dat verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde, de getuigenverklaringen niet integraal aan verzoeker toegestuurd.

Oordeel:

Niet gegrond