2008/299

Rapport

Verzoekster beheerde vanaf medio jaren '80 tot 1 januari 2008 een openbaar toilet in het centrum van Delft. Zij deed dat op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk met de gemeente Delft, die telkens is aangegaan voor de duur van één jaar. Medio 2007 deelde de gemeente verzoekster mee dat geen nieuwe overeenkomst zou worden aangegaan. Voor verzoekster betekende dit het verlies van haar inkomsten.

Verzoekster klaagt erover, dat het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft geweigerd op een of andere wijze haar tegemoet te komen in het verlies van haar inkomsten.

De Nationale ombudsman overwoog, dat in het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een essentieel element van een overeenkomst tot aanneming van werk is, dat het betreft de uitvoering van een werk van stoffelijke aard. De wet noch de jurisprudentie bevat aanwijzingen die kunnen leiden tot de constatering dat het door verzoekster al die jaren verrichte schoonmaakwerk een werk van stoffelijke aard is. Indien partijen zich dat hadden gerealiseerd bij het aangaan van hun (eerste) overeenkomst

hadden zij ongetwijfeld een andere vorm gekozen.

Ingevolge de jurisprudentie zijn niet alleen de contractueel vastgelegde bedoelingen van partijen maar ook de feitelijke situatie bepalend voor de werkelijke aard van de arbeidsverhouding. tot het doen van een bindende uitspraak over een overeenkomst met betrekking tot een arbeidsverhouding is echter alleen de burgerlijke rechter bevoegd, tenzij partijen een andere regeling hebben getroffen. Verzoekster en de gemeente hebben geregeld dat indien het niet lukt om in goed overleg tot een oplossing over een geschil te komen, de rechter om een oordeel wordt gevraagd.

Die verplichting had het college moeten brengen tot het inzicht dat er op zijn minst een reden tot twijfel aan de juistheid van de overeenkomst was en een aanleiding om in overleg tot een oplossing te komen. Door onverkort vast te houden aan het standpunt dat de overeenkomst rechtsgeldig was beëindigd door het verstrijken van de termijn is het college tegenover verzoekster tekort geschoten.

De Nationale ombudsman oordeelde de klacht gegrond wegens strijd met het redelijkheidsvereiste.

Aan het oordeel is een aanbeveling aan het college verbonden om alsnog in goed overleg met verzoekster tot en minnelijke oplossing te komen.

Instantie: Gemeente Delft

Klacht:

Na 24 jaar contract beëindigd, zonder verzoekster op een of andere wijze voor het verlies van inkomsten ten gevolge hiervan te compenseren .

Oordeel:

Gegrond