Verzoeker diende bij de gemeente een klacht in omdat de gemeente had besloten om geen uitvoering te geven aan de aanleg van parkeerplaatsen op een braak liggend stuk grond bij zijn woning. Tijdens de hoorzitting in het kader van de behandeling van verzoekers klacht werd door een medewerker van de gemeente meegedeeld dat het stukje grond, dat in eigendom is van de woningvereniging, zou worden gefatsoeneerd. De betrokken wethouder deelde tijdens de hoorzitting mee dat er contact was geweest met de woningvereniging en dat besloten was tot inzaaien met gras van het betreffende stukje. Verzoekers klacht werd op 25 maart 2004 gegrond verklaard.
Verzoeker klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat het college van burgemeester en wethouders na afronding van de procedure tot behandeling van verzoekers klacht betreffende het perceel bij zijn woning, op het moment dat verzoeker zich wendde tot de Nationale ombudsman, geen uitvoering had gegeven aan het tijdens de klachtprocedure door de gemeente geuite voornemen bedoelde grond te fatsoeneren, althans verzoeker over de uitvoering onvoldoende had geïnformeerd.
De Nationale ombudsman overwoog dat de gemeente weliswaar geen eigenaar was van het bewuste perceel en daarom geen directe zeggenschap had over het perceel, maar dat verzoeker er geen rekening mee had behoeven te houden dat aan hetgeen tijdens de hoorzitting was meegedeeld nog geen uitvoering was gegeven op 11 oktober 2004, de dag waarop hij zich met een verzoekschrift tot de Nationale ombudsman wendde. De Nationale ombudsman overwoog tevens dat tijdens de hoorzitting namens de gemeente uitspraken zijn gedaan over het fatsoeneren van het perceel die later prematuur zijn gebleken. Aldus was gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsvereiste.
De Nationale ombudsman gaf het college in overweging om verzoeker op de hoogte te houden van de ontwikkelingen betreffende de invulling van het perceel, welke informatie de gemeente verneemt van de woningvereniging
