2002/200

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop zij en haar vriend zijn behandeld door een ambtenaar van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid toen zij zich op 13 januari 2001 vervoegden op het politiebureau in X om een verklaring af te leggen over een vechtpartij die zich in de nacht van 26 op 27 december 2000 had voorgedaan bij een discotheek in X.

Zij klaagt er met name over:

- dat zij en haar vriend door de politieambtenaar werden behandeld alsof zij de veroorzakers waren van de vechtpartij;

- dat zij en haar vriend door de politieambtenaar werden geconfronteerd met het bestaan van een videofilm over de vechtpartij, maar dat zij deze film zelf niet mochten bekijken;

- dat de politieambtenaar haar en haar vriend onheus heeft bejegend, door onder andere te zeggen "Ze hadden je broertje nog veel harder moeten schoppen, want het is een raddraaier", "Ze hadden jullie met zijn allen van X naar Q (een naburig dorp; N.o.) moeten trappen" en "Misschien mogen jullie ouders de videoband wel zien, want dan kunnen ze zien wat voor etterbakken jullie zijn”.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de behandeling van verzoekers alsof zij de veroorzakers waren van de vechtpartij

1. In de nacht van 26 op 27 december 2000 verwijderde het personeel en de eigenaar van discotheek P. verzoeksters jongere broer S.A. twee maal uit een vechtpartij met andere discotheekgasten. Kort daarna duwde de eigenaar van de discotheek S.A. hardhandig weg bij de ingang toen S.A. de ingang van de discotheek blokkeerde. Verzoekers bevonden zich op dat moment in de discotheek en constateerden wat er gebeurde. Verzoeker L. rende daarna naar buiten, en geraakte in een worsteling met B., waarbij zich kort daarna tevens medewerkers van de discotheek voegden. Verzoekster M.A. belde de politie. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, was de worsteling reeds voorbij. L. deed op 2 januari 2001 bij politieambtenaar F. aangifte van mishandeling door B. en diens personeel. Op 2 januari 2001 nam F. een verhoor af bij B. B. stelde F. daarbij in de gelegenheid videobeelden te bekijken die met de beveiligingscamera's van de discotheek waren opgenomen in de nacht van 26 op 27 december 2000. Op 13 januari 2001 nodigde F. verzoekers uit om over het voorval te spreken. Tijdens dit gesprek ontstond er een discussie tussen F. en verzoekers omtrent de toedracht van het voorval, waarbij F. aangaf dat S.A. en L. de aanstichters waren van de vechtpartijen.

2. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie op de klacht (zie Bevindingen, onder C.) mee dat de betrokken politieambtenaar door de discotheekeigenaar in de gelegenheid is gesteld de videobeelden te bekijken die door beveiligingscamera's waren gemaakt van de gebeurtenissen, die zich bij de discotheek hadden afgespeeld in de vroege ochtend van 27 december 2000. Op grond van deze beelden was de politieambtenaar tot de conclusie gekomen dat L. en S.A., de jongere broer van verzoekster M.A. de aanstichters waren van de vechtpartijen, aldus de korpsbeheerder.

3. Op 10 april 2002 stelde discotheekeigenaar B. twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman in de gelegenheid de videobeelden te bekijken die waren vastgelegd door zijn beveiligingscamera's (zie Bevindingen, onder E.). De medewerkers hebben gezien dat S.A. twee maal door discotheekpersoneel wordt verwijderd uit een vechtpartij en dat de discotheekeigenaar hem vervolgens hardhandig wegduwt bij de ingang terwijl S.A. de discotheekingang blokkeert door wild op en neer te springen en met zijn armen te zwaaien. Kort daarop is op de beelden te zien dat verzoeker L. naar buiten rent, over een fietsenrek heen springt en met de discotheekeigenaar in worsteling geraakt.

4. Vast is komen te staan dat de discotheekeigenaar S.A. heeft weggeduwd als reactie op diens gedrag. Tevens is gebleken dat de discotheekeigenaar in een worsteling is geraakt met L. nadat L. met enige snelheid op hem is afgerend, daarbij springend over een fietsenrek. Het is niet onbegrijpelijk dat de betrokken politieambtenaar nadat hij de videobeelden had bekeken, verzoekers erop heeft gewezen dat S.A. en L. de aanstichters waren van de schermutselingen en dat L.'s verklaring dat de discotheekeigenaar hen zonder enige aanleiding mishandelde, niet overeenstemt met de videobeelden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van de confrontatie met de videofilm die verzoekers zelf niet mochten bekijken

1. Tijdens het gesprek van 13 januari 2001 dat politieambtenaar F. voerde met verzoekers, confronteerde F. verzoekers met het feit dat er video-opnamen bestaan van de vechtpartij bij de discotheek en dat hij die had bekeken. Verzoekers klagen erover dat de politieambtenaar hen niet in staat heeft gesteld de videoband te bekijken, hoewel hij hen tijdens het gesprek had verwezen naar de videoband om zijn verhaal te onderbouwen.

2. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de bewuste videoband vanaf het moment dat de beelden waren opgenomen, in bezit is geweest van de discotheekeigenaar B. De politie heeft nooit de beschikking gehad over de band. De korpsbeheerder gaf in zijn reactie (zie Bevindingen, onder C.) aan dat wanneer verzoekers de beelden hadden willen bekijken, zij dat hadden moeten vragen aan B. De Nationale ombudsman is van mening dat de politie ten aanzien van dit punt geen verwijt kan worden gemaakt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de onheuse bejegening en het doen van bepaalde uitlatingen

1. Tijdens het gesprek van 13 januari 2001 tussen politieambtenaar F. en verzoekers ontstond een discussie omtrent de gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld in de nacht van 26 op 27 december 2000. Verzoekers klagen erover dat F. tijdens deze discussie uitlatingen heeft gedaan waardoor zij het gevoel kregen niet serieus te worden genomen. Tevens klagen zij erover dat F. een aantal specifieke opmerkingen heeft gemaakt die iemand in zijn positie zich niet kan veroorloven:

- "Ze hadden je broertje nog veel harder moeten schoppen, want het is een raddraaier";

- "Ze hadden jullie met zijn allen van X naar Q moeten trappen";

- "Misschien mogen jullie ouders de videoband wel zien, want dan kunnen ze zien wat voor etterbakken jullie zijn."

2. In reactie op de klacht gaf de korpsbeheerder aan (zie Bevindingen, onder C.) dat hij een onderzoek heeft laten verrichten naar de klacht waaruit is gebleken dat de betrokken ambtenaar ten stelligste ontkent dat hij de desbetreffende uitspraken heeft gedaan. Volgens de korpsbeheerder is een politiemedewerker die bij het onderzoek naar de klacht was betrokken bij de ondervraging van de betrokken ambtenaar tot het uiterste gegaan en heeft deze ambtenaar consistent geantwoord. De korpsbeheerder is voorts van mening dat verzoeker L. de betrokken politieambtenaar woorden in de mond heeft gelegd.

3. Zowel verzoekers als de korpsbeheerder hebben tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat er gedurende het gesprek van 13 januari 2001 een getuige aanwezig was geweest die het grootste gedeelte van het gesprek heeft kunnen meeluisteren. Deze getuige verklaarde tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman (zie Bevindingen, onder G.) dat hij de betrokken politieambtenaar de drie genoemde opmerkingen niet heeft horen maken. Hij gaf aan dat er wel een stevige discussie was ontstaan waarbij de politieambtenaar had aangegeven dat hij doordat hij de videobeelden had bekeken een andere voorstelling van zaken had dan L. in zijn aangifte had weergegeven. De getuige verklaarde zich niet meer te kunnen herinneren welke uitdrukkingen de politieambtenaar had gebruikt, maar wel dat hij zeer duidelijke en soms harde woorden had gebruikt om zijn standpunt duidelijk te maken.

4. De verklaringen van verzoekers en de betrokken politieambtenaar met betrekking tot het plaatsen van de drie genoemde opmerkingen door de betrokken politieambtenaar tijdens het gesprek van 13 januari 2001 staan tegenover elkaar. Verzoekers zijn van mening dat de politieambtenaar de bovengenoemde uitlatingen deed. De politieambtenaar ontkent daarentegen ten stelligste deze opmerkingen te hebben gemaakt.

De Nationale ombudsman acht de verklaring van de politieambtenaar aannemelijker, omdat deze overeenstemt met die van de getuige die op generlei wijze was betrokken bij het conflict en ten aanzien van wie geen reden is te veronderstellen dat hij partij zou kiezen.

Het vorenstaande leidt ertoe dat de onderzochte gedraging behoorlijk is voor zover het de drie door verzoekers genoemde opmerkingen betreft.

5. Verzoekers stellen onheus te zijn bejegend door F. Deze stelt dat verzoekers zijn woorden in twijfel trokken en hem uitmaakten voor leugenaar, terwijl hij verzoekers slechts wilde confronteren met het feit dat de aangifte van verzoeker L. niet overeenstemde met de videobeelden. De getuige stelt ten aanzien van de bejegening dat de betrokken politieambtenaar soms harde taal bezigde om zijn standpunt duidelijk te maken, maar dat de bejegening niet als onheus was aan te merken. Tevens verklaarde de getuige tegenover politieambtenaar H. (zie Bevindingen, onder A.7.) dat hij van mening was dat L. "opgefokt reageerde”. Uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker L. en politieambtenaar F. een discussie hebben gevoerd omtrent de toedracht van de vechtpartijen, waarbij beide partijen hun standpunt duidelijk naar voren hebben gebracht. Thans is niet meer te achterhalen welke woorden de politieambtenaar daarbij precies heeft gebruikt, terwijl ook niet kan worden vastgesteld op welke manier verzoeker L. zich heeft uitgelaten tijdens het gesprek. Om die reden kan ten aanzien van de bejegening door betrokken politieambtenaar F. geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de bejegening van verzoekers. Op dit punt wordt geen oordeel gegeven.

Onderzoek

Op 10 mei 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M.A. te Y, ingediend door de heer A. te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), werd een onderzoek ingesteld. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de gemachtigde het bovengenoemde verzoekschrift behalve namens verzoekster M.A. tevens namens haar vriend de heer L. had ingediend. Derhalve zal in het rapport worden gesproken over verzoekers.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Een getuige werd telefonisch gehoord.

Tevens is de hoofdofficier van justitie te Dordrecht in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de te onderzoeken gedraging te geven.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers gemachtigde gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 26 op 27 december 2000 waren verzoekers aanwezig in discotheek P. Omstreeks 02.00 uur raakte verzoeksters jongere broer S.A. buiten, vóór de discotheek tweemaal in gevecht met een aantal andere jongens. De portiers en de eigenaar van de discotheek verwijderden S.A. tweemaal van de plaats van de vechtpartij. Vervolgens sprong S.A. vóór de ingang van de discotheek heen en weer en zwaaide hij heftig met zijn armen, waardoor hij de ingang blokkeerde. De discotheekeigenaar duwde S.A. vervolgens weg van de ingang. Verzoekers bevonden zich op dit moment in de discotheek. Een bekende van verzoekers was getuige van de confrontatie tussen S.A. en de discotheekeigenaar en stelde verzoekers hiervan op de hoogte. Als reactie hierop rende verzoeker L. naar buiten en geraakte in een worsteling met de discotheekeigenaar, waarbij tevens een aantal medewerkers van de discotheek betrokken raakte. Verzoekster M.A. belde de politie. Toen vier politieambtenaren korte tijd later ter plaatse kwamen, was de worsteling reeds voorbij.

2. Op 2 januari 2001 deed verzoeker L. bij politieambtenaar F. aangifte van mishandeling door de portiers en de eigenaar van de discotheek. F. stelde hiervan een proces-verbaal van aangifte op. L. verklaarde tegenover F. onder meer het volgende:

"Op dinsdag 26 december 2000 ben ik naar X (bedoeld wordt de discotheek P.; N.o). gegaan, samen met nog een 15 tal andere vrienden uit Y. Wij kwamen daar aan rond 22.30 uur. Ik was met drie vrienden in een auto naar X gereisd. Tot ongeveer 02.00 uur ben ik daar binnen geweest zonder dat er ook maar iets gebeurde. Het was gezellig en ik heb die avond bier gedronken en een jus-wodka. Ik was beslist niet dronken.

Ik stond in de P. en hoorde dat S.A., problemen had. Toen ik uit het raam keek zag ik dat S.A. in zijn kraag werd gepakt en over een fietsenrek werd geduwd. Hierop besloot ik naar buiten te gaan om aan de eigenaar, B., te vragen wat er aan de hand was. Buiten gekomen sprak ik B. aan. Nadat ik hem gevraagd had wat er aan de hand was werd ik door B. vast gepakt en probeerde hij mij ook het fietsenrek in te duwen. Ik verzette mij hiertegen omdat ik bang was dat ik ten val zou komen. Ik verzette mij door B. vast te pakken en hem van mij weg te duwen. Het gelukte mij om los te komen van B. doordat ik mij had losgeduwd. Hierop kwam B. terug en pakte mij vast aan mijn kleding. Mijn trui scheurde geheel kapot. Hierop kwam ik tegen de muur aan te staan. Hoe ik daar terecht was gekomen weet ik niet maar kennelijk ben ik toch over een fietsrek heen gekomen. Toen ik daar tegen de muur stond kwam Bo., een uitsmijter, naar mij toe en ik hoorde dat hij tegen mij begon te schelden. Hij gaf mij vervolgens een tweetal klappen met zijn tot vuisten gebalde handen. Hij sloeg mij opzettelijk en met kracht tegen mijn hoofd waardoor ik een schaafwond aan mijn hoofd kreeg. Hoe het gekomen is weet ik niet maar ik lag plotseling op de grond. Ik werd toen een door vier of vijftal uitsmijters, die ik herkende aan hun kleding, namelijk zwarte kleding met embleem van de P. erop, geschopt. Zij raakten mij op mijn hoofd, nek en rug. Ik voelde hevige pijn in mijn rug en nek. Mijn hoofd kon ik middels mijn armen nog enigszins beschermen. Het kan ook zijn dat de schaafwond aan mijn hoofd een gevolg is geweest van de schoppen die ik kreeg. Een vriend van mij riep iets waarna het schoppen en slaan op hield en ik weg kon komen."

3. Op 2 januari 2001 nodigde politieambtenaar F. de discotheekeigenaar B. uit voor een verhoor in verband met de gebeurtenissen van 27 december 2000. B. gaf daarbij aan dat zijn beveiligingscamera's beelden hadden opgenomen van de gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld in de nacht van 26 op 27 december 2000. B. stelde voor dat F. voordat hij B. zou horen als verdachte in deze zaak eerst de videoband zou bekijken. F. gaf gevolg aan dit verzoek en bekeek de band in de discotheek van B.

4. Op 13 januari 2001 omstreeks 11.00 uur vond er op uitnodiging van politieambtenaar F. een gesprek plaats tussen F. en verzoekers. Tijdens dit gesprek ontstond er een discussie omtrent de toedracht van de worsteling waarin L. was terechtgekomen op 27 december 2000. F. gaf hierbij aan dat hij een videoband had gezien waarop de gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld op 27 december 2000 waren vastgelegd, en dat hij derhalve wist wat de ware toedracht was geweest van de worsteling tussen L. en de eigenaar en de medewerkers van de discotheek. Hij gaf aan dat hetgeen hij op de videoband had gezien, niet overeenstemde met de verklaring die L. op 2 januari 2001 tegenover hem had afgelegd. De videobeelden toonden aan dat niet B. maar L. met de worsteling was begonnen, aldus F. Verder gaf F. aan dat hij op de videoband had gezien dat de jongere broer van verzoekster, S.A., zelf de aanstichter was van de twee vechtpartijen waar hij in was terechtgekomen. L. gaf tijdens het gesprek aan bij zijn eerder afgelegde verklaring te blijven en stelde dat er mogelijk met de videoband was geknoeid.

5. Bij brief van 15 januari 2001 diende de gemachtigde van verzoekers een klacht in bij de politie naar aanleiding van het optreden van politieambtenaar F. tijdens het gesprek van 13 januari 2001. Verzoekers' gemachtigde gaf aan dat verzoekster M.A. tijdens het gesprek een verklaring had willen afleggen over de gebeurtenissen die zich in de nacht van 26 op 27 december 2000 hadden voorgedaan, maar dat daarvoor geen ruimte was geweest. Tevens gaf de gemachtigde namens verzoekers aan dat politieambtenaar F. de zaken omdraaide tijdens het gesprek en verklaarde dat hij op de videobeelden had gezien dat L. en S.A. de aanstichters waren van de vechtpartijen en/ of worstelingen. F. had daarbij uitlatingen gedaan die van een opsporingsambtenaar niet hoeven worden verwacht, aldus verzoekers, zoals:

"- Ze hadden jouw broertje nog veel harder moeten schoppen, want het is een raddraaier";

- Ze hadden jullie met zijn allen van X naar Q moeten trappen;

- Misschien mogen jullie ouders wel de videoband zien, want dan kunnen ze zien wat voor etterbakken jullie zijn"."

Verzoekers' gemachtigde stuurde deze brief tevens naar de officier van justitie.

6. Naar aanleiding van de door verzoekers' gemachtigde ingediende klacht stelde politieambtenaar H. in opdracht van de districtschef een onderzoek in. Op 5 februari 2001 voerde H. in het kader van dit onderzoek een gesprek met betrokken politieambtenaar F. F. verklaarde tijdens dit gesprek onder meer het volgende:

"De klacht is mij bekend. Ik heb deze zaak in behandeling genomen en daartoe een gesprek gevoerd met de eigenaar van de discotheek, B. In de nacht van 26 op 27 december 2000 zijn er problemen geweest met een aantal bezoekers onderling. Omstreeks 02.00 uur op 27 december 2000 zijn er buiten de discotheek schermutselingen geweest waarbij personeel van die discotheek heeft geprobeerd de jongelui uit elkaar te houden en te bemiddelen. Dat alles heeft ongeveer 10 minuten geduurd. Volgens zijn verklaring werd B. aangevallen door een aantal jongelui en ook onder andere door L.

Op 2 januari 2001 is de zaak opgepakt en aangifte opgenomen van L. terzake mishandeling en vernieling van zijn trui. Vervolgens is de eigenaar van de discotheek, B., gehoord. Er blijkt een videoband te zijn gemaakt van die problemen, binnen en buiten van die avond. Bij het terugkijken van die band blijkt dat de aangifte niet in overeenstemming is met de beelden van die avond. Ik voelde mij misbruikt.

Op 13 januari 2001 L. en M.A. uitgenodigd. L. geconfronteerd met hetgeen ik had gezien op de videoband. L. was het niet met mij eens en suggereerde dat er met de band zou zijn geknoeid en dat er niets van klopte.

- mijn woorden werden in twijfel getrokken en ik werd voor leugenaar uitgemaakt.

- ik heb mij duidelijk uitgelaten dat ik van die praktijken niet gediend was.

- een "lul"verhaal of woorden van die strekking zijn door mij niet gebruikt. Een valse aangifte is door mij niet genoemd. Alleen maar gezegd dat zijn aangifte niet overeenkomstig was met de videobeelden. Zijn beleving was anders.

De door de klagers gebruikte citaten kan ik niets mee. Ik heb die niet gebruikt. Ik zal best iets gezegd hebben over de aangifte van L. en wel over gedachten en werkelijkheid. Echte klappen nabij het fietsenrek heb ik niet gezien op die videoband. De blauwe plekken van L. zijn vermoedelijk ontstaan bij de valpartij bij het fietsenrek. De woorden "klerelijers" - etterbakken e.d. zijn door mij niet gebruikt. Ik gebruik dergelijke termen niet."

7. Op 6 februari 2001 voerde H. in het kader van het bovengenoemde onderzoek een gesprek met Kr. Deze heeft het gesprek tussen verzoekers en politieambtenaar F. op 13 januari 2001 kunnen volgen. Kr. verklaarde tegenover H. onder meer het volgende:

"Op zaterdag 13 januari 2001 omstreeks 11.00 uur, was ik uit hoofde van mijn functie van wethouder, bij F. Ik had die ochtend een proces-verbaal op laten maken en zat die stukken na te lezen, op het moment dat F. met een jong stel, een jongen en meisje, in gesprek ging. Wij zaten noodgedwongen in dezelfde ruimte aangezien er niet meer ruimte beschikbaar is. Zodoende kon ik een stuk van die conversatie mee luisteren.

Ik begreep dat het ging om een vechtpartij die er had plaatsgevonden in de nacht van 26 op 27 december vorig jaar voor of nabij onze lokale discotheek, P. Ik hoorde dat de discussie ging om een videoband en wat daar dan wel op te zien zou zijn. Ik begreep wel dat er verschil van mening was omtrent het beeld dat F. van deze situatie had en het beeld van de jongelui en de afgelegde aangifte. Ik heb wel begrepen dat F. uitleg gaf hoe de beelden tegen de aangifte zouden kunnen werken. Hij heeft duidelijk uitgelegd aan de jongelui wat de band weer zou geven, wat kennelijk niet in het voordeel van de jongelui zou zijn.

Ik hoorde dat de jonge man "opgefokt" reageerde. Hij beschuldigde F. ervan dat er met de videoband zou zijn geknoeid en dat er stukken uit waren geknipt. Zo ging de discussie maar door. Zij waren het duidelijk niet met elkaar eens. Ik heb niet het hele gesprek "live" gevolgd. Het laatste deel heb ik op de gang doorgebracht aangezien ik mijn aangifte van het proces-verbaal had gelezen en ondertekend. Ik heb vervolgens op de gang gewacht op het einde van het gesprek van F. en die jongelui. Omdat het allemaal erg krap en klein is kon ik echter het gehele verloop van het gesprek op de gang woordelijk volgen.

U confronteert mij met een aantal uitlatingen die door F. zouden zijn gedaan. Er zijn wel opmerkingen gemaakt in de discussie door F. dat er misschien dom is gehandeld door de jonge man maar zoals de opmerkingen nu worden geformuleerd en u mij citeert, die heb ik niet gehoord. F. heeft wel het woord STOM gebruikt naar die jonge man maar dat was omdat hij het STOM vond dat hij dat broertje niet in zijn nek had gepakt bij die vechtpartij.

Ik vind niet dat F. zich onheus heeft uitgelaten dan wel die jongelui onheus heeft bejegend. Ik wil wel opmerken dat het de jonge man was die hoofdzakelijk het woord voerde."

8. De hulpofficier van justitie G. deelde L. bij brief van 20 februari 2001 op gezag van de officier van justitie mee dat er geen verder gevolg zal worden gegeven aan de door L. gedane aangifte, in verband met gebrek aan wettig bewijs.

9. Op 7 maart 2001 rapporteerde politieambtenaar H. de districtschef naar aanleiding van de uitkomsten van het door hem ingestelde onderzoek onder meer het volgende:

"Door collega F. is op 2 januari 2001 deze zaak opgepakt en een aangifte opgenomen van L. Vervolgens heeft hij een onderzoek ingesteld en heeft daar op zaterdag 13 januari 2001 met klagers L. en M.A. een gesprek over gevoerd. De discussie die vervolgens aan het bureau te X is gevoerd, daarover gaat de klacht. Klagers voelen zich niet serieus genomen en in een bepaalde hoek gedrukt van onmondige kinderen. Beiden zijn daar zeer nadrukkelijk in. Hebben het gevoel gekregen dat F. de zaak niet eerlijk heeft opgenomen en al partij had gekozen voor de eigenaar van de discotheek, B.

F. op zijn beurt bestrijdt de lezing van klagers en heeft daar een getuige bij, in de vorm van de wethouder Kr. van de gemeente X.

De uitslag laat zich raden. Typisch een twee tegen twee verhaal. F. ontkent niet een bepaalde uitdrukking van "stom" te hebben gebruikt maar niet in de context waar deze in de klacht wordt geciteerd. De getuige Kr. is een deel van dit gesprek aanwezig geweest in het kantoortje (in het politiebureau; N.o.) te X. Heeft vervolgens op de gang nog een deel van het gesprek kunnen volgen. Heeft echter een "eigen" mening over de huidige jeugd. Zegt dat de opmerkingen zoals in de klacht vermeld niet door hem zo zijn begrepen. Wel dat er een stevige discussie was met de jonge man hoofdzakelijk aan het woord.

Gelet op het bovenstaande adviseer ik u de klacht als NIET gegrond af te doen. Blijven wel een paar dingen overeind staan die ik u adviseer nader te laten bespreken met de betrokken collega.

- Gelet op de professionaliteit van F. mag verwacht worden dat hij zich niet laat verleiden tot een discussie zoals er nu is ontstaan.

- Op moet letten niet uit te stralen aan welke kant van de zaak hij staat. Nu was een beeld ontstaan dat alles niet serieus werd genomen door de betrokken ambtenaar.

- Aandacht te schenken aan de werkomgeving. Het is niet verstandig om twee zaken door elkaar te behandelen zodat men van elkaar het probleem kan mee luisteren. Ook al is de ruimte klein, dan nog is te adviseren om zaken een voor een af te werken. Heeft m.i. te maken met goede afspraken. Komt er een "wethouder" tussendoor dan zal ook hij op een ander tijdstip terug moeten komen."

10. De districtschef gaf in haar reactie op de brief van 15 januari 2001 van verzoekers' gemachtigde bij brief van 27 april 2001 aan dat zij inhoudelijk niet zou reageren ten opzichte van verzoekers' gemachtigde, omdat deze niet aanwezig was geweest bij het gesprek dat politieambtenaar F. op 13 januari 2001 had gevoerd met verzoekers. Tevens stelde zij dat zij L. een inhoudelijke reactie op de klacht zou zenden.

11. De districtschef deelde L. bij brief van 27 april 2001 onder meer het volgende mee:

"In aansluiting op de door (verzoekers' gemachtigde; N.o.) opgestelde klacht, is door inspecteur H. een onderzoek ingesteld. Uit zijn onderzoek is gebleken dat er op die bewuste zaterdag 13 januari 2001 een stevige discussie heeft plaatsgevonden tussen u en uw vriendin enerzijds en de brigadier van politie F. anderzijds. Opmerkingen zoals in uw klacht genoemd worden betwist en in een andere context geplaatst.

Bovenstaande wordt bevestigd door een getuige die een deel van de discussie heeft gevolgd in het kantoor en deel later op de gang kon meeluisteren. Thans is niet meer na te gaan in welk "licht" opmerkingen en eventuele vragen moeten worden gezien. Ik acht het echter wel onjuist dat door de betreffende politieambtenaar de indruk is gewekt de zaak niet serieus te nemen, waarbij het woordgebruik door mij als onprofessioneel wordt aangemerkt.

Op grond hiervan acht ik uw verklaring gegrond."

12. De officier van justitie reageerde bij brief van 28 juni 2001 op de brief van verzoekers' gemachtigde van 15 februari 2001. In de brief van de officier van justitie staat onder meer het volgende vermeld:

"Uit de mij verstrekte processen-verbaal is gebleken dat L. op 2 januari 2001 aangifte heeft gedaan van mishandeling gepleegd door o.a. B., portier bij café P. L. verklaarde dat hij was geslagen door een portier en dat hij later werd geschopt en geslagen door vier of vijf portiers. Naar aanleiding van deze aangifte is B. gehoord door de politie. B. liet de politie een videoband zien waarop het voorval te zien was. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Op de video is te zien dat uw zoon (de officier van justitie refereert aan S.A., die een neef is van verzoekers' gemachtigde; N.o.) samen met een andere jongen aan het vechten was met een andere groep jongens. De portiers haalden de vechtende jongens uit elkaar en uw zoon werd naar binnen geduwd, waarna hij direct weer naar buiten kwam en zich hierbij agressief opstelde. Gedurende 11 minuten probeerden de portiers uw zoon te scheiden van de groep. L. zag dat uw zoon een duw kreeg van de portiers en liep ook naar buiten. Hierop werd L. op de grond geduwd wat niet zachtzinnig gebeurde.

De zaak waarin L. aangifte heeft gedaan is op 19 januari 2001 geseponeerd op grond van onvoldoende bewijs. U geeft in uw brief aan dat u samen met de ouders van L. een aangifte wilt indienen tegen B. wegens mishandeling van uw zoon.

L. heeft al een aangifte ingediend wegens mishandeling, deze zaak is in januari 2001 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Het staat uw zoon uiteraard vrij om ook aangifte te doen bij de politie van mishandeling. Maar gelet op de omstandigheden, welke dezelfde zijn als in de aangifte van L., is de verwachting dat deze zaak ook geseponeerd gaat worden. Uit het proces-verbaal dat de politieambtenaar heeft opgemaakt van het bekijken van de video opnamen blijkt, dat zowel L. als uw zoon zich zeer agressief gedragen hebben. Naast het feit dat er op het moment van seponeren onvoldoende bewijs aanwezig was, is uw zoon medeschuldig aan het gebeurde, hetgeen ook een grond oplevert voor sepot."

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

De korpsbeheerder reageerde bij brief van 16 januari 2002. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Voor de weerlegging van die klachten, want op voorhand laat ik u weten dat ik ze ongegrond oordeel, plaats ik die klachten in de context van de gebeurtenissen. In de kern X (…) staat een jongerenuitgaanscentrum, de discotheek P. De eigenaar daarvan is B. De gebiedsagent voor de kern X, brigadier F., geeft als zijn oordeel over die disco die in het weekeinde per avond zo'n 600 tot 700 jongeren trekt, dat B. zijn zaak goed regelt. Bij de buitendeur staan vier tot vijf mensen die toezien op een rustige omgeving van de disco, en op de gang van zaken bij binnenkomst en vertrek van de bezoekers alsook op het maximum aantal dat wordt toegelaten vanwege de brandveiligheidsvoorschriften. De uitbater houdt zich stipt aan het voorgeschreven sluitingsuur van 02.30 uur.

Eén van de voorzieningen die de uitbater heeft getroffen is een cameracircuit waarmee hij met videobeelden de gang van zaken vastlegt.

Ook van het voorval van 26 december 2000 zijn video-opnamen gemaakt. De uitbater bewaart die beelden, op verzoek van de politie, nog steeds. De gebiedsagent en de klachtbehandelaar hebben die beelden gezien. Hun waarneming luidt eufemistisch uitgedrukt en kort samengevat dat de weergave van het voorval door L. en S.A. en M.A., niet overeenstemt met de beschrijving daarvan in het proces-verbaal van aangifte van L. De gebiedsagent verzekert mij dat het heel onthullend is die videobeelden te zien, mede in het licht van de weergave van het voorval door betrokkenen. De schimmige beelden laten, na uitleg wie wie is, zien dat waar B. en de portiers tussenbeide komen en sussen, juist S.A. en L. het initiatief nemen tot vechten. De gebiedsagent beveelt u aan die beelden te bekijken.

Voor alle duidelijkheid, de betreffende film is eigendom van en in handen van B. Op locatie hebben de gebiedsagent en de klachtbehandelaar de filmbeelden bekeken. Dat verklaart dat het tweede gedeelte van de klacht ('dat zij en haar vriend door de politieambtenaar werden geconfronteerd met het bestaan van een videofilm over de vechtpartij, maar dat zij deze film zelf niet mochten bekijken') ongegrond is. Om de videobeelden te bekijken dienen betrokkenen aan te kloppen bij B. De politie had daarover geen beschikkingsvrijheid en heeft verzoeker ook niet verboden of anderszins geweigerd dat betrokkenen de videobeelden konden bekijken.

Nadat L. op 2 januari 2001, bij de gebiedsagent, aangifte had gedaan van mishandeling en openlijke geweldpleging door B., heeft de gebiedsagent B. uitgenodigd op het bureau.

Op 11 januari hebben S.A. en zijn vader met de gebiedsagent gesproken. Dat gesprek blijkt naar de mening van de gebiedsagent, te hebben geleid tot inzicht bij de vader. Dat gesprek van de gebiedsagent met S.A. en diens vader is aanleiding voor de gebiedsagent, L. uit te nodigen voor een nader gesprek over de aangifte. In dat gesprek legt de gebiedsagent uit dat de beelden van de videofilm niet overeenstemmen met het verloop van de gebeurtenissen zoals L. die heeft verwoord in zijn aangifte.

In het licht van de feitelijke kennis (de videobeelden) die de gebiedsagent draagt van hetgeen is voorgevallen, kan hij er niet om heen zijn twijfel tot uitdrukking te brengen over de juistheid van de aangifte die L. heeft gedaan. De gebiedsagent heeft mijns inziens terecht gehandeld; elke aangifte wordt altijd getoetst; blijken verklaringen niet te sporen dan zoekt de politie verder naar de werkelijkheid. Of anders uitgedrukt niemand wil zich laten bedotten; niet als persoon en niet in professie; dus ook de gebiedsagent niet. De gebiedsagent heeft M.A. niet aangesproken als veroorzaker van de vechtpartij. Daarin heeft verzoeker het dus bij het verkeerde eind. Wel heeft verzoeker terecht de indruk kunnen krijgen dat de gebiedsagent hem (L.) wel als zodanig heeft aangesproken. Dat immers was ook de bedoeling van het gesprek. Maar mijns inziens kan verzoeker daarover niet klagen als zulks wordt bevestigd door de videobeelden. Ook dit klachtonderdeel van verzoeker is dus ongegrond.

Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel waarin uitlatingen van de gebiedsagent worden geciteerd, merk ik het volgende op. De gebiedsagent ontkent ten stelligste dat hij die uitspraken heeft gedaan; hij herkent zich daar absoluut niet in. Ik onderstreep 'ten stelligste' en 'absoluut' omdat bij het onderzoek dat ik heb laten verrichten, met zeer indringende vraagstelling aan de gebiedsagent, tot het uiterste is gegaan. De reacties en antwoorden van de gebiedsagent tijdens dat onderzoek-tot-het-uiterste waren consistent. Voor het overige meld ik u dat van die gebiedsagent bekend is dat hij als hij boos is juist stil en teruggetrokken reageert. Of zoals de gebiedsagent het zelf uitdrukt:

'Een dergelijke toonzetting (zoals door L. geciteerd) past niet bij mij'. Wat de gebiedsagent wel is overkomen tijdens het gesprek met L. en M.A., is dat L. meerdere malen de uitspraken en bewoordingen van de gebiedsagent heeft geparafraseerd en de gebiedsagent woorden die hij niet heeft gebruikt, in de mond heeft gelegd. De gebiedsagent heeft zich in die zogeheten one-liners en bewoordingen van L. niet kunnen vinden en bij herhaling na weer zo'n one-liner of woordkeuze tegen L. gezegd: "Dat zijn jouw woorden". Ik vermoed derhalve dat verzoeker het woordgebruik van L. citeert en niet het woordgebruik van de gebiedsagent. Ook dit klachtonderdeel acht ik dus ongegrond."

D. Reactie Hoofdofficier van Justitie

De hoofdofficier van justitie te Dordrecht reageerde bij brief van 29 november 2001. In zijn reactie geeft de hoofdofficier van justitie onder meer aan dat hij van mening is dat het openbaar ministerie de aangifte van mishandeling terecht heeft geseponeerd.

E. Verslag van de bezichtiging van de videobeelden

Op 10 april 2002 bezochten twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman de discotheek in X en bekeken de videobeelden die door beveiligingscamera's waren opgenomen van het voorval waarop de klacht van verzoekers betrekking heeft. Daarbij waren de volgende personen aanwezig: verzoekers' gemachtigde, de klachtbehandelaar, de betrokken ambtenaar, de politieambtenaar H. die de interne klachtafhandeling namens de politie verzorgde, de discotheekeigenaar en een portier van de discotheek. De beveiligingsvideoband toonde beelden die door vier verschillende camera's zijn vastgelegd. De discotheekeigenaar gaf aan dat er van het voor het onderzoek relevante voorval door drie camera's beelden waren opgenomen, en dat het mogelijk was de beelden van elke camera afzonderlijk te bekijken. Op de beelden was tevens een digitale klok te zien die tot op de seconde nauwkeurig de tijd aangaf. De discotheekeigenaar gaf aan dat de drie klokken die op de beelden van de door de drie relevante camera's waren opgenomen, te zien waren, synchroon aan elkaar de tijd weergaven. Tijdens het bekijken van deze beelden gaf de betrokken ambtenaar aan slechts de beelden van twee van de camera's te hebben gezien. Derhalve zullen in dit verslag slechts de beelden van deze twee camera's worden besproken. Op de opnamen, gemaakt in de nacht van 26 op 27 december 2000 omstreeks 01.30 uur, was het volgende te zien:

"Op de eerste camera die vanaf buiten zicht geeft op de ingang van de discotheek, het terras ervoor en een deel van de stoep en de straat, is omstreeks 01.30 uur te zien dat de broer van verzoekster M.A., S.A., op de stoep en het terras voor de discotheek twee maal in een worsteling terechtkomt met een aantal andere discotheekbezoekers. Beide keren wordt S.A. uit de worsteling verwijderd door een van de dienstdoende portiers. Nadat S.A. voor de tweede keer werd verwijderd dirigeert de discotheekeigenaar S.A. richting de ingang van de discotheek en begeleidt hem vervolgens naar binnen. Daarna loopt de discotheekeigenaar richting de overgebleven bezoekers die nog steeds op de stoep in een ruzie zijn verwikkeld. Vlak achter hem komt S.A. ook meteen weer naar buiten. Het blijft vervolgens ongeveer 5 minuten rustig. Daarna is te zien dat S.A. vlak voor de ingang van de discotheek op een neer begint te springen en daarbij met zijn armen zwaait terwijl een aantal mensen naar buiten probeert te lopen. De discotheekeigenaar duwt S.A. weg bij de ingang en daarna nogmaals, maar nu met meer kracht, richting het fietsenrek dat zich rechts van de ingang bevindt. Wat er zich afspeelt bij het fietsenrek is door fel tegenlicht niet te zien. Aan de klok die met de band meeloopt, is te zien dat S.A. een aantal seconden nadat hij richting het fietsenrek is geduwd richting de straat wegrent, van de discotheek vandaan.

De tweede camera die in de gang van de discotheek hangt geeft van binnenuit zicht op de ingangsdeur, de hal en de ingang van een caféruimte die zich naast de voordeur bevindt. Op deze camera is te zien dat verzoeker L. door het raam kijkt, dat zich tussen de ingang van de discotheek en de ingang van het café bevindt, op het moment dat volgens de klok op de band de discotheekeigenaar S.A. de eerste duw geeft. Vervolgens is te zien dat L. naar buiten rent. Aan de hand van de klok die meeloopt met de videoband is vast te stellen dat hij dit doet net na het moment dat de discotheekeigenaar S.A. de tweede duw geeft en S.A. wegrent richting de straat. Op de eerste camera is te zien hoe L. naar buiten rent, vervolgens over het fietsenrek dat zich rechts naast de ingang bevindt heen springt en met de discotheekeigenaar in een worsteling geraakt. De videobeelden tonen niet duidelijk wat er tijdens de worsteling gebeurt. Wel is te zien dat de discotheekeigenaar kort daarop wordt ontzet door een aantal collega's. Vervolgens loopt L. weg richting de straat. Vanaf het moment dat L. naar buiten rent tot en met het moment waarop hij na de worsteling wegloopt, verstrijken er volgens de klok ongeveer 8 seconden. Tevens is op de band van de eerste camera, op het moment dat L. in een worsteling met de discotheekeigenaar terechtkomt, te zien dat verzoekster naar buiten loopt richting L. Vervolgens wordt zij onder lichte dwang door een portier tegengehouden en de discotheek binnen gebracht.

Op de band van de tweede camera is te zien dat er tijdens de worsteling tussen L. en de discotheekeigenaar een groep bezoekers door het raam naast de ingang naar buiten kijkt. De bezoekers bevinden zich op dat moment bij de deuropening van het café en in de hal. De mensen die zich op deze plaatsen bevinden, zijn vrij om in en uit de discotheek te lopen. Ook verzoekster is voordat zij zich naar buiten begeeft te zien binnen deze groep. Op de band van de tweede camera is niet te zien dat zij naar buiten gaat, wel is te zien dat zij weer binnenkomt."

De medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman constateerden tijdens het bezoek aan de discotheek dat de ramen in het café zodanig zijn bruin getint, dat het niet eenvoudig is om hierdoor heen iets te kunnen zien. Het raam naast de ingangsdeur daarentegen bevatte helder glas.

F. Nadere reactie verzoekers

Bij brief van 18 april 2002 deelde verzoekers' gemachtigde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"De gebiedsagent ontkent ten stelligste dat hij die uitspraken heeft gedaan; hij herkent zich daar absoluut niet in. De korpsbeheerder onderstreept 'ten stelligste' en 'absoluut' omdat bij het onderzoek dat hij heeft laten verrichten, met zeer indringende vraagstelling aan de gebiedsagent, tot het uiterste is gegaan.

Opmerking: Waarom is de persoon die aanwezig was tijdens het verhoor en meegeluisterd had aan de deur nooit gehoord? Volgens het onderzoek heeft de gebiedsagent zich onprofessioneel gedragen te opzichte van L. en M.A., waarom ontkent de gebiedsagent ten stelligste dat hij die uitspraken gedaan heeft?"

G. Verklaring getuige

Op 18 april 2002 verklaarde Kr. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik ben werkzaam als wethouder en loco-burgemeester bij de gemeente (…) en was op zaterdag 13 januari 2001 uit hoofde van mijn functie aanwezig op het politiebureau te X. Op dat moment vond er een gesprek plaats tussen een politieambtenaar F. en een jongen en een meisje, dat ik woordelijk kon volgen. Het gesprek ging over een vechtpartij die had plaatsgevonden bij een plaatselijke discotheek. De jongen vertelde onder meer over het broertje van het meisje dat betrokken was geweest bij een vechtpartij en dat hijzelf tijdens deze vechtpartij binnen had gestaan. Vervolgens hadden mensen die buiten stonden en getuige waren geweest van de vechtpartij hem gewaarschuwd en dat hij toen meteen naar buiten was gerend. De politieambtenaar zei dat de jongen de boel omdraaide en dat hij zo stom was geweest om zich met de vechtpartij te bemoeien. De politieambtenaar voegde hieraan toe aan dat hij dit wist omdat hij de videobeelden had gezien die door de camera's van de discotheek waren opgenomen.

Ik weet niet precies meer welke woorden de politieambtenaar gebruikte tijdens het gesprek. De opmerkingen "ze hadden je broertje nog veel harder moeten schoppen, want het is een raddraaier", "ze hadden jullie met zijn allen van X naar Q moeten trappen" en "misschien mogen jullie ouders de videoband wel zien, dan kunnen ze zien wat voor etterbakken jullie zijn", heb ik de politieambtenaar niet horen zeggen. Omdat er een hevige discussie werd gevoerd over wat er precies was gebeurd, gebruikte de politieambtenaar wel harde woorden om zijn standpunt duidelijk te maken. Dit waren geen woorden die ikzelf zou gebruiken. Hij zei iets in de trant van "dekselse klootzak, had je er dan ook niet mee bemoeid, dan was er niks aan de hand geweest".

Ik vond wel dat de politieambtenaar heel serieus naar het meisje en de jongen luisterde. Hij liet hen eerst hun verhaal vertellen. Daarna gaf hij aan dat hij doordat hij de videobeelden had bekeken een andere voorstelling van zaken had.

Ik vind dat de politieman de jongen en het meisje niet onheus heeft bejegend. Er vielen, zoals ik al eerder zei, wel harde woorden, maar dat kwam, volgens mij, doordat de politieman zijn standpunt duidelijk wilde overbrengen aan de jongen en het meisje en daarbij gebruik maakte van taal die volgens mij op straat wordt gebruikt door de jongeren zelf."

Instantie: Regiopolitie Zuid-Holland Zuid

Klacht:

Wijze van behandeling op het politiebureau toen verzoekers verklaring aflegden over vechtpartij die zich had voorgedaan: behandeld alsof zij veroorzakers van vechtpartij waren; geconfronteerd met bestaan van video over vechtpartij, maar zij mochten de film niet bekijken.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Zuid-Holland Zuid

Klacht:

Onheus bejegend door politieambtenaar .

Oordeel:

Geen oordeel