2002/045

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda:

de haar toekomende teruggaven inkomstenbelasting 1996 en 1997 heeft verrekend met ambtshalve- of systeemaanslagen omzetbelasting, waarvan op het moment van verrekening reeds vaststond dat deze ten onrechte waren opgelegd en dienden te worden vernietigd;

het bedrag van de teruggaaf vervolgens, in afwijking van het op de aangiftebiljetten inkomstenbelasting genoemde rekening, heeft gestort op een rekening ten name van de vennootschap onder firma waarvan zij firmante was;

weigert haar uitstel van betaling te verlenen voor de aanslag inkomstenbelasting 1998.

Beoordeling

A. Algemeen

1. Per 1 januari 1997 bracht verzoekster de tot dan toe door haar gedreven eenmanszaak in in een vennootschap onder firma (hierna: VOF A). Naast verzoekster had VOF A nog één andere vennote. VOF A was gevestigd in het ambtsgebied van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda. Voor de eenmanszaak was de Belastingdienst Alkmaar bevoegd.

2. Verzoekster stelde de Belastingdienst Alkmaar van de inbreng van haar eenmanszaak in VOF A op de hoogte in een brief van 21 oktober 1997. In augustus 1998 stelde de Belastingdienst Gouda tijdens een boekenonderzoek bij de medevennote van verzoekster vast dat hij ten aanzien van (de vennoten van) VOF A de bevoegde eenheid van de Belastingdienst was.

Noch de brief van 21 oktober 1997 van verzoekster noch de vaststelling bij het boekenonderzoek in 1998 leidden er echter toe dat de bevoegdheid ten aanzien van verzoekster werd overgedragen aan de Belastingdienst Gouda en dat haar voorheen gedreven eenmanszaak werd verwijderd uit het bestand van belastingplichtigen voor de omzetbelasting van de Belastingdienst Alkmaar.

3. Pas op 25 augustus 2000 werd de eenmanszaak van verzoekster verwijderd uit de registratiesystemen van de Belastingdienst. Over het eerste kwartaal en over de maanden april en mei van het jaar 2000 waren inmiddels echter door de Belastingdienst Alkmaar geschatte naheffingsaanslagen omzetbelasting aan verzoekster opgelegd in verband met de in het bestand van de Belastingdienst Alkmaar tot dan toe nog steeds geregistreerd staande eenmanszaak. In september 2000 werden de naheffingsaanslagen over het eerste kwartaal en over april 2000 vernietigd. De naheffingsaanslag over mei 2000 werd per abuis niet vernietigd.

4. In het najaar van 2000 werden de aanslagen inkomstenbelasting 1996 en 1997 van verzoekster vastgesteld. Op het aangiftebiljet over beide jaren had verzoekster aangegeven op welke rekening zij eventuele teruggaven wilde ontvangen. Over beide jaren werd een teruggave vastgesteld. Het bedrag van de teruggaven, ruim f 17.000, werd echter niet uitbetaald, maar (uiteindelijk) verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000. Nadat verzoekster de Belastingdienst op deze gang van zaken had geattendeerd, werd de naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000 alsnog vernietigd. Het daarmee verrekende bedrag van de teruggaven inkomstenbelasting stortte de Belastingdienst niet op de rekening die verzoekster had vermeld op de aangiftebiljetten inkomstenbelasting, maar op de rekening die VOF A gebruikte voor het betalingsverkeer met de Belastingdienst inzake de omzetbelasting. Om van deze rekening bedragen te kunnen opnemen, moest verzoekster beschikken over de handtekening van haar medevennote. In verband met een tussen verzoekster en haar medevennote bestaand conflict weigerde de medevennote haar handtekening te plaatsen, zodat verzoekster het bedrag van de teruggave niet van die rekening kon opnemen.

5. Op 17 januari 2001 legde de Belastingdienst verzoekster een aanslag inkomstenbelasting 1998 op. Op deze aanslag moest zij een bedrag van f 5.442 betalen. Verzoekster verzocht voor deze aanslag uitstel van betaling. Zij motiveerde dit verzoek met de stelling dat zij de aanslag inkomstenbelasting 1998 niet kon betalen omdat zij nog niet kon beschikken over het bedrag van de teruggaven inkomstenbelasting 1996 en 1997. De Belastingdienst Gouda wees haar verzoek op 23 augustus 2001 af onder meer met de mededeling dat het bedrag van de teruggave inkomstenbelasting 1996 en 1997 was verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000. Ook wees de Belastingdienst het verzoek van verzoekster af om haar uitstel van betaling te verlenen in verband met een te verwachten teruggaaf op de aanslag inkomstenbelasting 1999.

B. Ten aanzien van de verrekening

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de Belastingdienst Gouda het bedrag van de teruggaven inkomstenbelasting 1996 en 1997 heeft verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000.

2. In zijn reactie op de klacht geeft de Belastingdienst Gouda aan dat de teruggaven inkomstenbelasting verrekend zijn met een naheffingsaanslag omzetbelasting waarvan op het moment van verrekenen bekend had kunnen zijn dat deze moest worden vernietigd. De Belastingdienst wijst er verder op dat deze verrekening ten gevolge van de daarbij gevolgde (geautomatiseerde) werkwijze al had plaatsgevonden voordat een medewerker van de Belastingdienst had kunnen constateren dat dit niet juist was.

3. De klacht van verzoekster op dit punt is terecht. Ingevolge het bepaalde in de Leidraad Invordering 1990 (zie Achtergrond, onder 1.) dient in beginsel verrekening van bedragen met een door belastingschuldige betwiste schuld achterwege te blijven. Dit betekent dat verrekening van teruggaven zeker achterwege dient te blijven met een schuld op een (naheffings)aanslag waarvan al bekend is of bekend had kunnen zijn dat deze moest worden vernietigd. Het door de Belastingdienst gestelde omtrent de werkwijze doet daaraan niet af. Het hieromtrent in de Leidraad Invordering 1990 bepaalde brengt met zich mee dat de ontvanger van de Belastingdienst ten aanzien van iedere mogelijke verrekening een individuele beslissing moet nemen.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

C. Ten aanzien van de storting op de rekening van VOF A

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de Belastingdienst Gouda de teruggaaf die het gevolg was van het vernietigen van de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000 heeft gestort op de rekening van VOF A.

2. De Belastingdienst wijst er op dat het bedrag van de teruggave is gestort op het bij de Belastingdienst voor de omzetbelasting bekende rekeningnummer.

3. Het is niet juist dat de Belastingdienst Gouda het bedrag van de teruggaaf heeft gestort op de rekening van VOF A. Door de verrekening van de teruggaven inkomstenbelasting 1996 en 1997 met de op dat moment nog openstaande naheffingsaanslag omzetbelasting mei 2000 waren de teruggaven inkomstenbelasting “getransformeerd” in een teruggave omzetbelasting. Het is daarom op zich begrijpelijk dat de Belastingdienst het bedrag niet heeft gestort op de rekening die verzoekster voor eventuele teruggaven inkomstenbelasting had vermeld op haar aangiftebiljetten inkomstenbelasting. De naheffingsaanslag omzetbelasting waarmee de verrekening had plaatsgevonden was echter gesteld op naam van verzoekster en had betrekking op een (voorheen) door haar geëxploiteerde eenmanszaak. Gesteld noch gebleken is dat bij de inbreng van verzoeksters eenmanszaak in VOF A is bedoeld ook het recht op teruggaven omzetbelasting over de voorafgaande periode in te brengen. Gelet op het feit dat het in dit geval een “getransformeerde” teruggaaf inkomstenbelasting betreft, is zeker niet aannemelijk dat in dat geval bedoeld zou zijn ook het recht op deze teruggaaf te doen overgaan op de VOF.

De Belastingdienst had moeten onderkennen dat het hier een teruggaaf betrof op een naheffingsaanslag die aan verzoekster en niet aan VOF A was opgelegd en had het bedrag daarvan niet zonder meer mogen storten op een rekening die niet op naam stond van verzoekster. De Belastingdienst had zo nodig bij verzoekster behoren te informeren op welke rekening zij het bedrag van de teruggaaf wenste te ontvangen.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

4. In zijn antwoord op de vragen van de Nationale ombudsman geeft de Belastingdienst Gouda voorts aan van mening te zijn dat verzoekster door de storting van het bedrag op de rekening van VOF A is verrijkt met een gedeelte groot 50% van het bedrag van de teruggaaf.

De Belastingdienst verklaart zich daarom bereid 50% van het bedrag van de teruggaaf opnieuw aan verzoekster uit te betalen. Voor de andere 50% moet zij zich volgens de Belastingdienst wenden tot haar medevennote.

5. Nu verzoeksters medevennote in VOF A weigert de medewerking te verlenen die nodig is om verzoekster in staat te stellen het bedrag van de teruggaaf van de rekening van de VOF op te nemen, kan niet worden gezegd dat het bedrag van de teruggaaf haar geheel of ten dele ter beschikking is gekomen. In dit verband is ook van belang het bepaalde in I.3. van het Besluit van 16 maart 2000 van de Staatssecretaris van Financiën (zie Achtergrond, onder 2.).

De ontstane situatie is in de eerste plaats het gevolg van de onjuiste verrekening door de Belastingdienst zoals hiervoor bedoeld onder B.

De ontstane situatie is voorts het gevolg van de (onjuiste) storting door de Belastingdienst van de teruggaaf op een rekening die niet op naam staat van verzoekster en waarover zij niet zelfstandig kan beschikken.

Het is niet juist de nadelige gevolgen van deze fouten van de Belastingdienst voor rekening te laten komen van verzoekster. De redelijkheid gebiedt de nadelige gevolgen voor rekening en risico van de Belastingdienst te brengen.

6. Onder deze omstandigheden is niet voldoende dat de Belastingdienst Gouda heeft aangeboden 50% van het bedrag van de teruggaaf aan verzoekster uit te betalen.

Deze vaststelling geeft aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

D. Ten aanzien van het verzoek om uitstel van betaling

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de Belastingdienst Gouda in zijn brieven van 23 en 31  augustus 2001 afwijzend heeft beslist op haar verzoek om uitstel van betaling voor de aanslag inkomstenbelasting 1998. Zij had haar verzoek om uitstel van betaling onder meer gebaseerd op de stelling dat zij ten gevolge van fouten van de Belastingdienst niet in staat was de aanslag inkomstenbelasting 1998 te voldoen. Ten gevolge van deze fouten kon zij immers niet beschikken over het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 1996 en 1997.

2. In zijn reactie op de klacht geeft de Belastingdienst Gouda aan dat het verzoek onder meer is afgewezen omdat de teruggaaf inkomstenbelasting 1996 en 1997 was verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting mei 2000 en dat er geen recht meer bestond op een teruggaaf.

3. Het is niet juist dat de Belastingdienst het verzoek om uitstel van betaling heeft afgewezen. Nu verzoekster stelde dat haar betalingsonmacht rechtstreeks verband hield met de onjuiste verrekening van de teruggaven inkomstenbelasting 1996 en 1997 en de storting van dat bedrag op de rekening van VOF A, is het niet juist dat de Belastingdienst onverkort betaling eiste van de aanslag inkomstenbelasting 1998. De Belastingdienst Gouda had al dan niet in overleg met verzoekster moeten trachten te komen tot een oplossing. Ook had de Belastingdienst de schuld op de aanslag inkomstenbelasting 1998 kunnen verrekenen met de thans door de Belastingdienst aangeboden betaling van 50% van het op de rekening van VOF A gestorte bedrag.

De onderzochte gedraging is op punt eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is gegrond.

Aanbeveling

De Minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda in overleg met verzoekster maatregelen neemt die er toe leiden dat zij van de gemaakte fouten van de Belastingdienst geen nadelige gevolgen ondervindt.

Onderzoek

Op 20 september 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Castricum, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/ Pariculieren/Ondernemingen Gouda.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch de Belastingdienst noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In april 1996 nam de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Alkmaar een door verzoekster gedreven eenmanszaak in zijn bestand op als belastingplichtige voor de omzetbelasting.

2. In een brief van 21 oktober 1997 liet verzoekster de Belastingdienst Alkmaar het volgende weten:

“…Bij deze deel ik u mee dat met ingang van 01 januari 1997 de ondernemingsgegevens van (de eenmanszaak: N.o.) zijn gewijzigd.

Vóór 01 januari 1997 was de rechtsvorm van de onderneming een éénmanszaak en na 01 januari 1997 is de rechtsvorm gewijzigd in een vennootschap onder firma.

Bijgesloten treft u een kopie aan van de inschrijving van de Kamer van Koophandel…”

3. Op 3 april 2000 legde de Belastingdienst Gouda, in wiens ambtsgebied B. is gelegen, een bedrijfsbezoek af op het bedrijfsadres te B. van de vennootschap onder firma. In het verslag dat van het bedrijfsbezoek is opgemaakt vermeldde de Belastingdienst Gouda dat de onderneming was gestart op 1 januari 1997 en op dat moment werd gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma.

4. Op of omstreeks 30 mei 2000 ontving verzoekster een op haar naam gestelde naheffingsaanslag omzetbelasting tot een bedrag van f 63.000 (exclusief boete) over het eerste kwartaal van 2000.

5. Op of omstreeks 27 juni 2000 ontving verzoekster een op haar naam gestelde naheffingsaanslag omzetbelasting over april 2000 tot een bedrag van f 21.000 (exclusief boete).

6. In een brief van 4 juli 2000 schreef verzoekster de Belastingdienst Gouda het volgende:

“…Regelmatig krijg ik van u formulieren toegestuurd inzake aangifte Omzetbelasting. Reeds eerder heb ik echter al aangegeven dat de administratie vanuit een ander adres verzorgd wordt, namelijk het adres van mijn partner. Zij vult voor de onderneming alle belastingpapieren in, waaronder ook de omzetbelasting.

Sinds 01 januari 1997 drijven wij samen de onderneming genaamd (VOF A.; N.o.) (…), en vanaf die datum voert zij de administratie.

(…)

Bij deze teken ik dan ook gelijk bezwaar aan tegen de naheffingsaanslagen en aanmaningen inzake de Omzetbelasting wegens bovengenoemde….”

7. Op of omstreeks 26 juli ontving verzoekster een op haar naam gestelde naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000 tot een bedrag van in totaal f 25.550.

8. Op of omstreeks 18 augustus 2000 diende verzoekster haar aangifte inkomstenbelasting 1996 in bij de Belastingdienst Gouda. Zij maakte gebruik van de gelegenheid die op de voorzijde van het aangiftebiljet werd geboden om een ander bank- of gironummer op te geven voor eventuele teruggaven. Zij vermeldde als nummer voor eventuele teruggaven (…721; N.o.). Zij vermeldde ditzelfde nummer ook op de aangifte inkomstenbelasting 1997 die zij ongeveer twee dagen later aan de Belastingdienst Gouda deed toekomen.

9. Met een brief van 25 augustus 2000 stuurde de Belastingdienst Gouda verzoekster een vragenlijst toe in verband met de beëindiging van haar eenmanszaak. Bij de invulling van deze vragenlijst gaf verzoekster wederom aan dat de eenmanszaak per 31 december 1996 was beëindigd.

In een brief van 30 augustus 2000 aan de Belastingdienst Gouda voegde verzoekster daar nog aan toe dat de eenmanszaak per genoemde datum was ingebracht in de VOF A.

10. Met dagtekening 14 september 2000 ontving verzoekster bericht van de Belastingdienst dat met de openstaande naheffingsaanslag omzetbelasting over april 2000 een bedrag van f 4.222 was verrekend.

11. Met dagtekening 15 september 2000 ontving verzoekster van de Belastingdienst Gouda een Kennisgeving Omzetbelasting, inhoudende dat de naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal 2000 was vernietigd. Vervolgens werd ook de naheffingsaanslag over april 2000 vernietigd.

12. In een brief van 1 december 2000 schreef de Belastingdienst het volgende aan VOF A:

“…Op de aanslag omzetbelasting mei 2000 (van verzoeksters eenmanszaak; N.o.) is op 22 september 2000 een teruggaaf inkomstenbelasting 1997 (…) ad f 13.037,= (van verzoekster; N.o.) afgeboekt.

Dit is niet de bedoeling geweest aangezien de aanslag omzetbelasting vernietigd zou gaan worden. Nu is de aanslag omzetbelasting daadwerkelijk vernietigd en de teruggaaf die voortvloeit uit deze vernietiging is dus een gevolg van de teruggaaf inkomstenbelasting.

De teruggaaf ad f 13.037,= had gestort moeten worden op het privé nummer van (verzoekster; N.o.).

Ik verzoek u om f 13.037,= terug te storten op rekeningnummer (…) van de Belastingdienst Gouda (…).

Ik kan dan voor juiste uitbetaling zorgdragen...”

13. In een brief van 19 augustus 2001 schreef verzoekster het volgende aan de Belastingdienst Gouda:

“…Bij deze reageer ik naar aanleiding van het dwangbevel betekend d.d. 16 augustus 2001 inzake IB/Pr. Volksverz. 1998 met aanslagnummer (…) H86.

Vanwege een grove fout van één van uw medewerkers ben ik momenteel niet in staat het bedrag van de aanslag ad. ƒ 5.462,- te voldoen. Deze fout betreft het overboeken van de teruggaaf IB/Pr. Volksverz. 1997 in november 2000 ad. ƒ 17.279,- naar een foutief rekeningnummer. Dit rekeningnummer is door mij nooit opgegeven voor teruggave of te betalen belastinggelden. Heden heb ik nog steeds niet de beschikking over deze 17.279,-!!

Hierdoor heb ik nog steeds het nakijken naar mijn hartverdiende centen en wie weet wanneer ik dit ooit weer eens terug zal zien. Maar ja, wat kan één persoon doen tegen de wetten van de Belastingdienst? (…)

Ik begrijp echter wel dat de aanslag IB/Pr. Volksverz. 1998 betaald dient te worden. Over 1999 verwacht ik echter een teruggaaf IB/Pr. Volksverz. Wellicht dat de aanslag over 1998 verrekend kan worden met de te verwachten teruggaaf 1999. Misschien dat het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1999 met spoed of voorrang behandeld kan worden opdat verrekening plaats kan vinden…”

14. De Belastingdienst Gouda reageerde in een schrijven van 23 augustus 2001 met het volgende:

“…Betreft

Beslissing op een verzoek om uitstel van betaling (of betalingsregeling)

(…)

Ik wijs uw verzoek om uitstel van betaling (of betalingsregeling) af.

omdat de teruggaaf ad f 17.279,= van de aanslag omzetbelasting mei 2000 kwam. Bij de omzetbelasting gebruikt u zelf altijd nummer (…552; N.o.). daarom is de teruggaaf daar ook op gestort.

De (…) belastingschuld moet worden betaald binnen de daarvoor gestelde termijn…”

15. In een brief van 31 augustus 2001 schreef verzoekster de Belastingdienst Gouda nog het volgende:

“…In uw brief d.d. 23 augustus 2001 inzake "beslissing op een verzoek om uitstel van betaling (of betalingsregeling)", schrijft u niets met betrekking tot mijn tweede voorstel welke ik genoemd heb in mijn brief, namelijk het verrekenen van de aanslag 1998 met die van de, te verwachten, teruggave 1999.

Op 11 juni 2001 is mijn belastingaangifte 1999 door jullie ontvangen en volgens mijn berekeningen zou hierop een teruggave moeten plaatsvinden, die dan verrekend kan worden met de aanslag van 1998. Ik heb toen gevraagd of mijn belastingaangifte 1999 met voorrang of met spoed behandeld zou kunnen worden…“

16. De Belastingdienst Gouda reageerde in een schrijven van 7 september 2001 als volgt:

“…Ik wijs uw verzoek om uitstel van betaling (of betalingsregeling) af.

omdat het vooralsnog onzeker is of er een teruggaaf over het jaar 1999 verleend zal worden en omdat ik van mening ben dat u tijd genoeg hebt gehad voor volledige betaling van deze aanslag, ze is namelijk medio januari 2001 aan u gezonden. De maximale termijn voor een betalingsregeling is 6 maanden, die zijn reeds verstreken…“

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht. In haar verzoekschrift merkte verzoekster nog het volgende op:

“…begin juli '00 (…)

Er ontstaat een conflict tussen de partners van de V.O.F. (…). Beiden nemen we een advocaat in de arm en communiceren we via onze advocaten. Overboekingen vanaf het zakelijke rekeningnummer kunnen uitsluitend plaatsvinden met handtekeningen van beide partners.

(…)

8 nov '00 Ik ontvang een kopie afschrift van de zakelijke rekening van de V.O.F. Wederom ontplof ik want nu hebben ze mijn teruggaaf inkomstenbelasting ad. f 17.279,- op het zakelijke rekeningnummer gestort. Ik bel (een medewerker van de Belastingdienst Gouda; N.o.) en ook hij vindt het te betreuren dat het zo gelopen is, maar hij kan er niets meer aan veranderen. Bij hen in de computer staat mijn rekeningnummer juist vermeld, dus de fout moet in Apeldoorn liggen want zij boeken in feite het geld over. Ik stuur een brief naar mijn partner met het vriendelijke verzoek toestemming te geven voor overboeking van dit bedrag. Waar ik al bang voor was, gebeurde; zij reageert niet en voorlopig kan ik naar mijn centen fluiten…”

C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda

1. Bij het verzoek van de Nationale ombudsman aan de Belastingdienst Gouda om op de klacht te reageren werden tevens de volgende vragen gesteld:

“Wat was de tenaamstelling van de ambtshalve- of systeemaanslagen omzetbelasting waarmee de teruggaaf is verrekend?

Heeft verzoekster ooit op eigen naam (dus niet uit naam van de v.o.f.) betalingen omzetbelasting gedaan vanaf de rekening (…552; N.o.)? Zo ja, welke?

Wat was de tenaamstelling van de onder 2. genoemde rekening?

Is verzoekster volgens u door de teruggaaf aan de v.o.f. verrijkt? Zo ja, waarom?”

2. In reactie op de klacht en op de gestelde vragen liet de Belastingdienst het volgende weten:;

“…Voordat ik op de door u genoemde punten in ga geef ik u een schets van de ontstane situatie.

April 1996 is de door (verzoekster; N.o.) (hierna BIpl.) gestarte eenmanszaak onder fiscaalnummer (…) opgenomen in de administratie van de belastingdienst te Alkmaar. Als activiteit wordt door BIpl. aangegeven dat het gaat om een import- en verkoopbedrijf van lederen kleding. Omdat niet duidelijk wordt of de activiteiten daadwerkelijk van start gaan wordt de activering van het omzetbelastingnummer (…) opgeschort tot januari 1997. In januari 1997 wordt het omzetbelastingnummer geactiveerd en tevens de opmerking geplaatst dat het soort activiteiten van de onderneming inmiddels is gewijzigd in een groothandel in potgrond en andere grondverbeterende producten.

BIpl. heeft per brief d.d. 21 oktober 1997 aan de belastingdienst gemeld dat de rechtsvorm van de onderneming is gewijzigd in een V.O.F. Deze brief heb ik niet in mijn administratie aangetroffen. Tot en met het derde kwartaal 1999 worden er aangiften omzetbelasting ingeleverd op naam van BIpl. op het nummer van de eenmanszaak. Achteraf blijkt dat de gegevens in die betreffende aangiften betrekking hebben op de activiteiten van de V.O.F. In een begeleidende brief bij de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal wordt er wel gesproken over de V.O.F. (…). Dit is voor de belastingdienst geen aanleiding geweest tot het stellen van vragen.

In augustus 1998 wordt er een boekenonderzoek ingesteld bij (…) de medevennoot van BIpl. Tijdens dit boekenonderzoek wordt er geconstateerd dat er sprake is van een V.O.F. met als vennoten BIpl. en mevrouw (P.; N.o.). Tevens wordt er geconstateerd dat de activiteiten van de V.O.F. plaats vinden te (B.; N.o.) en dat de inspecteur van de belastingdienst te Gouda competent is. Verzuimd wordt om de competentie van BIpl. over te dragen van Alkmaar naar Gouda en opdracht te geven de eenmanszaak af te voeren.

Op 23 maart 1999 wordt er in verband met de invoer van goederen uit landen buiten de EU een vergunning art. 23 wet omzetbelasting 1968 aangevraagd door BIpl bij de belastingdienst te Alkmaar. In de aanvraag geeft BIpl niet aan dat het hier om een aanvraag gaat voor de V.O.F.. Daarom wordt de vergunning afgegeven op het omzetbelastingnummer van de eenmanszaak.

Het rapport betreffende het hiervoor bedoelde boekenonderzoek in 1998 wordt uiteindelijk in augustus 1999 verzonden en afgewerkt. Op 17 december 1999 wordt op verzoek van de belastingdienst Gouda de competentie van de eenmanszaak van BIpl. overgedragen van Alkmaar naar Gouda. Vervolgens wordt er in januari 2000 opdracht gegeven voor het afleggen van een bedrijfsbezoek om aan de ontstane onduidelijkheden een einde te maken. In februari 2000 wordt er opdracht gegeven om de eenmanszaak van BIpl. af te voeren uit de registratiesystemen van de belastingdienst. In april 2000 wordt het bedrijfsbezoek afgelegd en is wederom de conclusie dat de eenmanszaak ten onrechte heeft bestaan omdat er vanaf januari 1997 sprake is van een V.O.F. De verwarring is mede ontstaan doordat (C.; N.o.) als vestigingsadres en (B.; N.o.) als correspondentieadres wordt opgegeven, terwijl (B.; N.o.) het vestigingsadres is.

Het resultaat van het bovenstaande is dat op 25 augustus 2000 de eenmanszaak van BIpl. uit de registratiesystemen van de belastingdienst wordt verwijderd. Als gevolg van de overdracht zijn er over het eerste half jaar 2000 door BIpl. geen aangiften omzetbelasting meer ingeleverd op het nummer van haar eenmanszaak. Het gevolg is dat er ambtshalve-systeemaanslagen worden opgelegd.

In september 2000 wordt de opdracht om deze ambtshalve-systeemaanslagen te vernietigen uitgevoerd. Hierbij wordt echter de aanslag over de maand mei 2000 niet vernietigd. Deze fout wordt niet onderkend. In augustus en september 2000 worden eveneens de aangiften inkomstenbelasting 1996 en 1997 van BIpl. behandeld. De uitkomst hiervan is dat BIpl. over beide jaren recht heeft op een teruggave inkomstenbelastingpremieheffing. Op de aangiftebiljetten wordt door BIpl. aangegeven op welk bankrekeningnummer zij de teruggave gestort wil hebben. De teruggave wordt door het betalingssysteem in dit geval automatisch verrekend met de nog ten onrechte openstaande omzetbelastingschuld. BIpl. krijgt hiervan bericht en neemt onmiddellijk contact op met de belastingdienst waarna de naheffingsaanslag alsnog wordt vernietigd. Als gevolg hiervan ontstaat er een teruggave omzetbelasting die wordt gestort op het zakelijke rekeningnummer van de V.O.F.

Reactie op de door u geformuleerde klacht

Ad.1.

De belastingdienst heeft de teruggaaf inkomstenbelasting 1997 verrekend met de systeemaanslag omzetbelasting mei 2000 waarvan zij had kunnen weten dat deze moest worden vernietigd.

Aangezien verrekeningen en verminderingen eerst plaats vinden in de Centrale Ontvangers Administratie te Apeldoorn en pas een dag later bekend worden in de Geautomatiseerde Ontvangers Administratie te Gouda, was het kwaad al geschied voor een medewerker dit kon constateren.

Ad.2.

Het bedrag van de teruggaaf is gestort op het bij de belastingdienst bekende rekeningnummer voor wat betreft de omzetbelasting. Er kan sprake zijn van verschillende rekeningnummers. Omdat er hier sprake is van een teruggaaf omzetbelasting wordt deze gestort op het voor dat middel bekende rekeningnummer. Vanaf de start van de onderneming is er een zakelijke rekening geopend (…552; N.o.) tnv (de naam van verzoekster; N.o.) bij de Rabobank te (B.; N.o.). Om van deze rekening geld te kunnen opnemen is de handtekening van beide vennoten nodig.

De mutatie van het bankrekeningnummer bij de vastgiro is mislukt omdat BIpl. op haar aangifte inkomstenbelasting melding heeft gemaakt van een nieuw bankrekeningnummer, (…). Voor wat betreft de omzetbelasting is de koppeling met het andere bankrekeningnummer (…552; N.o.) in stand gebleven tot op vandaag, (…).

Ad.3.

Op 17 januari 2001 is er een aanslag inkomstenbelastingpremieheffing 1998 opgelegd naar aanleiding van de ingediende aangifte met een te betalen bedrag van f 5.442.- en met datum uiterste betaling 17 maart 2001. Hierop wordt geen betaling ontvangen.

Op 31 maart 2001 wordt er een aanmaning verzonden. Hier is geen reactie op ontvangen.

Op 16 augustus 2001 vindt er betekening van een dwangbevel plaats.

Op 19 augustus 2001 wordt er verzocht om uitstel met als motivering dat belastingschuldige niet in staat is het bedrag te voldoen omdat zij de teruggaaf inkomstenbelastingpremieheffing 1996 niet op het juiste rekeningnummer heeft ontvangen.

Op 23 augustus 2001 is dit verzoek afgewezen met de mededeling dat de teruggaaf inkomstenbelasting is verrekend met de te betalen omzetbelasting met de conclusie dat er geen recht meer bestaat op een teruggaaf.

Op 31 augustus 2001 volgt er een tweede verzoek tot uitstel. Als motivering wordt er verzocht te mogen wachten tot de teruggaaf inkomstenbelastingpremieheffing 1999. Op 7 september 2001 (wordt) het verzoek afgewezen omdat de teruggaaf 1999 onzeker is en omdat de aanslag reeds 8 maanden oud is. Tot op heden is de aanslag inkomstenbelastingpremieheffing 1999 nog niet definitief als gevolg van een lopend boekenonderzoek.

Antwoord op de door u gestelde vragen:

Ad.1.

De tenaamstelling van de ambtshalve- of systeemaanslagen omzetbelasting waarmee de teruggaaf inkomstenbelasting is verrekend is als volgt:

(verzoekster; N.o.)

Ad.2.

Of BIpl. ooit op eigen naam betalingen omzetbelasting heeft gedaan vanaf de rekening (…552; N.o.) kan door mij niet worden geconstateerd omdat alleen de rekeningnummers bij de betalingen worden vermeld in mijn administratie. Navraag bij de Centrale Betaling Administratie te Apeldoorn geeft als resultaat dat het theoretisch mogelijk is om een bankgiroafschrift op te vragen uit het archief. Praktisch is zo'n opvraag haast niet uitvoerbaar gezien de massaliteit.

Ad.3.

De tenaamstelling van de onder ad.2. genoemde rekening is:

(VOF A; N.o.)

Ad.4.

Omdat de teruggaaf omzetbelasting op een rekeningnummer van de V.O.F. is terecht gekomen waarvan BIpl. medevennoot is kan zij juridisch voor 50% aanspraak maken op deze gelden.

Voor 50% is zij dus indirect verrijkt, voor 50% niet. Ik stel u hierbij dan ook voor om 50% van het niet ontvangen bedrag alsnog aan BIpl. uit te keren. Voor de andere helft dient zij zich te richten tot haar eigen V.O.F.

3. Telefonisch liet de Belastingdienst Gouda op 26 november 2001 nog weten dat een deel van de teruggaven inkomstenbelasting op de aanslagen over 1996 en 1997 van verzoekster aanvankelijk was verrekend met de aan haar opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over april 2000 en dat dit bedrag na vernietiging van deze naheffingsaanslag is verrekend met de naheffingsaanslag omzetbelasting over mei 2000.

Achtergrond

1. Leidraad Invordering 1990 (Resolutie van 25 juni 1990 van de Staatssecretaris van Financiën)

“…Afdeling 2. Verrekening

Artikel 24

§ 1. Algemeen

(…)

(Art. 24, § 1) Wanneer verrekening

2. De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De ontvanger bepaalt of al dan niet tot verrekening wordt overgegaan.

(…)

(Art. 24, § 1) Betwiste schuld

3. Tenzij de belastingschuldige hierom verzoekt blijft verrekening met een te betalen bedrag dat door de belastingschuldige wordt betwist in het algemeen achterwege. Hiervan kan worden afgeweken als de financiële situatie van de belastingschuldige, bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van diens onderneming in relatie met de hoogte van de - bestreden - belastingschuld, zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en voorts geen voldoende zekerheid is gesteld…”

2. Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2000, nr. RTB2001/

1081M

“Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.

l. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige

1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluiting kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening”) wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.

2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:

heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner (geen wettelijke gemeenschap van goederen) waarbij de ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.

4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld] alsnog kan invorderen.

II. Betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige

1. Ingeval de ontvanger een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag doet bijschrijven op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige heeft hij, indien die ander niet bevoegd is tot ontvangst van de betaling, in beginsel niet bevrijdend betaald. In dat geval dient de ontvanger opnieuw uit te betalen. Hij vordert tevens het onverschuldigd betaalde bedrag terug van degene aan wie hij (eerst) heeft betaald.

2. In een aantal gevallen is, ondanks betaling aan een derde die onbevoegd is tot ontvangst van de betaling, wel sprake van een bevrijdende betaling dan wel kan daarop een beroep worden gedaan door de ontvanger. Hier wordt gewezen op de volgende gevallen:

de belastingplichtige bekrachtigt de betaling of is er door gebaat (artikel 6:32 BW);

de belastingplichtige heeft de schijn gewekt dat de ander bevoegd was de betaling te ontvangen;

de ontvanger heeft op redelijke gronden aangenomen dat degene aan wie is betaald als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (artikel 6:34, eerste lid, BW). De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, niet beter wetende dan dat de rekening (nog) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten. Daarvan is sprake indien de belastingdienst de rekening waarop daadwerkelijk is betaald ter verificatie (bijvoorbeeld via het aangiftebiljet} aan de belastingplichtige had aangeboden. De ontvanger is in dat geval ten tijde van de betaling subjectief én objectief te goeder trouw.

3. In de gevallen van een bevrijdende betaling op een rekening die niet op naam staat van de belastingplichtige speelt doorgaans niet de problematiek van de betaling op een geldig uitgesloten rekening. Ingeval wel sprake is van een betaling op een geldig uitgesloten rekening, is het bepaalde onder 1.2 tot en met 1.4 van toepassing. Gewezen wordt op de betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige terwijl de belastingplichtige door de betaling is gebaat (het betaalde is in zijn vermogen gevloeid, artikel 6:32BW). Er kan hierbij worden gedacht aan de betaling op een rekening ten name van de partner van de belastingplichtige ingeval sprake is van een wettelijke gemeenschap van goederen.

III. Vergoeding van rente en schade

Indien het bedrag van de teruggaaf is uitbetaald met vertraging en de belastingplichtige verzoekt om vergoeding van rente, handelt de ontvanger overeenkomstig artikel 28, § 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990. Daarbij wordt een vertraging ten gevolge van een eerdere betaling van het bedrag van de teruggaaf op een uitgesloten rekening of een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige toegeschreven aan de belastingdienst. Een verzoek om schadevergoeding anders dan rente-schade wordt door de ontvanger, voorzien van een feitenbeschrijving en een advies, ter behandeling gezonden aan de directie Bestuursondersteuning Belastingdienst. Voor de mogelijkheid van beperking van schade zij verwezen naar hetgeen is bepaald onder 1.4.”

Instantie: Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Gouda

Klacht:

Aan verzoekster toekomende teruggaven inkomstenbelasting 1996 en 1997 verrekend met aanslagen omzetbelasting waarvan reeds vaststond dat deze ten onrechte waren opgelegd; het bedrag van de teruggaaf in afwijking van op aangiftebiljetten inkomstenbelasting genoemde rekening gestort op rekening t.n.v. de v.o.f. waarvan zij firmante was; geweigerd uitstel van betaling te verlenen voor aanslag inkomstenbelasting 1998.

Oordeel:

Gegrond