2001/191

Rapport

Verzoeker klaagt er over dat (een ambtenaar van) de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden:

1. niet is ingegaan op zijn voorstel van 22 november 2000 om het meningsverschil tussen enerzijds verzoeker en zijn vader en anderzijds de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden voor te leggen aan de Belastingdienst te Assen;

2. ondanks de bezwaren, die hij telefonisch en schriftelijk heeft geuit, heeft volhard in een beslag, dat in verband met een meningsverschil tussen verzoekers vader en de Belastingdienst werd gelegd op een bankrekening van verzoeker.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de afwijzing van het voorstel om het gerezen meningsverschil voor te leggen aan een andere belastingeenheid.

1. Verzoeker en zijn (inmiddels overleden) vader bezochten op 22 november 2000 de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden (verder: de Belastingdienst). Zij deden de Belastingdienst het voorstel om een meningsverschil over een aantal aftrekposten dat tussen hen en de Belastingdienst was gerezen voor te leggen aan de Belastingdienst te Assen.

In een brief van 11 december 2000 deelde de Belastingdienst verzoeker mee dat niet op het voorstel zou worden ingegaan, aangezien het niet mogelijk was om de behandeling van bezwaarschriften over te dragen.

2. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de afwijzing door de Belastingdienst.

3. In de reactie op verzoekers klacht wees de Belastingdienst op het bepaalde in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst en het besluit Toedeling van de bevoegdheden binnen de Belastingdienst (zie Achtergrond, onder 4 en 5). In deze regelingen is bepaald bij welke eenheid van de Belastingdienst belastingplichtigen zijn ingedeeld. De Belastingdienst liet weten dat de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden, gezien de gemeente van inschrijving van verzoeker en zijn vader, bevoegd is ten aanzien van verzoeker en zijn vader. De Belastingdienst gaf aan dat de Minister van Financiën in een aantal gevallen de mogelijkheid heeft om van de reguliere indeling af te wijken, maar dat een verschil in fiscaal inzicht niet tot die gevallen behoort.

De Belastingdienst wees er tevens op dat er andere mogelijkheden zijn om te komen tot een oplossing van meningsverschillen op fiscaal of persoonlijk vlak, dan het overdragen van de bevoegdheid aan een andere eenheid. De Belastingdienst noemde in dat verband onder meer het instellen van beroep in te stellen bij de belastingkamer van het gerechtshof en het indienen van een klacht bij de Belastingdienst en bij de Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 1, 2 en 3).

4. Verzoeker heeft aangegeven dat het meningsverschil tussen enerzijds zijn vader en hem en anderzijds de Belastingdienst de acceptatie van aftrekposten betrof. Wanneer de Belastingdienst een aftrekpost die een belastingplichtige heeft opgevoerd in de aangifte niet accepteert, dan zal dat tot uiting komen in een belastingaanslag. Tegen een belastingaanslag kan, nadat een bezwaarschriftenronde heeft plaatsgehad, beroep worden ingesteld bij de belastingkamer van het gerechtshof. De bezwaarschriften- en beroepsprocedure is de aangewezen wijze om een conflict over een belastingaanslag aan de orde te stellen.

Er is dan ook geen reden voor kritiek aan het adres van de Belastingdienst, naar aanleiding van het feit dat niet is ingegaan op verzoekers voorstel om het meningsverschil voor te leggen aan een andere eenheid van de Belastingdienst.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van het - ondanks de bezwaren die verzoeker telefonisch en schriftelijk heeft geuit - volharden in een beslag dat in verband met een meningsverschil met verzoekers vader was gelegd op een bankrekening van verzoeker

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de Belastingdienst, ondanks de bezwaren die hij telefonisch en schriftelijk heeft geuit, heeft volhard in een beslag dat in verband met een

meningsverschil tussen de Belastingdienst en zijn vader werd gelegd op een bankrekening die aan hem toebehoorde.

2. De Belastingdienst heeft laten weten dat op 5 juli 2000 beslag werd gelegd op een bankrekening ten name van verzoekers vader. Tevens heeft de Belastingdienst meegedeeld dat op 2 augustus 2000 per faxbericht aan de betrokken bank is meegedeeld dat het beslag was opgeheven.

De Belastingdienst gaf tevens aan dat verzoeker in een brief van 10 januari 2001 liet weten dat de rekening nog steeds was geblokkeerd, alsmede dat naar aanleiding daarvan op 19 januari 2001 contact werd opgenomen met de bank in kwestie.

Verzoeker heeft niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat de mededelingen van de Belastingdienst niet juist zijn. De klacht mist feitelijke grondslag in die zin dat de Belastingdienst niet heeft volhard in het beslag. Voorts heeft de Belastingdienst alert gereageerd op verzoekers melding bij brief van 10 januari 2001 door op 19 januari 2001 contact op te nemen met de betreffende bank.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Financiën, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 16 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer ing. R. te Oosterwolde, met een klacht over een gedraging van Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden.

Nadat verzoeker zijn klacht in een brief van 29 januari 2001 nader had toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Financiën, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 5 juli 2000 legde de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden (verder: de Belastingdienst) beslag op een bankrekening bij Fortis Bank Nederland, in verband met een openstaande belastingschuld van verzoekers vader.

2. Op 22 november 2000 voerden verzoeker en zijn vader op het belastingkantoor te Leeuwarden een gesprek met ambtenaar H.

3. In een brief van 28 november 2000 vroeg H. verzoekers vader om in verband met bezwaarschriften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 en 1999 van verzoeker en zijn vader dieetverklaringen te laten invullen door een arts. Tevens schreef H. verzoekers vader (namens de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden) onder meer het volgende:

"…Om uit de impasse te komen, heeft u verzocht de bezwaarschriften door de Belastingdienst te Assen te laten behandelen. U meent, dat daar geen bezwaar tegen kan bestaan. U baseert dat op een brief van de toenmalige Minister van Financiën (W. Kok). Graag zou ik een afschrift van die brief ontvangen…"

4. Bij brief van 29 november 2000 deelde verzoeker de Belastingdienst onder meer het volgende mee:

"Geachte heer H., uit uw woorden op 22-11-2000 heb ik goed begrepen dat eigenlijk S. de zaak aan het behandelen is, en dat U als willoos werktuig in handen van S. gezien kan worden. Ik richt in dat geval rechtstreeks mijn schrijven aan hem.

(…)

Het gaat hier niet om de brief van dhr. Kok, het gaat hier om vertrouwen. (…)

Ik verzoek om uitstel van het in de brief van H. aangehaalde totdat U antwoord heeft gegeven op mijn aan H. gedane oplossing."

5. In een brief van 11 december 2000 deelde (ambtenaar G. van) de Belastingdienst verzoeker onder meer het volgende mee:

"Uw voorstel heb ik voorgelegd aan het hoofd van het fiscaal technisch team van deze eenheid. Na raadpleging van de regels komt bedoeld hoofd tot de conclusie, dat overdracht van de bezwaarschriften niet mogelijk is. Ik merk hierbij nog op, dat in het verleden u ook een soortgelijk voorstel hebt gedaan. Daarop is toen afwijzend beschikt. In dit verband verwijs ik u naar aangehechte brief van de Staatssecretaris van Financiën.

Vanwege het voorgaande kan de door u voorgestelde overdracht niet plaatsvinden"

Bij de brief van 11 december 2000 voegde de Belastingdienst een kopie van een brief van 27 december 1989, waarin de Staatssecretaris van Financiën verzoekers vader het volgende meedeelde:

"…Voor de heffing van o.a. inkomstenbelasting is de Inspecteur der directe belastingen bevoegd voor al diegenen wier woonplaats binnen zijn ambtsgebied is gelegen. (…) Nog afgezien van het feit of het mogelijk is uw zaken door een belastinginspecteur die bevoegd is in een ander gebied te laten behandelen, is mij uit uw brief niet duidelijk geworden waaruit de door u genoemde persoonlijke vijandschap van de inspectie (…) zou bestaan. Naar mij van die zijde is medegedeeld wordt u door de inspecteur op een zakelijke en juist wijze behandeld.

Ik heb dan ook geen aanleiding gevonden op uw verzoek in te gaan…"

6. In een brief van 13 december 2000 deelde verzoeker de Belastingdienst in reactie op de brief van 11 december 2000 onder meer het volgende mee:

"Hierbij/hierdoor tekenen wij beroep aan tegen boven vermelde beschikking van H. in opdracht van S.

(…)

Verder is het heel mooi dat H. voor zijn directe chef S. een brief van de staatssecretaris heeft opgediept, echter zoals Joop den Uil zou zeggen: de directe baas van dhr. Wim Kok, is dit NIET de brief van dhr. Wim Kok minister van financiën onder Joop den Uil. Overigens is de door H. (bijgevoegde brief; N.o.) zo algemeen dat hieraan GEEN rechten kunnen worden onttrokken zoals H. zou doen vermoeden en dient hij gezien zijn tweede alinea de brief beter te doen interpreteren, wij kunnen het door hem aangehaalde dan ook NIET uit deze brief ontleden."

7. Bij brief van 29 januari 2001 liet de Belastingdienst verzoeker onder meer het volgende weten:

"Mijn standpunt blijft ongewijzigd. Het is niet mogelijk hiertegen beroep aan te tekenen. Op grond van artikel 26b van de door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (afgekort AWR) kan namelijk alleen beroep worden ingesteld door degene die op grond van artikel 23 of 24 van de AWR bevoegd was een bezwaarschrift in te dienen (bezwaar tegen hoogte aanslag)."

B. Standpunt verzoeker

1. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker het volgende mee:

"…Hierbij dien ik bij u een klacht in tegen belastinginspecteur S. De klacht heeft betrekking op de gedragingen van S. tegen over mijn vader, de wijlen (…), en mijzelf.

Mijn klacht valt uiteen in twee delen. Ik heb mij naar mijn inziens redelijk ten opzichte van S. proberen op te stellen. Met tot doel het uitwerken van een reeds langslepende serie conflicten heb ik hem samen met mijn vader proberen te bezoeken in het belastingkantoor te Leeuwarden. S. delegeerde een lid uit zijn belastingteam om met mijn vader en mij te praten. Deze medewerker was zeer redelijk en ik stelde voor om deze slepende zaak voor eens en altijd op te lossen. Gezien alle achterliggende conflicten stelde ik voor om gezamenlijk onze documenten te overleggen aan een belastinginspecteur bij het belastingkantoor in Assen. Een oplossing op neutraal terrein waarin iedereen zich kon vinden. S. weigert tot op heden echter elke vorm van samen- en/of medewerking te verlenen danwel een constructieve correspondentie te voeren.

In oktober van het vorige jaar waren (verzoekers vader; N.o.) en S. verwikkeld in een verschil van mening. Om activa veilig te stellen besloot S. beslag te leggen. Zijn goed recht als belastinginspecteur. Echter de rekening waarop hij beslag liet leggen bevat activa van mij. Ik heb dit inmiddels via verschillende wegen (telefoon, fax en aangetekende brief) aangegeven, maar een response blijft uit.

Ter verduidelijking, ik verzoek niet met mijn klacht dat u op de stoel van de rechter gaat zitten. Ik zou graag willen dat u de gedragingen van S. beoordeelt…"

2. Nadat de Nationale ombudsman hem in een brief van 25 januari 2000 vroeg om nadere informatie over zijn klacht, liet verzoeker bij brief van 19 januari 2000 het volgende weten:

"…In het kort gaat het conflict om recht. Wettelijk zouden zowel wijlen (verzoekers vader; N.o.) als ik diverse items mogen aftrekken hetgeen de inspecteur in Leeuwarden niet toestaat. Dit gecombineerd met het opzettelijk achterhouden van, door (verzoekers vader; N.o.) en/of mijzelf aan de belastingdienst overhandigd, bewijsmateriaal door de belastingdienst waardoor wij ons gelijk niet konden bereiken bij het gerecht.

Om precies te zijn op de middag van 22 november 2000 ben ik vergezeld van (verzoekers vader; N.o.) naar het belastingkantoor gegaan om een voorstel te doen.

Op 11 december 2000 laat H. weten dat hij het voorstel heeft voorgelegd aan het hoofd van het fiscaal technisch team, te weten S. S. wijst het af op basis van een brief van de Staatssecretaris van Financiën. Echter ene brief van dhr. W. Kok, op het moment van schrijven minister van Financiën, geeft aan dat het geen enkel probleem is. Hier wordt niet meer constructief op gereageerd.

In het begin van de maanden oktober, november en december 2000 gebeld met de belastingdienst over het onterechte beslag (…). Ik heb gesproken met dhr. D. De laatste brief die ik heb gestuurd was begin januari 2000. Hierin heb ik mij hard opgesteld en aangegeven juridische stappen tegen de belastingdienst en/of S. direct te zullen ondernemen. Ik ontving hierop een brief van D. dat sinds augustus 2000 (!) de beslaglegging was opgeheven. Toch is dit volgens de Fortis Bank Leeuwarden niet het geval, want zij keren geen rente uit en mogen het beslag niet vrijgeven van de belastingdienst Leeuwarden.

Mijn klacht is simpel. Ik verlang een gewone, rechtvaardige behandeling door de belastingdienst…"

C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren leeuwarden

1. In een brief van 15 maart 2001 deelde de Belastingdienst het volgende mee in reactie op verzoekers klacht:

"1. De klacht over de weigering om de competentie inzake de aanslagregeling van wijlen (…) (vader van klager) over te dragen aan de Belastingdienst te Assen.

In mijn reactie ga ik ook kort in op de (relevante onderdelen van de) regels met betrekking tot de competentie voor de fiscale aangelegenheden van belastingplichtigen.

De competentieregeling voor de Belastingdienst is neergelegd in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst ((…) voortaan: de Regeling) en nader uitgewerkt in de Toedelingsbevoegdheden binnen de Belastingdienst ((…) voortaan: het Besluit).

Artikel 2 van de Regeling bepaalt dat de woonplaats van de particulier wordt bepaald naar de omstandigheden. Hoofdregel voor de woonplaatsbepaling is volgens artikel 3.2. van het Besluit de gemeente van inschrijving. Op grond van de gemeente van inschrijving, de gemeente Ooststellingwerf, is het hoofd van de Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden bevoegd t.a.v. (verzoeker; N.o.) (…).

Artikel 36 van de Regeling is aangegeven dat de Minister van Financiën kan bepalen dat de bevoegdheid van het hoofd van een eenheid van de Belastingdienst kan worden overgedragen aan het hoofd van een andere eenheid. In de toelichting bij de Regeling staat onder het hoofdstuk "Bijzondere bepalingen" in welke gevallen de bevoegdheid overgaat. Deze (specifieke) situaties zijn beschreven in de artikelen 28 tot en met

37 van de Regeling. Verschillen in fiscaal inzicht tussen inspecteurs en belastingplichtigen zijn daarin niet opgenomen. Naar mijn mening is hiervoor in laatste instantie de beroepsmogelijkheid bij het Gerechtshof, met als eventueel vervolg een cassatieprocedure bij de Hoge Raad, in het leven geroepen.

Ook wanneer een belastingplichtige meent dat hij persoonlijke meningsverschillen heeft met de inspecteur voorziet de Regeling niet in een overdracht van de competentie. Dat is ook niet nodig. Binnen dezelfde eenheid kan de belastingplichtige zonodig vragen om behandeling van zijn belastingaangifte, en wat daarmee samenhangt, door een andere ambtenaar. Daarnaast is voorzien in een klachtenprocedure bij de Belastingdienst, en desgewenst kan de belastingplichtige met zijn klacht terecht bij de Nationale ombudsman.

In de loop van de jaren zijn de aangelegenheden van wijlen (de vader van verzoeker; N.o.), en klager, behandeld door verschillende ambtenaren. Helaas is het niet mogelijk gebleken tot een goede communicatie te komen met wijlen (de vader van verzoeker; N.o.) en ook tot nu toe, nog steeds niet, met (verzoeker; N.o.). Ook de vele beroepsprocedures voor het gerechtshof Leeuwarden (dat overigens, tevergeefs, ook al door de heren (…) werd gewraakt) getuigen van deze moeizame communicatie.

Op 22 november 2000 hebben wijlen (de vader van verzoeker; N.o.) en klager een bezoek gebracht aan onze eenheid. Tijdens dat bezoek hebben zij de behandelend ambtenaar verzocht hun belastingzaken te laten regelen door de Belastingdienst te Assen. Zij beriepen zich daartoe op een brief van de toenmalige Minister van Financiën, de heer Kok. In een schrijven van 28 november 2000 (…) is door de behandelend ambtenaar gevraagd deze brief te overleggen, omdat wij alleen maar beschikken over een schrijven van het Ministerie van Financiën, Directie Algemene Fiscale Zaken, van 27 december 1989, waarin een zelfde verzoek om overdracht van de competentie wordt afgewezen (…). Klager (…) reageert op 29 november 2000 (…).

In zijn schrijven aan klager van 11 december 2000 geeft de behandelend ambtenaar o.a. aan dat overdracht van de competentie niet mogelijk is (…). Ook in zijn reactie van 13 december 2000 gaat (verzoeker; N.o.) niet in op het verzoek om de brief van de heer Kok te overleggen (…). Tenslotte geeft de behandelend ambtenaar in zijn brief van 29 januari 2001 inzake de afdoening van het bezwaarschrift van (de vader van verzoeker; N.o.) o.a. aan dat hij inzake de kwestie van de gevraagde competentieoverdracht geen voor beroep vatbare uitspraak zal geven (…).

In de marge wil ik nog opmerken dat (verzoeker; N.o.) met de Belastingdienst Assen zal bedoelen de Belastingdienst/Particulieren Groningen. In Assen is geen eenheid Particulieren gevestigd.

2. Met betrekking tot het tweede deel van de klacht merk ik het volgende op. Op 5 juli 2000 werd bij Fortis Bank Nederland derdenbeslag gelegd op een bankrekening t.n.v. (de vader van verzoeker; N.o.). Dit in verband met een openstaande belastingschuld inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994. Een afschrift van het proces-verbaal van de beslaglegging en de akte van betekening zijn door de deurwaarder aan het adres van (de vader van verzoeker; N.o.) gezonden.

Op 3 augustus 2000 wordt (de vader van verzoeker; N.o.) geïnformeerd over de opheffing van het beslag. In verband met een lopende beroepsprocedure is aan hem namelijk uitstel van betaling verleend. Fortis Bank Nederland is op 2 augustus 2000 van de opheffing van het beslag in kennis gesteld. Een kopie van het origineel voeg ik bij als bijlage (…). Aan de cirkeltjes onder aan de brief is te zien dat de brief daadwerkelijk door het faxapparaat is geaccepteerd en doorgegeven. Deze tekens worden door het faxapparaat afgedrukt.

Op 10 januari 2001 schrijft (verzoeker; N.o.) dat het beslag nog steeds niet is opgeheven. Kennelijk is gebleken dat de rekening nog steeds is geblokkeerd. Wij antwoorden (verzoeker; N.o.) op 19 januari 2001 dat wij reeds op 2 augustus 2000 het beslag hebben opgeheven. Op dezelfde dag informeren wij ook Fortis Bank Nederland over de klacht van (verzoeker; N.o.), en verzoeken de bank met (verzoeker; N.o.) omtrent de opheffing van ons beslag contact op te nemen. Daarop wordt door de Fortis Bank op 18 januari 2001 de rekening gedeblokkeerd.

Ik leid uit het bovenstaande het vermoeden af dat door een mogelijke miscommunicatie tussen Fortis Bank Nederland te Rotterdam en het plaatselijke kantoor te Leeuwarden geen gevolg is gegeven aan onze fax van 2 augustus 2000…"

2. Bij de reactie voegde de Belastingdienst onder meer een kopie van een faxbericht, gedateerd 2 augustus 2000, gericht aan de Fortis Bank Nederland, waarin onder meer het volgende is vermeld:

"Hierbij deel ik u mee dat het gelegde derdenbeslag d.d. 5 juli 2000 ten laste van (verzoekers vader; N.o.) (…) per direct is komen te vervallen."

D. Reactie verzoeker

Naar aanleiding van de reactie van de Belastingdienst op zijn klacht merkte verzoeker in een brief van 6 april 2001 onder meer het volgende op:

"Punt 1. (De behandelend medewerker van de Belastingdienst; N.o.) gaat hier nader in op de weigering om de competentie inzake de aanslagregeling van wijlen (verzoekers vader; N.o.) over te dragen aan de Belastingdienst te Assen.

Ik zal niet ontkennen dat ik met interesse de bijlagen heb gelezen. Toch moet ik hier opmerken dat een en ander in dit onderzoek niet relevant is. Mijn klacht heeft betrekking op de behandeling van de Belastingdienst Leeuwarden.

Toch zijn een paar puntjes die uit het repliek wil halen. Ik wil graag allereerst uw aandacht vestigen op (het volgende; N.o.), ik citeer "Naar mijn mening is hiervoor in laatste instantie de beroepsmogelijkheid bij het gerechtshof, met als eventueel vervolg een cassatieprocedure bij de Hoge Raad". Het is hier niet het juridische aspect wat ik wil onderstrepen, maar de onwil om proactief te werken aan een oplossing. In vele brieven en ook in het gesprek dat wij (Belastingdienst, (verzoekers vader en verzoeker; N.o.) in november) voerden, wordt dit regelmatig aangehaald door de Belastingdienst.

(…) "Ook wanneer een (…), bij de nationale ombudsman." Deze passage bevat voor mij twee problemen. Het eerste probleem slaat op het eerste stuk van de passage. Hierin wordt aangegeven dat een en ander door een andere ambtenaar kan worden behandeld/afgehandeld. Echter de kern van de klacht gaat over de houding van de Belastingdienst tegenover wijlen (vader van verzoeker; N.o.) en mijzelf. Meerdere ambtenaren hebben steeds de revue gepasseerd (…) en nog steeds bestaat er een fundamenteel probleem. Het mag dus duidelijk zijn dat hierin niet de oplossing kan en/of is gevonden. Het laatste deel is inmiddels al reeds aangegeven. Bij problemen moet de belastingplichtige maar gaan procederen.

Het tweede gedeelte van punt één (…) is wel komisch om te lezen. Als ik me niet vergis bestaat er in het engels een zeer passende term bij, "character assassination". Het onderstreept nogmaals de verhoudingen in de relatie tussen de Belastingdienst Leeuwarden en wijlen (verzoekers vader; N.o.) en mijzelf. Ik hoef hier alleen maar te verwijzen naar zinsnedes als "(verzoeker; N.o.)", "dat overigens, tevergeefs, ook al door de heren (…) werd gewraakt!" en "In de marge wil ik (…) geen eenheid Particulieren gevestigd."

Het tweede gedeelte van punt één (…) onderbouwt mijn klacht (de mogelijkheid zoals (de behandelend ambtenaar van de Belastingdienst; N.o.) die al aangeeft (…)).

Helaas vergeet (de behandelend ambtenaar van de Belastingdienst; N.o.) te vermelden dat wijlen (verzoekers vader; N.o.) een kopie van de brief zoals hij deze dhr. Kok, toenmalig Minister van Financiën, heeft gestuurd. Daarnaast vind ik het jammer dat ook wordt vergeten te vermelden dat de ambtenaar in kwestie geen inzage wenst in de kwitanties (ter onderbouwing van beider aangiften) zoals deze door wijlen (verzoekers vader; N.o.) en mijzelf werden aangedragen.

Afrondend met punt twee kan ik het volgende opmerken. (Verzoekers vader; N.o.) is door de Fortis Bank Leeuwarden en niet door de Belastingdienst Leeuwarden c.q. haar deurwaarder op de hoogte gebracht van de beslaglegging. Deze informatie werd verstrekt in het kader van een financiële transactie die niet mogelijk was in verband met de beslaglegging.

Ten aanzien van de beslaglegging zelf kan ik niet oordelen. Wel kan ik u aangeven dat de feitelijke beslaglegging pas in januari van dit jaar is opgeheven. Fortis Bank heeft na de opheffing de verschuldigde rente bijgestort en netjes contact opgenomen.

Rest mij het volgende te schrijven. Ik heb met interesse notitie genomen van het antwoord van de belastingdienst. Het repliek bevat een grote hoeveelheid feiten, maar geenszins wordt ingegaan op de inhoud van mijn klacht."

Achtergrond

1. Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb 301)

Artikel 3, eerste lid:

"Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke directeur, inspecteur of ontvanger

bevoegd is."

Artikel 23, eerste lid:

"Hij die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag (…) of tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking, kan een bezwaarschrift indienen."

Artikel 26, eerste lid:

"Tegen een uitspraak van de inspecteur kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof."

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:1, eerste lid:

"Eenieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan."

3. Wet Nationale ombudsman (Wet van 4 februari 1982, Stb. 35)

Artikel 12, eerste en tweede lid:

"1. Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft gedragen, tenzij sedertdien meer dan een jaar is verstreken. (…)

2. De verzoeker dient alvorens het verzoek te doen, over de gedraging een klacht in bij het betrokken bestuursorgaan, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden

gevergd. (…)"

4. Uitvoeringsregeling Belastingdienst (Regeling van 14 juni 1994, nr. WDB94/129, Stcrt. 1994, 114)

Artikel 2:

"Waar een particulier woont en waar een onderneming of een entiteit gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld."

Artikel 23, eerste lid:

"Het hoofd van een eenheid Particulieren is voor de heffing en de invordering van rijksbelastingen bevoegd ten aanzien van niet tot een entiteit behorende particulieren, van wie de woonplaats tot diens ambtsgebied behoort, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald."

Artikel 36:

"1. De Minister van Financiën kan bepalen dat de bevoegdheid van het hoofd van een directie of van een eenheid wordt uitgeoefend door het hoofd van een andere directie, respectievelijk eenheid.

2. Het hoofd van een directie kan bepalen dat de bevoegdheid van het hoofd van een tot die directie behorende eenheid wordt uitgeoefend door het hoofd van een andere tot die directie behorende eenheid."

In de Toelichting op de regeling is onder meer het volgende aangegeven:

"Bijzondere bepalingen

In de artikelen 28 tot en met 37 is een aantal uitzonderingen op de hiervoor geschetste hoofdregel opgenomen. Het betreft hier drie soorten uitzonderingen.

Ten eerste gaat het om bepalingen waarin ten aanzien van bepaalde belastingplichtigen, of met betrekking tot bepaalde belastingen het hoofd van een bepaalde eenheid bevoegd is in afwijking van de hoofdregel (artikelen 28 en 29).

Ten tweede gaat het om bepalingen waarin bepaalde hoofden met betrekking tot bepaalde onderwerpen mede bevoegd worden gemaakt naast het overeenkomstig de hoofdregel bevoegde hoofd (artikelen 30 en 31).

Ten derde gaat het om bevoegdheidsbepalingen in specifieke situaties.

Zo bevatten de artikelen 32 en 33 bevoegdheidsbepalingen met betrekking tot bijzondere situaties in de inkomstenbelasting en bij het successierecht.

Artikel 34 bevat de voorheen ook al bestaande afwijkende competentiebepaling voor wat betreft het verlenen van uitstel.

Indien de belastingplichtige het doen van aangifte laat verzorgen door een belastingadviseur, is voor het verlenen van uitstel van het doen van aangifte mede bevoegd de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van de belastingadviseur, de zogenaamde "kantoorinspecteur".

In artikel 35 worden onder anderen dan de hoofden van de eenheden die inspecteur en ontvanger zijn, zoals het hoofd van de FIOD, alsmede de ambtenaren van de Belastingdienst, aangewezen als degenen tegenover wie de verplichtingen ten dienste van de belastingheffing mede gelden.

Deze bepaling is gebaseerd op artikelen 52 AWR en artikel 62, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Artikel 36 geeft het hoofd van een directie de mogelijkheid om, wanneer zulks wenselijk is, de bevoegdheid van het hoofd van een eenheid uit te doen oefenen door het hoofd van een andere tot die directie behorende eenheid. Voorts heeft de Minister van Financiën de mogelijkheid om, bij voorbeeld bij aanschrijving, afwijkende bevoegdheidsbepalingen te geven. Artikel 37 tot slot geeft het hoofd van een directie de mogelijkheid het hoofd van een andere eenheid te machtigen namens hem bepaalde bevoegdheden uit te oefenen. Daarbij kan gedacht worden aan het uitoefenen van controlebevoegdheden of het voeren van een procedure voor een gerechtshof. Het hoofd van de eenheid dat de bevoegdheid krijgt toebedeeld, handelt namens het hoofd van de eenheid dat de bevoegdheid heeft gemandateerd."

5. Toedeling van de bevoegdheden binnen de Belastingdienst (competentieregeling) (Besluit van 30 maart 1995, nr. DOZ 66DGM/5)

Artikel 3.2. Woonplaats van de particulier, eerste lid:

"Als hoofdregel geldt dat bepalend is de gemeente van inschrijving volgens de GBA (Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens)."

Instantie: Belastingdienst/Particulieren Leeuwarden

Klacht:

Niet ingegaan op voorstel om meningsverschil voor te leggen aan Belastingdienst te Assen en ondanks bezwaren volhard in een beslag dat werd gelegd op bankrekening verzoeker .

Oordeel:

Niet gegrond