2001/161

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp het verslag van de bewonersbijeenkomst van 13 maart 2000, inzake de plaatsing van een jongerenontmoetingsplek (JOP), zonder nader overleg met de aanwezigen heeft vastgesteld en dit verslag, zonder daartoe toestemming te hebben gevraagd aan de deelnemers van deze bijeenkomst, openbaar heeft gemaakt.

Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de burgemeester van de gemeente Leiderdorp niet inhoudelijk heeft gereageerd op hetgeen verzoeker in zijn brief van 29 april 2000 stelde over de aanpassing van het opgestelde gesprekverslag.

Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de burgemeester van de gemeente Leiderdorp op de bewonersavond heeft opgemerkt dat hij, indien de buurt niet meewerkt aan de plaatsing van de JOP of tegenstand blijft bieden tegen de plaatsing daarvan, de politie opdracht zal geven bij meldingen van overlast van jongeren niet meer te reageren.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Bij brief van 18 april 2000 stuurde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp verzoeker de besluitenlijst toe van de op 13 maart 2000 op het gemeentehuis gehouden bijeenkomst over de voorgenomen plaatsing van een jongerenontmoetingsplek (jop). Verzoeker was, met een aantal andere bewoners van de Buitenhoflaan te Leiderdorp, door de burgemeester van Leiderdorp voor deze bijeenkomst uitgenodigd voor een nadere uitleg over de bedoeling van het plaatsen van een jop bij de vijver aan de Buitenhoflaan.

2. Bij brief van 28 april 2000 reageerde het college van burgemeester en wethouders op een brief die de politieke partij Burger Belangen Leiderdorp aan de bewoners rond de Buitenhofvijver had gestuurd over de voorgenomen plaatsing van de jop. Uit een, in de brief van het college van burgemeester en wethouders geplaatste voetnoot, bleek dat de besluitenlijst van de bijeenkomst van 13 maart 2000 op het gemeentehuis ter inzage lag.

3. In reactie op de ontvangen besluitenlijst wendde verzoeker zich op 29 april 2000 tot de burgemeester van de gemeente Leiderdorp. In zijn brief schreef verzoeker het niet eens te zijn met het feit dat de besluitenlijst eenzijdig door de gemeente was vastgesteld. Verder merkte hij op dat de inhoud van het gesprek niet helemaal op de juiste wijze was weergegeven.

Verzoeker gaf met name aan dat er inmiddels een bouwvergunning was afgegeven terwijl tijdens de bijeenkomst was toegezegd dat er een inspraakronde zou plaatsvinden, dat de uitspraak van de burgemeester over de mogelijke beperking van de inzet van de politie bij klachten over overlast niet in de besluitenlijst was opgenomen en dat de evaluatiecriteria waaraan de proefplaatsing zou moeten worden getoetst nog niet waren vastgesteld.

Aan het slot van zijn brief vroeg verzoeker om een herziene besluitenlijst.

4. Naar aanleiding van de mededeling inzake het ter inzage leggen van de besluitenlijst (zie hiervoor onder 2.) sommeerde verzoeker de burgemeester van de gemeente Leiderdorp dit verslag, in het kader van de privacy, niet openbaar te maken, omdat verzoeker niet was gevraagd of hij akkoord ging met het op deze wijze openbaar maken daarvan.

5. In reactie op verzoekers brieven deelde de burgemeester van de gemeente Leiderdorp bij brief van 2 mei 2000 aan verzoeker mee dat de bijeenkomst van 13 maart niet een individueel probleem betrof, maar een maatschappelijk probleem in een woonwijk en dat de regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet in de door verzoeker gewenste zin van toepassing waren. Naar aanleiding van diens opmerkingen over het verslag van de bijeenkomst op 13 maart 2000 en de werkwijze van de gemeente Leiderdorp werd verzoeker verwezen naar de bewonersbrief van 28 april 2000.

6. Omdat verzoeker zich niet met deze reactie kon verenigen wendde hij zich op 4 mei 2000 nogmaals tot de burgemeester met het verzoek concreet antwoord te geven op zijn opmerkingen inzake het verslag van de bewonersbijeenkomst.

7. Nadat de burgemeester in zijn brief van 9 mei 2000 had aangegeven dat verzoekers brief hem geen aanleiding gaf zijn eerdere brief van 2 mei 2000 aan te vullen of verder te verduidelijken diende verzoeker op 15 mei 2000 een klacht in bij het college van burgemeester en wethouders, omdat - naar zijn mening - door de burgemeester op geen enkele wijze concreet antwoord was gegeven op zijn opmerkingen en vragen.

8. In reactie op zijn klacht deelde het college van burgemeester en wethouders verzoeker op 29 juni 2000 onder meer het volgende mee:

"Naar onze mening moeten wij een langdurige discussie over het beantwoorden van brieven voorkomen. Veel belangrijker is het om op de problematiek zelf in te gaan. De voorzitter van ons College is gaarne en vanzelfsprekend bereid om in een gesprek met u nog eens het beleid van de gemeente met betrekking tot de jongerenproblematiek uiteen te zetten. Dit geeft ook u de gelegenheid om oplossingen aan te dragen."

9. Verzoeker kon zich met deze reactie niet verenigen en wendde zich tot de Nationale ombudsman.

II. Ten aanzien van het vaststellen en openbaar maken van het verslag van de bewonersbijeenkomst

1. Verzoeker klaagt erover dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp het verslag van de bewonersbijeenkomst van 13 maart 2000, zonder nader overleg met de aanwezigen, heeft vastgesteld en dit verslag, zonder toestemming van de aanwezigen, openbaar heeft gemaakt.

2. In reactie op de klacht deelde het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de vaststelling van het verslag mee dat de verslaglegging c.q. vaststelling van het verslag van het overleg van 13 maart 2000 alleen door en onder verantwoording van het college heeft plaatsgevonden, omdat het niet de bedoeling is geweest een woordelijke weergave van het overleg op te stellen, doch om een zakelijk verslag op hoofdpunten neer te leggen. Daarbij wees het college van burgemeester en wethouders er op dat de bijeenkomst informeel en informatief van karakter was en niet heeft plaatsgevonden op grond van het bepaalde in de gemeentelijke inspraakverordening of in het kader van de procedure van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

3. Het opstellen van een verslag van hetgeen tijdens een informatieve bijeenkomst wordt besproken, toegezegd of afgesproken kan worden beschouwd als een administratieve handeling met als doel de aard en inhoud van een dergelijke bijeenkomst voor de betrokken partijen vast te leggen. Een dergelijk verslag dient een, objectieve, weergave te bevatten van hetgeen is besproken, zodat het voor de betrokken partijen duidelijk is welke aspecten aan de orde zijn gesteld.

Het is echter geenszins een vereiste van behoorlijkheid dat door een bestuursorgaan opgestelde verslagen in alle gevallen eerst aan de overige betrokken partijen ter goedkeuring dienen te worden voorgelegd. Indien een der partijen zich in het opgestelde verslag niet kan vinden, kan het verzoek worden ingediend dit verslag te wijzigen of aan te vullen. Op een dergelijk verzoek dient door het bestuursorgaan te worden gereageerd.

Alhoewel het niet noodzakelijk is om een verslag ter goedkeuring voor te leggen aan betrokkenen is het raadzaam om in voorkomende gevallen afspraken te maken over de aard, wijze en bedoeling van verslaglegging, alsmede over de verspreiding van het verslag. In het laatste geval kan aan de betrokkenen voorgelegd worden of het gewenst is een op te stellen gespreksverslag te anonimiseren.

4. Ten aanzien van het openbaar maken van de besluitenlijst deelde het college van burgemeester en wethouders - in aanvulling op de reactie van de burgemeester van 2 mei 2000 dat de bijeenkomst van 13 maart 2000 niet een individueel, maar een maatschappelijk probleem in een woonwijk betrof - mee dat, voordat de jop geplaatst zou kunnen worden de procedure van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening diende te worden gevolgd en het, gelet op het openbare karakter van deze procedure en de noodzaak van een zorgvuldige besluitvorming, niet opportuun geacht werd de uitkomsten van de bijeenkomst van 13 maart 2000 niet openbaar te maken voor de bewoners of andere belanghebbenden die bij deze bijeenkomst niet aanwezig waren geweest.

5. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur verschaft het bestuursorgaan uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daarvan, zodra dit in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering (zie Achtergrond, onder 1.). Het verstrekken van informatie kan, ingevolge het bepaalde in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, onder meer achterwege blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

6. In de besluitenlijst van de bewonersbijeenkomst van 13 maart 2000 staat aangegeven wie daarbij aanwezig was en welke afspraken en toezeggingen zijn gedaan. De besluitenlijst bevat geen woordelijk verslag, waaruit opgemaakt zou kunnen worden welke persoonlijke opvatting(-en) een van de aanwezige bewoners heeft uitgedragen. Op de besluitenlijst zijn echter wel de bij het gesprek van 13 maart aanwezige buurtbewoners met naam genoemd, terwijl een dergelijke vermelding geen toegevoegde waarde heeft voor de bestuursvoering.

7. In zijn standpunt dat het openbaar maken van de besluitenlijst van de bewonersbijeenkomst van belang was voor een goede en democratische bestuursvoering kan het college van burgemeester en wethouders worden gevolgd. Op deze besluitenlijst staan echter ook de namen van de aanwezige buurtbewoners vermeld, zonder dat dit enige toegevoegde waarde heeft. Openbaarmaking van deze informatie weegt niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zodat de vermelding van de namen van de aanwezige buurtbewoners achterwege had moeten blijven. Het had daarom in de rede gelegen de besluitenlijst, voorafgaande aan de ter inzage legging, te anonimiseren.

De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk, behoudens ten aanzien van het niet anonimiseren van de besluitenlijst voorafgaande aan de openbaarmaking daarvan.

III. Ten aanzien van het aanpassen van het opgestelde gespreksverslag

1. In de besluitenlijst van de bijeenkomst van 13 maart 2000 staat onder meer dat er een aanvraag voor een tijdelijke bouwvergunning voor een jop is ingediend en dat het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders hierover ter inzage komt te liggen, zodat men daarop kan reageren. Alle bewoners zullen worden geïnformeerd over de stand van zaken en "de wijze van inspreken".

Daarnaast wordt onder meer aangegeven dat de criteria voor het slagen van de jop nog niet zijn vastgesteld en er goede evaluatiepunten geformuleerd zullen worden met bewoners, jongeren, de gemeente en de politie om te zien of de proef geslaagd is of niet.

Tenslotte wordt onder meer aangegeven dat bewoners die overlast ondervinden van jongeren de politie moeten bellen, maar dat de politie wel prioriteiten zal stellen.

2. In zijn brief van 28 april 2000, gericht aan de bewoners rond de Buitenhofvijver, schrijft het college van burgemeester en wethouders onder meer dat men voornemens is een jop voor een half jaar te plaatsen en na afloop van deze termijn, op basis van tevoren vastgestelde criteria en in overleg met alle betrokkenen, wil beoordelen of het experiment is geslaagd. Voor de realisering van deze proefplaatsing wil de het college van burgemeester en wethouders een tijdelijke vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan verlenen en een tijdelijke bouwvergunning afgeven. Bedenkingen tegen het voornemen van het college van burgemeester en wethouders konden gedurende de periode 25 april tot en met 9 mei 2000 worden ingediend.

3. In een voetnoot bij bovengenoemde brief wordt ten aanzien van de vast te stellen beoordelingscriteria opgemerkt dat de gemeente bezig is deze op te stellen en dat suggesties die daarover door omwonenden en jongeren zijn gedaan worden meegenomen. Uiteindelijk zouden de criteria worden besproken en vastgesteld door de betrokken raadscommissie.

4. In reactie op de door verzoeker, in zijn brief van 29 april 2000, geuite wens tot herziening van de besluitenlijst (zie hiervoor onder I.3.) verwees de burgemeester naar de brief van het college van burgemeester en wethouders van 28 april 2000.

5. Alhoewel verzoeker in zijn brief van 4 mei 2000 de burgemeester nogmaals vroeg om een concreet antwoord te geven op zijn eerdere opmerkingen over het verslag van de bewonersbijeenkomst (zie hiervoor onder I.6.) deelde de burgemeester bij brief van 9 mei 2000 aan verzoeker mee daarin geen aanleiding te zien zijn eerdere brief aan te vullen of verder te willen verduidelijken.

6. In reactie op verzoekers klacht deelde het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman mee het te betreuren dat het gestelde in het verslag van de bewonersbijeenkomst mogelijk tot verwarring heeft geleid bij verzoeker, omdat de daar genoemde "wijze van inspreken" de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen in het kader van de procedure op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening betrof. Daarnaast deelde het college van burgemeester en wethouders mee dat het zorgvuldiger zou zijn geweest indien in de brief van 9 mei 2000 reeds melding was gemaakt van de toevoeging aan het verslag van de opmerking van de burgemeester. Deze toevoeging had plaatsgevonden naar aanleiding van een brief van de heer X. Verzoeker is daarover bij brief van 12 mei 2000 geïnformeerd

7. Vastgesteld moet worden dat in de brief van het college van burgemeester en wethouders van 28 april 2000 een nadere verduidelijking gegeven wordt over de te volgen procedure en de wijze van inspreken over de voorgenomen plaatsing van de jop. Daarnaast wordt, zij het middels een voetnoot, aangegeven dat de op te stellen beoordelingscriteria worden besproken en vastgesteld door de betrokken raadscommissie.

Tevens kan vastgesteld worden dat de deelnemers aan de bijeenkomst middels een bief van 12 mei 2000 zijn geïnformeerd over de aanvulling van het opgestelde verslag.

8. Ongeacht het vorenstaande had het in de rede gelegen om, nu daar door verzoeker tweemaal expliciet om was gevraagd, inhoudelijk in te gaan op hetgeen hij in zijn brief van 29 april 2000 stelde inzake de besluitenlijst. Dit geldt des te sterker nu in de brief van het college van burgemeester en wethouders van 18 april 2000 stond aangegeven, dat voor het formuleren van de evaluatiecriteria contact gezocht zou worden met bewoners

en jongeren en uit de besluitenlijst blijkt dat verzoeker hieraan eventueel zou willen meewerken.

De onderzochte gedraging op dit punt is niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de uitspraak inzake de inzet van de politie

1. Via de brief van 12 mei 2000 is de besluitenlijst van de bewonersbijeenkomst aangevuld met de volgende opmerking:

"Indien de buurt niet meewerkt aan de plaatsing van de jop c.q. tegenstand blijft bieden, dan zal ik (de burgemeester) de politie opdracht geven bij melding van overlast niet meer te reageren c.q. in dit geval niet meer naar de Buitenhoflaan toe te gaan."

2. Tijdens de rondvraag van de raadsvergadering van 21 augustus 2000 heeft de fractie van de VVD, naar aanleiding van berichten in de pers, de burgemeester om nadere informatie gevraagd.

3. In reactie op dit verzoek deelde de burgemeester van de gemeente Leiderdorp de raad mee dat hij de betrokken opmerking heeft gemaakt tijdens de bijeenkomst met de buurtbewoners op 13 maart 2000. De burgemeester gaf daarbij aan dat de opmerking in de zeer intense discussie is gemaakt die gevoerd werd met de aanwezigen bij deze bijeenkomst, welke aanwezigen veel bezwaar hadden tegen de tijdelijke plaatsing van een jop bij de Buitenhofvijver en aangaven geen boodschap te hebben aan het door de gemeenteraad vastgestelde beleid inzake de plaatsing van een jop in elke wijk.

De burgemeester verklaarde dat hij met de betrokken opmerking heeft bedoeld dat op het moment dat het gemeentebestuur niet meer in staat is - in samenwerking met de burger - oplossingen te creëren, ook de politie niet meer bij machte zal zijn op een zeker grotere stroom klachten te reageren.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 172 van de Gemeentewet is de burgemeester met uitsluiting van andere gemeentelijke bestuursorganen belast met de handhaving van de openbare orde. De burgemeester is bevoegd om met behulp van de politie overtredingen van wettelijke voorschriften ter zake van de openbare orde te beletten of te beëindigen en heeft, in het kader van de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur, een algemene zorg voor de voorkoming van strafbare feiten, die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving.

5. Het is een bekend gegeven dat burgers overlast ondervinden of ervaren van op straat rondhangende jongeren. Een oplossing voor dit probleem wordt veelal gezocht in het creëren van een ontmoetingsplek, waarbij afspraken worden gemaakt met de buurt en de jongeren over de wijze waarop van een dergelijke plek gebruik gemaakt wordt. Veelal levert de realisering van een jongerenontmoetingsplek minder overlast op in vergelijking met de situatie dat de jongeren zich op diverse plekken ophouden.

6. Het voorkomen van overlast veroorzaakt door jongeren behoort niet primair tot de taak van de politie, maar is veeleer een taak voor het betrokken gemeentebestuur om in samenwerking met de jongeren en de omwonende burgers te komen tot een oplossing. Hoewel de burgemeester met zijn opmerking slechts een feitelijke constatering heeft beoogd, wekken de gekozen bewoordingen toch een andere indruk. De intensiteit van de discussie verklaart wellicht het maken van een opmerking, zoals tijdens deze bijeenkomst geuit, maar rechtvaardigt deze niet. Dit geldt des te sterker indien - zoals in dit geval - een dergelijke opmerking door betrokkenen als drukmiddel ervaren of opgevat wordt.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp is niet gegrond wat betreft de vaststelling en openbaarmaking van de besluitenlijst van de bewonersbijeenkomst van 13 maart 2000, en gegrond wat betreft het niet anonimiseren van de besluitenlijst voorafgaande aan de openbaarmaking.

De klacht over de onderzochte gedraging van de burgemeester van de gemeente Leiderdorp is gegrond.

Onderzoek

Op 11 augustus 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 9 augustus 2000, van de heer X te Leiderdorp met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp en een klacht over een gedraging van de burgemeester van de gemeente Leiderdorp.

Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 10 juni 2000, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van verzoekers brief van 9 augustus 2000 werd naar de gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp, respectievelijk de gedraging van de burgemeester van de gemeente Leiderdorp een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reacties van betrokkenen gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 28 februari 2000 nodigde de burgemeester van de gemeente Leiderdorp verzoeker, samen met een aantal andere bewoners, uit voor een bijeenkomst op het gemeentehuis. Deze uitnodiging volgde op een door verzoeker op 9 januari 2000 aan de gemeente Leiderdorp gestuurde brief, waarin hij zijn ongenoegen uitte over het voornemen om een tijdelijke jongerenontmoetingsplek (hierna te noemen: Jop) te plaatsen bij de vijver aan de Buitenhoflaan te Leiderdorp. In zijn uitnodiging gaf de burgemeester aan tijdens de bijeenkomst van 13 maart 2000, waarbij ook de betrokken wethouder, de teamchef politie Hollands Midden en de beleidsmedewerker jeugdbeleid aanwezig zouden zijn, met verzoeker en de andere uitgenodigde bewoners in gesprek te willen gaan over de bedoeling van de plaatsing van de Jop.

2. Bij brief van 18 april 2000 stuurde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp verzoeker de besluitenlijst van de bijeenkomst van 13 maart 2000. In zijn brief schrijft het college daarnaast onder meer het volgende:

"Inmiddels kunnen wij u mededelen dat het college van burgemeester en wethouders op 11 april jongstleden een positief principebesluit heeft genomen over de aanvraag voor een tijdelijke vergunning voor het plaatsen van een jop aan de Buitenhoflaan. Dit besluit zal vanaf 25 april aanstaande ter inzage komen te liggen bij het gemeentelijke informatiecentrum. Gedurende een termijn van twee weken kunt u hierop schriftelijk reageren. (…) Voor het formuleren van de evaluatie-criteria omtrent het wel of niet slagen van deze proef-jop gaan wij met de bewoners en de jongeren aan de slag. Deze bijeenkomsten zullen over enkele weken plaatsvinden. Indien u graag mee wilt denken over deze criteria kunt u zich aanmelden bij (de gemeentelijk beleidsmedewerker jeugdbeleid; N.o.) op bovenstaand telefoonnummer. De bewoners die zich al eerder hadden aangemeld, zullen sowieso uitgenodigd worden."

In de bij de brief gevoegde besluitenlijst van de bijeenkomst van 13 maart 2000 staan onder meer de volgende afspraken en toezeggingen opgenomen:

"Er is nu een aanvraag voor een tijdelijke bouwvergunning (…) ingediend. De procedure is hiermee in werking gesteld. Het principebesluit van het college van B&W hierover komt ter inzage te liggen en mensen kunnen daarop reageren. Zienswijzen die nu binnengekomen zijn, worden ook meegenomen. Alle bewoners worden via Gemeente aan Huis (Leiderdorps weekblad) geïnformeerd over de stand van zaken omtrent de ter inzage ligging en de wijze van inspreken.

De criteria voor het slagen van de jop zijn nog niet vastgesteld maar belangrijkste is dat de overlast in de wijken waar de jongeren nu hangen verminderd moet zijn. (…)

Er zullen goede evaluatiepunten geformuleerd worden met bewoners, jongeren, de gemeenten en de politie om te zien of de proef geslaagd is of niet.

(…)

Als bewoners last ondervinden van jongeren moeten ze de politie bellen. Deze zal wel prioriteiten stellen.

Aan bewoners zal gevraagd worden om mee te denken aan het opstellen van de evaluatiepunten. De heer (X; N.o.) en eventueel (verzoeker; N.o.) willen hieraan meewerken.(…)

De afspraak wordt gemaakt dat iedereen nadenkt over de evaluatiepunten/criteria wanneer de jop geslaagd of niet geslaagd is."

3. Op 28 april 2000 richtte het college van burgemeester en wethouders zich, naar aanleiding van een brief die de politieke partij Burger Belangen Leiderdorp (BBL) had gestuurd over de plaatsing van de JOP, schriftelijk tot de bewoners rond de Buitenhofvijver.

In zijn brief schrijft het college van burgemeester en wethouders onder meer het volgende:

"Tijdens het gesprek (van 15 december 1999; N.o.) kwam naar voren dat de jongeren behoefte hadden aan een JOP in de Buitenhof. Het eilandje in de Buitenhofvijver kwam in dat verband niet als ideale, maar wel als enig mogelijke locatie uit de bus: deze voldoet namelijk als enige aan de voorwaarden die de gemeenteraad aan JOP's heeft gesteld.

Naar aanleiding van een krantenartikel over het gesprek kreeg het college van burgemeester en wethouders verschillende reacties van wijkbewoners. Wij hebben hen in maart uitgenodigd voor een gesprek. (…)

Het college besloot uiteindelijk tot een proef-JOP voor een half jaar. Na afloop zou in overleg met alle betrokkenen worden beoordeeld of het experiment was geslaagd en of het een vervolg moest krijgen. Dit oordeel zou worden geveld op basis van beoordelingscriteria die van tevoren zouden worden opgesteld.

Het nieuwe bestemmingsplan (…) staat toe dat er een JOP komt in de Buitenhofvijver mits het college daarvoor vrijstelling verleend. Zolang dat nieuwe bestemmingsplan echter nog niet (…) is goedgekeurd, is het oude bestemmingsplan nog van toepassing. In dat oude bestemmingsplan is niet voorzien in een JOP.

Omdat het college het toch heel belangrijk vindt dat jongeren een eigen plek krijgen in de Buitenhof, heeft het "besloten" tot een tijdelijke vrijstelling en een tijdelijke bouwvergunning. (…) Bedenkingen kunnen van dinsdag 25 april tot en met dinsdag 9 mei worden ingediend.

Alle mensen die een bedenking indienen, krijgen de gelegenheid deze tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. Alle bedenkingen - en ook de reacties die vóór 25 april zijn binnengekomen - worden meegenomen in de uiteindelijke besluitvorming over de proef-JOP."

In de brief wordt, door middel van voetnoten, onder andere nader ingegaan op de vast te stellen beoordelingscriteria. Ten aanzien van dit onderwerp wordt het volgende opgemerkt:

"…De gemeente is op dit moment bezig deze beoordelingscriteria te maken. Suggesties die daarover door omwonenden en jongeren zijn gedaan, worden daarin meegenomen. Uiteindelijk worden de beoordelingscriteria besproken en vastgelegd door raadscommissie 2…"

Daarnaast wordt, middels een voetnoot, aangegeven dat het verslag van de bewonersavond van 13 maart 2000 deel uitmaakt van een mapje met stukken over de proefplaatsing van de JOP, welk mapje tot 9 mei 2000 bij de receptie van het gemeentehuis ter inzage ligt.

4. Naar aanleiding van de brief van het college van burgemeester en wethouders van 28 april 2000 wendde verzoeker zich tot de burgemeester van de gemeente Leiderdorp. In zijn brief van 29 april 2000 schrijft verzoeker:

"…In dit verslag (verslag van het gesprek van 13 maart 2000; N.o.) worden de aanwezigen, waarvan ook ondergetekende, bij dit overleg met naam genoemd. U heeft mij niet gevraagd of ik akkoord ga met het op deze wijze openbaar maken van het verslag. Ik sommeer u daarom dit verslag, in het kader van privacy, niet openbaar te maken. Tevens verzoek ik u mij dit voor 2 mei a.s. te bevestigen…"

5. Naar aanleiding van de ontvangen besluitenlijst van de informatiebijeenkomst wendde verzoeker zich eveneens op 29 april 2000 tot de burgemeester van de gemeente Leiderdorp. In deze brief schrijft verzoeker onder meer het volgende:

"Helaas moet ik vaststellen dat de besluiten eenzijdig zijn vastgesteld en dat de inhoud van het gesprek niet helemaal op de juiste wijze is weergegeven.

Door u is diverse malen toegezegd dat er een inspraakronde zou plaatsvinden. In punt twee van de z.g. besluitenlijst wordt dit ook als zodanig vermeld. Desondanks is er door u, alvorens inspraak te houden, een z.g. bouwvergunning afgegeven. Als uw inspraak tenslotte bestaat uit het indienen van bedenkingen, dan is dit heel iets anders dan wat wij als burger van inspraak mogen verwachten!

Er is diverse keren door u gezegd dat als de Jop geen doorgang zou vinden u de politie niet meer zou laten reageren op klachten vanuit de buurt. Helaas zijn deze "boute" uitspraken niet in de besluitenlijst terechtgekomen.

Het verbaast mij nog steeds dat de criteria waaraan de proef moet voldoen nog steeds niet zijn vastgesteld (…).

Ik verwacht op korte termijn een herziene besluitenlijst waarop de bovenstaande punten op de juiste wijze zijn verwerkt."

6. In reactie op zijn beide brieven van 29 april 2000 berichtte de burgemeester van de gemeente Leiderdorp verzoeker op 2 mei 2000 als volgt:

"…De bijeenkomst van 13 maart jl. betrof niet een individueel probleem, maar een maatschappelijk probleem in een woonwijk. De regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn dan ook niet in de door u gewenste zin van toepassing.

U maakt opmerkingen over het verslag van de bijeenkomst op 13 maart 2000 en de werkwijze tot nu toe van de gemeente Leiderdorp. Voor de beantwoording van uw formele en inhoudelijke vragen wil ik naar de bewonersbrief van 28 april jl. verwijzen…"

7. Verzoeker kon zich met deze reactie niet verenigen en richtte zich op 4 mei 2000 opnieuw tot de burgemeester van de gemeente Leiderdorp. In zijn brief schrijft verzoeker onder meer het volgende:

"U gaat noch in de bewonersbrief, noch in uw brief van 2 mei 2000 in op de door mij gestelde vragen. Ik vraag u derhalve nu concreet antwoord te geven op mijn brief van 29 april inzake het verslag van de bewonersbijeenkomst.

Door het publiekelijk maken van het bewonersverslag, zonder de inhoud van dit verslag met betrokkenen te overleggen en zonder toestemming van in ieder geval ondergetekende, raakt u wel degelijk de persoonlijke levenssfeer. Het gaat hier niet om de discussie of het wel of niet een individueel probleem is maar om het feit dat u zonder toestemming namen naar buiten brengt. Dit laatste valt wel degelijk onder privacy!"

8. Bij brief van 9 mei 2000 deelde de burgemeester verzoeker mee dat de inhoud van verzoekers brief van 4 mei 2000 hem geen aanleiding gaf zijn eerdere brief van 2 mei 2000 aan te vullen of verder te verduidelijken. Daarbij merkte de burgemeester op van zijn kant de correspondentie te willen afsluiten.

9. Op 15 mei 2000 diende verzoeker een klacht in bij het college van burgemeester en wethouders over de afhandeling van zijn brieven van 29 april en 4 mei 2000 door de burgemeester van de gemeente Leiderdorp. In zijn brief schrijft verzoeker:

"…Op geen enkele wijze wordt concreet antwoord gegeven op mijn opmerkingen en vragen..."

10. In reactie op verzoekers klacht deelde het college van burgemeester en wethouders verzoeker op 29 juni 2000 onder meer het volgende mee:

"Naar onze mening moeten wij een langdurige discussie over het beantwoorden van brieven voorkomen. Veel belangrijker is het om op de problematiek zelf in te gaan. De voorzitter van ons College is gaarne en vanzelfsprekend bereid om in een gesprek met u nog eens het beleid van de gemeente met betrekking tot de jongerenproblematiek uiteen te zetten. Dit geeft ook u de gelegenheid om oplossingen aan te dragen."

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en zijn onder A. FEITEN opgenomen brieven.

2. In zijn, aan de Nationale ombudsman gerichte, brief van 10 juni 2000 schreef verzoeker onder meer het volgende:

"Op 13 maart jl. heeft een gesprek tussen een aantal bewoners en een delegatie van het college van B en W plaatsgevonden. De burgemeester (…) zegde toe dat er een besprekingsverslag toegezonden zou worden. Echter na geruime tijd werd er een z.g. besluitenlijst toegezonden, die zonder de deelnemers aan het gesprek te raadplegen, eenzijdig door de gemeente is vastgesteld. Bovendien ontbrak er in deze z.g. besluitenlijst een belangrijk onderwerp. Tevens werd, enkele dagen later, deze z.g. besluitenlijst, met daarop vermeld de namen van de deelnemers aan het gesprek, zonder toestemming van de deelnemers openbaar gemaakt."

3. Nadat door het college van burgemeester en wethouders op de door verzoeker op 15 mei 2000 ingediende klacht was gereageerd (zie hiervoor onder A.10.;N.o.) gaf verzoeker, onder verwijzing naar zijn eerdere brief van 10 juni 2000, in zijn verzoekschrift van 9 augustus 2000 onder meer het volgende aan:

"Tot op heden heb ik nog geen nieuwe reactie van de gemeente ontvangen (zie hiervoor onder A.11.;N.o.). In mijn brief van 10 juni heb ik u geschreven dat op de z.g. besluitenlijst van 13 maart een belangrijk onderwerp ontbrak. De burgemeester zag geen aanleiding om op mijn brief te reageren. Frappant is dat ik op 17 mei een brief ontving (brief van 12 mei 2000, zie hierna onder 4.; N.o.) waarin de gemeente, zij het op verzoek van een andere deelnemer aan het overleg van 13 maart, plotseling wel antwoord gaf op hetgeen ik al in een eerder stadium gevraagd had.

Hierbij komt een nieuwe vraag aan de orde;

Mag een burgemeester een min of meer chantagemiddel gebruiken om burgers onder druk te zetten?"

4. Verzoeker verwijst in zijn verzoekschrift naar de aan verzoeker geadresseerde brief van de beleidsmedewerker jeugdbeleid van de gemeente Leiderdorp van 12 mei 2000, waarin het volgende wordt opgemerkt:

"…In de opsomming van afspraken en toezeggingen, miste de heer (X.; N.o.) een opmerking van de burgemeester. Deze opmerking luidt als volgt:

'Indien de buurt niet meewerkt aan de plaatsing van de jop c.q. tegenstand blijft bieden, dan zal ik (de burgemeester) de politie opdracht geven bij melding van overlast niet meer te reageren c.q. in dit geval niet meer naar de Buitenhoflaan toe te gaan'.

Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd…"

C. Standpunt College van burgemeester en wethouders

1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht het volgende mee:

"…Allereerst zullen wij de aanloop naar en de besluitvorming rondom de plaatsing van de tijdelijke Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) op het eilandje in de Buitenhofvijver toelichten. Vervolgens zal de interne behandeling van de vragen, opmerkingen en klachten van (verzoeker; N.o.) in chronologische volgorde worden weergegeven en eventueel worden toegelicht. Tot slot zal ons college zijn standpunt weergeven betreffende hetgeen in de klachtformulering is opgenomen en de inhoud van de klachten.

Ontstaansgeschiedenis en kader tijdelijke JOP Buitenhofvijver

Op 26 september 1994 heeft de gemeenteraad van Leiderdorp besloten om in recreatiepark de Bloemerd een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) in te richten. In diezelfde vergadering heeft de raad tevens de wens uitgesproken vier JOP's elders in de gemeente te lokaliseren Ter uitwerking van deze wens heeft ons college van burgemeester en wethouders op 22 november 1994 het voornemen uitgesproken om op een viertal mogelijke locaties JOP's in te richten. Eén van die vier locaties betrof het eilandje in de Buitenhofvijver.

(…)

Naar aanleiding van de destijds gevolgde inspraakprocedure heeft ons college in navolging op het advies van de raadscommissie Sport, Welzijn en Personeelszaken haar beleid gewijzigd. Op 21 maart 1995 besloten wij tot een kleinschaliger wijkgerichte aanpak voor de inrichting van JOP's. (…) De JOP op het eiland in de Buitenhofvijver was na de eerste inspraakprocedure toen reeds als optie komen te vervallen.

(…)

In de zomer en het najaar van 1999 werd door omwonenden (…) op zeker moment en in versterkte mate overlast ondervonden van (…) rondhangende jongeren.

Omdat de klachten betrekking hadden op een openbare orde-probleem heeft de burgemeester de omwonenden uitgenodigd voor een bijeenkomst op 15 december 1999. Bij deze bijeenkomst waren omwonende burgers, de betreffende jongeren, de politie en het gemeentebestuur aanwezig dan wel vertegenwoordigd. Eén van de uitkomsten van die bijeenkomst was dat de mogelijkheden voor een proefopstelling van een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) op een bepaalde locatie in Leiderdorp zouden worden onderzocht.

Een aantal bewoners heeft nadien hun ernstige twijfels over een (eventueel) voornemen tot plaatsing van een JOP kenbaar gemaakt. Deze betreffende bewoners zijn uitgenodigd voor een tweede bijeenkomst op 13 maart 2000 waarbij enerzijds door de bewoners kon worden gereageerd op het voornemen van ons college een tijdelijke plaatsing van een JOP te realiseren. Anderzijds had dit gesprek tot doel de uitgangspunten van het beleid nader uit te leggen en begrip te kweken. Bij dit gesprek waren onder andere (verzoeker; N.o.); de burgemeester (…); wethouder (mevrouw K.; N.o.); teamchef politie Hollands Midden (…) en de beleidsmedewerker Jeugdbeleid (…) aanwezig. Gelet op de al eerder vermelde openbare orde problematiek was de aanwezigheid van ons college naast de burgemeester eveneens vanzelfsprekend. Niet alleen hebben wij een verantwoordelijkheid gelet op de ruimtelijke ordeningsaspecten bij de plaatsing van de JOP, maar bovenal is het welzijnsbeleid, specifiek voor wat betreft de jongeren, het kader waarbinnen de plaatsing van de JOP plaats vindt.(…)

Op 14 maart 2000 heeft de Raadscommissie 2 zich positief uitgesproken voor de destijds nog te volgen procedure (…). In haar vergadering van 11 april 2000 heeft ons college van burgemeester en wethouders de bereidheid uitgesproken om medewerking te verlenen aan een tijdelijke vrijstelling, overeenkomstig artikel 17 van de WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening; N.o.)voor het plaatsen van de betreffende JOP. Dit voornemen heeft vervolgens 2 weken ter inzage gelegen binnen welke periode een ieder bedenkingen dan wel zienswijzen tegen het voornemen tot het verlenen van een tijdelijke bouwvergunning kon indienen.

Bij brief van 18 april 2000, verzonden 20 april 2000, heeft ons college onder andere (verzoeker; N.o.) het verslag van de bijeenkomst van maandag 13 maart 2000 toegezonden. In reactie op de toezending van deze 'besluiten'-lijst van 13 maart 2000 heeft een andere aanwezige bij deze bijeenkomst, (de heer X.; N.o.), verzocht de opmerking van de burgemeester aan deze lijst toe te voegen (…).

Naar aanleiding van alle ophef en eventuele onduidelijkheden rondom de plaatsing van de JOP heeft ons college aan de omwonenden van de beoogde plaats voor de JOP een brief gericht (…). In deze brief d.d. 28 april 2000 heeft ons college nogmaals zowel inhoudelijk als procedureel aangegeven hoe de verwachte plaatsing van de JOP vorm zou moeten krijgen. Overigens is met enige regelmaat via publicatie in de plaatselijke weekkrant kenbaarheid gegeven aan de plaatsing van de JOP.

Bij brief van 2 mei 2000, welke is verzonden op 9 mei 2000, is (de heer X.; N.o.) door ons college geïnformeerd over de aanpassing van de besluitenlijst van 13 maart naar aanleiding van diens opmerking (…). Van deze aanpassing zijn de betrokkenen, waaronder (verzoeker; N.o.) bij brief van 12 mei jongstleden op de hoogte gesteld. (…)

Op 5 juni 2000 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ter behandeling van de in het kader van de artikel 17 van de WRO te volgen vrijstellingsprocedure ingediende bedenkingen. (…) Vervolgens heeft ons college op 20 juni 2000 besloten de ingediende bedenkingen te weerleggen en de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning te verlenen (…). Van dit besluit zijn de betrokken omwonenden bij bewonersbrief van 23 juni jl. op de hoogte gesteld. Op 5 juli 2000 zijn tijdens een bewonersbijeenkomst evaluatiecriteria opgesteld voor de JOP aan de Buitenhoflaan.

Op 11 juli 2000 is onder meer het bezwaarschrift van (verzoeker; N.o.) d.d. 9 juli 2000 ingekomen (…). De bezwaarschriften tegen het besluit tot het verlenen van een tijdelijke vrijstelling en een bouwvergunning voor een JOP zijn behandeld door de Commissie Beroep- en Bezwaarschriften op 22 september 2000.

Tijdens de raadsvergadering van 21 augustus jongstleden heeft de burgemeester in antwoord op vragen uit de raad aangegeven in welk kader de bewuste uitspraken van 13 maart 2000 moeten worden geplaatst. De nuancering die deze uitspraken daarmee werd gegeven, heeft bij de raad in elk geval niet geleid tot het stellen van meer vragen (…).

Eind oktober 2000 is de tijdelijk geplaatste JOP-container verwijderd. In navolging op een enquête in mei is eveneens eind oktober onder omwonenden geënquêteerd om de effectiviteit van de JOP als oplossing te meten en eveneens de meningen van de bewoners te peilen.

Interne behandeling vragen e.d. van (verzoeker; N.o.)

In zijn brief aan de burgemeester d.d. 16 april 2000 heeft (verzoeker; N.o.) verzocht navolging te geven aan volgens (verzoeker; N.o.) tijdens de bijeenkomst van 13 maart 2000 gedane toezeggingen. Deze betroffen:

"1. Er zou een inspraakronde plaatsvinden;

2. Het vaststellen van de "proefcriteria" zou in samenwerking met bewoners plaatsvinden;

3. De deelnemers aan het gesprek zouden een gespreksverslag ontvangen."

Zoals hierboven reeds vermeld is (verzoeker; N.o.) bij brief van 18 april 2000 het verslag van de zitting toegezonden. In de brief is uiteengezet dat het vaststellen van de evaluatie- c.q. proefcriteria in overleg met bewoners en jongeren binnen enkele weken aanvang zou nemen.

De omwonenden rond de Buitenhofvijver zijn middels een bewonersbrief van 28 april 2000 onder meer over de te volgen procedure voor het inrichten van de JOP op de hoogte gesteld. In deze brief is duidelijk uiteen gezet welke procedure voor de plaatsing van de JOP gevolgd zou worden. De gemeente Leiderdorp is in dat kader verplicht (geweest) de procedure van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te volgen.

Over of en in hoeverre er gelet op de procedure toegezegd is inspraak op de plannen tot plaatsing van de JOP te laten plaatsvinden, merkt ons college het volgende op. Het indienen van bedenkingen tegen een vrijstelling en een bouwvergunning, zoals voor de JOP tijdelijk noodzakelijk waren, is een recht van belanghebbenden, waarvoor ons college de gelegenheid moet bieden hiervan gebruik te maken. De Inspraakverordening 1995 bepaalt daarnaast in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder sub a, dat in elk geval inspraak wordt verleend op beleidsvoornemens betreffende de voorbereiding of de herziening van ruimtelijke plannen. Ons college benadrukt dat de realisering van de JOP niet onder het bepaalde in dit artikel van de Inspraakverordening valt. Hoewel het eerste lid van hetzelfde artikel van deze verordening stelt dat inspraak in beginsel mogelijk is op alle terreinen van gemeentelijk bestuur, heeft ons college gemeend te kunnen volstaan met het toepassen van artikel 17 van de WRO. Voor zover ons college al een beslissingsbevoegdheid zou hebben gehad inzake het van toepassing verklaren van de Inspraakverordening, dan meent ons college dat de tijdelijkheid van de vrijstelling en de bouwvergunning een dergelijke toepassing overbodig maakte. De procedure van artikel 17 van de WRO biedt voldoende waarborgen. De Inspraakverordening was derhalve niet van toepassing.

Dat het gestelde in het verslag van 13 maart 2000, onder het (eerste; N.o.) zwarte gedachterondje, mogelijk tot verwarring heeft geleid bij (verzoeker; N.o.) betreurt ons college. De 'wijze van inspreken' betrof in het onderhavige geval de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen. Het heeft nimmer in de bedoeling gelegen de suggestie te wekken dat een inspraakprocedure als gevolgd in 1994-1995 zou worden opgestart. Ons college heeft hiertoe in gemelde bewonersbrief ten overvloede de nadruk op de juiste procedurele stappen gelegd.

Bij twee brieven van 29 april 2000 aan de burgemeester heeft (verzoeker; N.o.) wederom een aantal vragen gesteld. De inhoud van de eerste brief richtte zich, kort gezegd, op de volgende 3 punten: (1) het ontbreken van inspraak, (2) (het in het verslag d.d. 13 maart ontbreken van) uitspraken van de burgemeester in het kader van de handhaving van de openbare orde, en (3) het vaststellen van de evaluatiecriteria. In de tweede brief stelde (verzoeker; N.o.) dat het verslag van de bijeenkomst van 13 maart 2000 niet openbaar zou mogen worden gemaakt.

In zijn antwoordbrief van 2 mei 2000 heeft de burgemeester kort aangegeven dat de wijze van openbaarmaking van het verslag van 13 maart 2000 niet strijdt met de regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Voor het overige is verwezen naar de kort daarvoor verzonden bewonersbrief van ons college.

Voor de volledigheid wijst ons college u op (…) het verslag van 13 maart 2000 waar (…) wordt aangegeven dat de politie voor handhaving de eerst verantwoordelijke is. De politie zal bij de uitvoering van haar taken evenwel prioriteiten dienen te stellen. Zoals de burgemeester tijdens de raadsvergadering van 21 augustus 2000 heeft beaamd, komt de uitspraak zoals deze later aan het verslag is toegevoegd hard over. De burgemeester heeft de bewuste uitspraak evenwel gerelativeerd, zoals bedoeld is neergelegd in de verslaglegging van 13 maart 2000.

In reactie op de brief van de burgemeester van 2 mei 2000 heeft (verzoeker; N.o.) in zijn brief van 4 mei 2000 aangegeven dat zijn eerdere vragen naar zijn opvatting niet (voldoende) zijn beantwoord. Eveneens heeft (verzoeker; N.o.) de opvatting van de burgemeester inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer betwist.

De burgemeester heeft in zijn brief van 9 mei 2000 gesteld geen nadere aanvullingen of verduidelijkingen noodzakelijk te achten.

(Verzoeker; N.o.) heeft vervolgens bij brief van 15 mei 2000 een klacht ingediend bij ons college. (Verzoeker; N.o.) meende dat er geen inhoudelijke beantwoording van zijn opmerkingen en vragen had plaatsgevonden.

In de brief daterend 29 juni 2000 hebben wij ons in antwoord op de klachtbrief van (verzoeker; N.o.) op het volgende standpunt gesteld. Ons college heeft gemeend dat een discussie over het wel of niet (volledig) beantwoorden van brieven naar onze opvatting bij voorkeur voorkomen moet worden. Voor zover (verzoeker; N.o.) prijs zou stellen om over (oplossingen van) de onderliggende overlastproblematiek inhoudelijk met de burgemeester van gedachten te wisselen, dan bestond hiertoe de mogelijkheid een afspraak te maken.

In zijn antwoord van 16 juli 2000 stelt (verzoeker; N.o.) dat hij zich niet kan vinden in de afhandeling door ons college van zijn brief van 15 mei 2000. In deze reactie geeft (verzoeker; N.o.) ons college tevens notie van het indienen van een klacht bij u als externe klachtbehandelingsinstantie.

(…)

Klachtformulering

In zijn brief van 15 mei 2000 beklaagt (verzoeker; N.o.) zich bij ons college over de afhandeling van zijn brieven van 29 april en 4 mei jl. door de burgemeester. (Verzoeker; N.o.) meent dat op geen enkele wijze een concreet antwoord is gegeven op zijn opmerkingen en vragen. (…)

Inhoudelijke beoordeling van de klacht

Wijze van beantwoorden

In onze brief van 29 juni 2000 heeft ons college de klacht van (verzoeker; N.o.), zij het niet met zoveel woorden, niet gegrond verklaard. Ons college overweegt dat wij ons in deze brief onterecht niet over de zorgvuldigheid ten aanzien van de volledigheid van het verslag van het overleg van 13 maart 2000 hebben uitgelaten. Ons college meent dat het zorgvuldiger zou zijn geweest indien in de brief van de burgemeester van 9 mei 2000 overeenkomstig de nadien toegezonden brief van 12 mei 2000 reeds van de toevoeging aan het verslag van de opmerking van de burgemeester melding zou zijn gemaakt. Ons college betreurt deze omissie.

Voor het overige handhaaft ons college het standpunt dat de beantwoording van de opmerkingen en vragen van (verzoeker; N.o.) door de burgemeester zowel inhoudelijk als formeel volledig en op een correcte en zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden. (…)

"Verzoeker klaagt erover [dat] ons college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp het verslag van de bewonersbijeenkomst van 13 maart 2000, inzake plaatsing van een jongerenopvangplaats (JOP), zonder nader overleg met de aanwezigen heeft vastgesteld en dit verslag, zonder daartoe toestemming te hebben gevraagd aan de deelnemers van deze bijeenkomst, openbaar heeft gemaakt."

In zijn brief van 2 mei 2000 geeft de burgemeester aan dat de bijeenkomst van 13 maart jl. niet een individueel probleem betrof, maar een maatschappelijk probleem in een woonwijk. Voorts heeft de burgemeester gesteld dat de regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet in de door (verzoeker; N.o.) gewenste zin van toepassing zijn.

Ons college wil daar het volgende aan toevoegen. Zoals hierboven in het historisch verloop reeds is aangegeven, heeft de procedure omtrent de plaatsing van de JOP in alle openbaarheid en met alle zorgvuldigheid plaats gevonden. Ons college heeft het in dat kader niet opportuun geacht de uitkomst van de bijeenkomsten, zoals deze in verslagvorm zijn neergelegd, voor de bewoners die daarbij niet aanwezig waren, niet openbaar te maken. De overige bewoners dienden gelet op hun belang bij het oplossen van het probleem van de overlast eveneens op de hoogte te zijn van toezeggingen die zijn gedaan en afspraken die zijn gemaakt tijdens het overleg op 13 maart 2000. Wij hebben daarbij tevens de beginselen van behoorlijk bestuur in overweging genomen.

Ons college heeft gemeend het bewuste verslag eveneens openbaar te maken in het belang van een goede en democratische bestuursvoering in overeenstemming met de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Overigens heeft de brief van (verzoeker; N.o.) van 29 april 2000 gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de WOB ons college geen aanleiding gegeven ons standpunt te wijzigen.

De verslaglegging c.q. vaststelling van het verslag van het overleg op 13 maart 2000 heeft inderdaad alleen door en onder verantwoording van ons college plaatsgevonden. Het is niet de bedoeling geweest een woordelijke weergave van het overleg op te stellen, doch om een zakelijk verslag op hoofdpunten neer te leggen. Het verslag is vervolgens aan de aanwezigen toegezonden. In reactie op een terechte opmerking van (de heer X.; N.o.) is het verslag nadien aangevuld. Andere opmerkingen ten aanzien van overige op- of aanvullingen hebben ons college niet bereikt.

"Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de burgemeester van de gemeente Leiderdorp niet inhoudelijk heeft gereageerd op hetgeen verzoeker in zijn brief van 29 april 2000 stelde over de aanpassing van het opgestelde gesprekverslag."

Gelet op het vorengaande meent ons college dat u van ons standpunt op dit onderdeel van de klacht genoegzaam op de hoogte zult zijn.

"Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de burgemeester van de gemeente Leiderdorp op de bewonersavond heeft opgemerkt dat hij, indien de buurt niet meewerkt aan de plaatsing van de JOP of tegenstand blijft bieden tegen de plaatsing daarvan, de politie opdracht zal geven bij meldingen van overlast van jongeren niet meer te reageren. "

Onder verwijzing naar het hierboven geschetste historische verloop en de bijbehorende stukken ziet ons college geen aanleiding de uitleg van de burgemeester aan te vullen of verder te verduidelijken."

2. Bij zijn reactie stuurde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp afschriften van diverse stukken mee die betrekking hebben op de klacht.

Zo blijkt uit het toegestuurde verslag van de vergadering van de Raadscommissie 2 van 14 maart 2000 dat tijdens deze vergadering is afgesproken om te starten met tijdelijke plaatsing van de JOP aan de Buitenhofvijver als proef, welke proef in november 2000 zou worden geëvalueerd op basis van beoordelingscriteria. Deze criteria dienden voor het zomerreces van 2000 te worden ontwikkeld en te worden besproken en vastgesteld door de commissie.

3. Tevens heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp een afschrift meegestuurd van zijn brief van 2 mei 2000, waarin wordt gereageerd op het verzoek van een van de aanwezigen tijdens de informatiebijeenkomst van 13 maart 2000 om de besluitenlijst van deze bijeenkomst aan te vullen. In zijn brief schrijft het college van burgemeester en wethouders het volgende:

"…Op 26 april 2000 ontvingen wij uw brief over de besluitenlijst van de bijeenkomst op 13 maart jongstleden over de jop aan de Buitenhoflaan. In de brief geeft u aan dat een opmerking die de burgemeester heeft gemaakt tijdens deze bijeenkomst niet genoemd wordt in de besluitenlijst. Graag wilt u deze opmerking toegevoegd zien.

Aangezien de besluitenlijst al verspreid is, kunnen wij deze opmerking niet meer erin zetten. Wel zullen we een afschrift van uw brief aan de aanwezigen opsturen. De besluitenlijst ligt momenteel ter inzage voor geïnteresseerden in het gemeentehuis. Hierbij zal ook een afschrift van uw brief bijgevoegd worden.

Wij hopen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben…"

4. Door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp is daarnaast een afschrift gestuurd van het op 9 juli 2000 door verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen de verleende - tijdelijke - bouwvergunning voor de plaatsing van de JOP.

In zijn bezwaarschrift schrijft verzoeker onder meer het volgende:

"Tijdens de bijeenkomst op 13 maart jl. zijn er door de (burgemeester; N.o.) opmerkingen gemaakt (…) over het niet inzetten van politie bij overlast indien de omwonenden aan de plaatsing van de Jop tegenstand blijven bieden. Hiermee werden de omwonenden op een ondemocratische wijze en onrechtmatig onder druk gezet."

5. In zijn advies van 30 oktober 2000 op onder andere het door verzoeker ingediende bezwaarschrift stelt de Commissie Beroep- en Bezwaarschriften van de gemeente Leiderdorp dat de bezwaren die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde buiten de bezwaarprocedure vallen. Op 28 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders de ingediende bezwaarschriften, overeenkomstig het advies van de Commissie Beroep- en Bezwaarschriften, ongegrond verklaard.

6. Tenslotte heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp een afschrift gestuurd van de notulen van de raadsvergadering van 21 augustus 2000, zoals vastgesteld in de vergadering van de raad van 25 september 2000. Uit de notulen blijkt dat de fractie van de VVD tijdens de rondvraag het volgende aan de orde heeft gesteld:

"Uit berichten in de pers (…) hebben wij vernomen dat de burgemeester tijdens een informatie-avond over de JOP aan de Buitenhoflaan zich zou hebben laten ontvallen dat hij de politie niet langer op zou laten treden wanneer bewoners de hulp van de politie zouden inroepen.

Wij hebben begrepen dat de discussie die avond stevig genoemd kan worden. Wij kunnen ons voorstellen dat in een stevige discussie soms uitspraken onbedoeld stevig worden gedaan. Dat is een.

Twee is dat wij het bericht slechts uit de pers hebben vernomen. Wij hechten eraan dat de burgemeester de raad zijn visie vertelt van wat er die avond is gebeurd en wat hij precies heeft gezegd."

In reactie op hetgeen tijdens de rondvraag aan de orde werd gesteld, deelde de burgemeester van de gemeente Leiderdorp onder meer het volgende mee:

"Tijdens een bijeenkomst met buurtbewoners rond de Buitenhofvijver (…) is op die dertiende maart inderdaad door mij de betrokken opmerking gemaakt. Het is wel van belang deze opmerking te plaatsen in het juiste kader.

Daarom ga ik kort in op de voorgeschiedenis.

Naar aanleiding van de vele klachten rond verschillende lokaties in de desbetreffende wijk, zijn er voorstellen gedaan (…) om op de nu gekozen lokatie een JOP te plaatsen. De aanwezigen bij deze bijeenkomst, zelf ook klager, hadden daar veel bezwaar tegen. Een van de gemaakte opmerkingen was dat er maar een JOP buiten de wijk moest komen.

Ik heb toen opnieuw uitgelegd dat door de raad (…) tot het huidige beleid is gekomen van een JOP in elke wijk. (…)

De aanwezigen op deze avond, de dertiende maart, gaven uitdrukkelijk aan geen boodschap aan dit gemeentelijk beleid te hebben. Ik dat kader heb ik gezegd dat je als je zelf geen enkele oplossing in de eigen wijk accepteert, je ook niet van anderen kunt blijven verwachten dat die wel met enthousiasme hun aandeel blijven leveren. De politie is er ook niet voor om een structureel probleem op te lossen: dat is aan het bestuur in samenwerking met de burgers.

In de toen zeer intense discussie is door mij de betrokken opmerking gemaakt. Het verslag komt in die zin inderdaad hard over. Ik heb daar uitdrukkelijk het volgende mee willen bedoelen: op het moment dat het bestuur niet meer in staat is oplossingen te creëren, zal de politie ook niet meer bij machte zijn op een zeker grotere stroom klachten te reageren. Om misverstanden te voorkomen: conform ook de door mij onderschreven afspraken (…) blijft de politie, binnen de thans geldende prioriteiten, optreden. Maar ik moet eerlijkheidshalve aangeven dat het huidige aantal bij de politie gemelde incidenten, in deze wijk bijvoorbeeld, zo hoog was dat er voortdurend niet voorziene prioriteiten gesteld moeten worden in onze gemeente.

Ik stel met nadruk vast dat de politiecapaciteit (…) zeer beperkt is en dat voorlopig ook zal blijven."

Achtergrond

1. Wet openbaarheid van bestuur (Wet van 31 oktober 1991, Stb. 703)

Artikel 8:

"1. Het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, verschaft uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.

2. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de informatie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zodanige wijze, dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige tijdstippen, dat deze hun inzichten tijdig ter kennis van het bestuursorgaan kunnen brengen."

Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e. en f.:

"Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…)

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;"

2. Gemeentewet (Wet van 14 februari 1992, Stb. 96)

Artikel 160:

"Het dagelijks bestuur van de gemeente berust bij het college van burgemeester en wethouders voor zover niet bij of krachtens de wet de burgemeester hiermee is belast."

Artikel 172:

"1. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.

2. De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen.

Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.

3. De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde."

Instantie: Gemeente Leiderdorp

Klacht:

Verslag bewonersbijeenkomst van maart 2000 over de plaatsing van een jongerenontmoetingsplek zonder nader overleg vastgesteld en zonder toestemming deelnemers openbaar gemaakt .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Burgemeester gemeente Leiderdorp

Klacht:

Niet inhoudelijk gereageerd op brief van april 2000 over aanpassing van gesprekverslag; opmerking tijdens de bewonersavond dat als de buurt niet meewerkt aan de ontmoetingsplek, de politie de opdracht krijgt bij meldingen van overlast van jongeren niet meer te reageren.

Oordeel:

Gegrond