2001/068

Rapport

Op 26 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te IJmuiden, met een klacht over een gedraging van de Arbeidsinspectie, regio Noordwest.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat de Arbeidsinspectie, regio Noordwest, naar aanleiding van zijn verzoek van 17 november 1999 om een onderzoek in te stellen bij zijn werkgever:

1. geen monsters heeft genomen van de ontvettingsvloeistof, inclusief residu, in de spoelvaten, teneinde na te gaan of zich daarin stoffen bevinden die kankerverwekkend zijn;

2. genoegen heeft genomen met de mededeling van zijn werkgever dat twee van de vier spoelvaten niet in gebruik zijn. Volgens verzoeker worden alle vier de spoelvaten gebruikt.

Achtergrond

1. Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Wet van 18 maart 1999, Stb. 184, inwerkingtreding 1 november 1999)

Artikel 26:

"De in artikel 24 bedoelde ambtenaren (de ambtenaren van de arbeidsinspectie; N.o.) zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen der personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben."

Artikel 32, eerste lid:

"Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.

2. In hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Besluit van 15 januari 1997, Stb. 60) zijn voorschriften opgenomen voor het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia. Het Arbeidsomstandighedenbesluit is gebaseerd op de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

3. Handhaving van de voorschriften gesteld bij en krachtens de Arbeidsomstandigheden- wet 1998.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 zijn de ambtenaren van de Arbeidsinspectie belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften gesteld bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Het niet naleven van deze voorschriften - voor zover naleving van deze voorschriften verplicht is gesteld - wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten (Wet van 22 juni 1950, Stb. K 258) als een economisch delict aangemerkt.

Ingevolge het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Arbeidsinspectie 1996 (Regeling van 10 mei 1995, Stcrt. 96) zijn de personen werkzaam bij de Arbeidsinspectie aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd tot het opsporen van de hierboven bedoelde economische delicten.

In de artikelen 18 tot en met 23 van de Wet op de economische delicten wordt aan de opsporingsambtenaren belast met de opsporing van economische delicten (in het belang van de opsporing en voor zover redelijkerwijs nodig voor de vervulling van hun taak) een aantal bevoegdheden toegekend. Zo hebben zij toegang tot elke plaats en zijn zij bevoegd tot inbeslagneming van voorwerpen en het vorderen van inzage van gegevens en bescheiden. Voorts zijn zij bevoegd in het belang van de opsporing zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is (artikel 21, eerste lid).

Ingevolge de artikelen 5:13 en 5:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, Stb. 315; hoofdstuk 5 is ingevoegd bij wet van 20 juni 1996, Stb. 333, inwerkingtreding 1 januari 1998) is een toezichthouder - voor zover redelijkerwijs nodig voor de vervulling van zijn taak - bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Staatssecretaris reageerde. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen dan wel aan te vullen.

De Minister gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. De arbeidsinspectie, regio Noordwest, (hierna: de arbeidsinspectie) schreef naar aanleiding van een door verzoeker ingediende klacht op 29 juni 1994 onder meer het volgende aan verzoeker:

"Naar aanleiding van uw klacht d.d. 10 augustus 1993 met betrekking tot arbeidsomstandigheden bij (verzoekers werkgever; N.o.) heeft de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld.

Op grond van het verrichte onderzoek is het volgende bevonden:

De door u ingediende klacht is gegrond bevonden.

De Arbeidsinspectie heeft met de werkgever dwingende afspraken gemaakt, die de geconstateerde tekortkomingen hebben weggenomen.

o.a. - Afzuiginstallatie boven ontvettingsbak;

- Etikettering en voorlichting."

2. Verzoeker diende bij brief van 17 november 1999 opnieuw een klacht in bij de arbeidsinspectie. Hij gaf in zijn brief onder meer het volgende aan:

"Deze brief is het gevolg van het tot op heden voort blijven bestaan van arbeidsomstandigheden, waarover ik reeds in juni 1994 bij u een klacht indiende. Deze klacht werd door u in behandeling genomen (...). Ondanks het feit dat hierin duidelijk wordt gesteld dat door de Arbeidsinspectie dwingende afspraken werden gemaakt die de geconstateerde tekortkomingen zouden hebben weggenomen, moet ik u echter melden dat deze zelfs 5½ jaar na dato nog niet zijn verbeterd.

De tekortkoming betrof het ontbreken van een luchtafzuiger boven een spoelbak met een ontvetter welke mogelijk kankerverwekkend is.

Omdat de inspectie toentertijd aangekondigd was, had mijn afd. chef (...) een - overigens totaal voor dit doel ongeschikte - afzuiger uit de lasserij op de grond naast de bewuste spoelbak gelegd, welke onmiddellijk weer terug gebracht werd nadat (de desbetreffende inspecteur van de arbeidsinspectie; N.o.) weer verdwenen was! Hierna ontving ik dus bovengenoemde brief (...).

Ik was en ben nog steeds woedend op de inspectie en kan niet begrijpen dat deze zich keer op keer om de tuin laat leiden; er waren al eerder z.g. "dwingende" afspraken met het bedrijf gemaakt!

Ik heb uiteindelijk de afzuiger afgedwongen gekregen middels bemiddeling van ArboNed, maar nadat het bedrijf (verzoekers werkgever; N.o.) werd overgenomen door (...), is weliswaar deze afzuiger in jan. 1999 naar het nieuwe pand meeverhuisd, maar is nooit meer elektrisch aangesloten en heeft dus tot mijn arbeidsongeschiktheidsdatum (13 sept. 1999) niet gewerkt.

Ik heb hiertegen bij mijn werkgever bij herhaling bezwaar gemaakt maar ondervond hierbij alleen maar minachting. Eén en ander heeft tot gevolg gehad dat ik nu arbeidsongeschikt ben.

(...)

Omdat er mogelijk strafbare feiten in het spel zijn, dring ik in overleg met mijn huisarts aan op de grootst mogelijke spoed, daar wij nu eindelijk wensen te weten of er wel dan niet met kankerverwekkende stoffen is gewerkt."

3. De FNV Ledenservice voegde daar namens verzoeker bij brief van 30 november 1999 onder meer het volgende aan toe:

"Betrokkene (...) heeft de volgende punten aangegeven ter controle:

1. De luchtverversing bij de spoelbak, mogelijk kankerverwekkende stoffen (aromatische koolwaterstoffen). Kunnen er monsters genomen worden?

2. Bij de overige drie spoelbakken is helemaal geen luchtverversing, zelfs niet bij de verwarmde spoelbak.

(...)

5. Is het mogelijk de vaak verkoolde oliekoek aan de ter revisie aangeboden cilinders e.d. te controleren op roet, teer, steenkoolstof, zware metalen, e.d., welke mogelijk ook kankerverwekkend zouden zijn. Deze stoffen zouden zich ook in het slib in het spoelvat van de "voorwas" spoelbak bevinden.

6. Zijn de gebruikte wasmiddelen en de conserveeroliën, welke door verneveling aangebracht worden, kankerverwekkend?

(...)

9. Het grootste aandachtspunt is de afzuiging!! De ontvette en natte objecten worden door middel van perslucht droog geblazen. Er zou vaak een duidelijk waarneembare nevel van het ontvettingsmiddel in de werkplaats hangen."

4. De arbeidsinspectie deelde bij brief van 22 december 1999 onder meer het volgende aan verzoeker mee:

"Op woensdag 24 november 1999 heeft de heer (...) naar aanleiding van uw klacht een inspectie uitgevoerd bij (verzoekers werkgever; N.o.).

Tijdens de inspectie zijn de volgende overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 geconstateerd in relatie tot uw klacht:

1. Afzuiging ontvettingsbakken: De grote ontvettingsbak bleek voorzien van een afzuiging. Er kon niet worden vastgesteld of deze afzuiging doelmatig was. Het bedrijf zal een meting laten verrichten door de Arbodienst. Daarnaast was nog een kleinere ontvettingsbak die niet voorzien was van een afzuiging. Deze voorziening dient alsnog te worden aangebracht. De overige twee bakken waren buiten gebruik en stonden dermate opgesteld dat direct gebruik niet mogelijk was. De werkgever is medegedeeld dat deze bakken alleen nog mogen worden gebruikt, indien zij voorzien zijn van een doelmatige afzuiging.

2. Gevaarlijke stoffen: Het in het verleden gebruikte product voor ontvetting "Exclusiva" bevat aromatische koolwaterstoffen. Gezien de ons bekende informatie bevat deze ontvetter geen kankerverwekkende stoffen. Hetzelfde geldt voor het thans gebruikte product "Solvent K2" hetgeen aliptische koolwaterstoffen bevat. Wel bevatten deze producten oplosmiddelen, reden waarom de ontvettingsbakken dienen te worden afgezogen.

Voor wat betreft de overige gevaarlijke stoffen is geconstateerd dat er een conserveringsmiddel wordt gebruikt genaamd "Mirostat D5" hetgeen ook aromatische koolwaterstoffen bevat. Ook hiervoor geldt dat gezien de ons bekende informatie dit product geen kankerverwekkende stoffen bevat.

Het residu dat in de ontvettingsbakken achterblijft bevat voor zo ver bekend geen stoffen die door inademing schadelijk kunnen zijn. Huidcontact dient echter vermeden te worden.

(...)

De geconstateerde overtredingen zijn vastgelegd in een waarschuwingsbrief, die aan de werkgever is verzonden.

De werkgever is verplicht de overtredingen binnen een termijn van 6 weken na 21 december 1999 op te heffen. Voor wat betreft de termijn van de meting is dit vastgesteld op eind februari 2000. Na afloop van deze termijn zal door de Arbeidsinspectie worden gecontroleerd of dit inderdaad gebeurd is."

5. Verzoeker reageerde bij brief van 30 december 1999 onder meer als volgt op de brief van de arbeidsinspectie van 22 december 1999:

"Hoewel ik blij ben dat er een inspectie heeft plaatsgevonden, heb ik echter mijn bedenkingen bij de grondigheid welke blijkbaar toegepast is. Ik plaats dan ook kanttekeningen bij de volgende punten.

1. Afzuiging ontvettingsbakken: De derde en vierde bak zouden dusdanig opgesteld staan, dat direct gebruik niet mogelijk zou zijn. Wat betreft de derde bak, verklaar ik hierbij echter dat deze wel degelijk in gebruik is. Het feit dat deze bak opgesteld is in een hoek en achter een andere bak - alsof deze weggestopt is - doet hier niets aan af. Deze bak is bovendien elektrisch verwarmd. De vierde en kleinste bak is geplaatst op een pallet zodat deze semi-mobiel is. Van een opstelling is als zodanig geen sprake en wordt dan ook per palletwagen naar een willekeurige plek gebracht en gebruikt waar nodig. Deze ontvetter is bovendien een andere dan de genoemde "Exclusiva" en "Solvent K2".

2. Gevaarlijke stoffen: U stelt dat de ontvetters geen kankerverwekkende stoffen zouden bevatten. U stelt dit echter aan de hand van de u bekende informatie. Ik heb echter tijdens de mondelinge toelichting, die ik op 19 november jl. mocht hebben, aangedrongen op het nemen van monsters. In de klachtbrief van het FNV wordt hierom óók gevraagd. Zowel mijn huisarts, als ikzelf achten het belangrijk te weten waaraan ik in het verleden heb blootgestaan en ik verzoek u hierbij nogmaals de genoemde ontvetters te analyseren en mij de resultaten te doen toekomen. Ik merk hierbij op dat de opgaven van de betreffende fabrikanten als analyse niet voldoen, daar de ontvetters zoals aanwezig in de bakken, gecontamineerd zijn met stoffen als koolteer en zware metalen! Ik maak dan ook bezwaar tegen het in uw brief gestelde, dat het residu dat in de bakken achterblijft, onschadelijk zou zijn."

6. De arbeidsinspectie liet bij brief van 25 februari 2000 onder meer het volgende aan verzoeker weten:

"De Arbeidsinspectie doet een onafhankelijk onderzoek naar de in een klacht geformuleerde misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden. Aangezien hierbij de anonimiteit van de klager gegarandeerd moet zijn, kan slechts op die zaken worden gereageerd die de betreffende inspecteur tijdens zijn inspectie tegenkomt. (...) Ook over het gebruik van de ontvettingsbakken kunnen alleen opmerkingen gemaakt worden indien deze in gebruik zijn. In algemene zin is de werkgever hierover wel aangesproken. (...)

Wanneer het bedrijf zal worden bezocht voor een controle, zal nogmaals worden bekeken of de door u genoemde ontvettingsbakken (...) in gebruik zijn. Wanneer daarbij sprake is van tekortkomingen zal het bedrijf hierover worden aangesproken.

De Arbeidsinspectie heeft een toezichthoudende en opsporende taak. Monstername van producten vindt alleen plaats in heel specifieke gevallen, bijvoorbeeld wanneer er een ernstig vermoeden bestaat dat de samenstelling van de producten niet in overeenstemming is met de beschikbare productinformatie. Dat is in dit geval niet aan de orde. Voor wat betreft het residu in de ontvettingsbakken, is het risico van huidirritatie bij aanraking of bij inwendig gebruik (inslikken) aanwezig. Uit uw klacht blijkt niet dat daar bij u sprake van was. Op de verpakking wordt hiervoor overigens gewaarschuwd.

In mijn brief van 22 december 1999 wordt onder meer gesproken over de ter beschikking staande informatie. Hiermee wordt bedoeld de informatie die bij de inspectie naar voren is gekomen zoals de productinformatie, maar ook de huidig wetenschappelijke kennis van zaken op dit gebied. Daaruit komen geen gegevens naar voren waaruit blijkt dat de ontvetters op zich of de wijze waarop deze worden gebruikt kankerverwekkend zijn."

7. De arbeidsinspectie voegde daar bij brief van 3 maart 2000 onder meer het volgende aan toe:

"Op woensdag 1 maart 2000 heeft de heer (...) naar aanleiding van uw klacht en de inspectie van 24 november 1999 een controle uitgevoerd bij (verzoekers werkgever; N.o.).

De tekortkomingen zoals vermeld in mijn brief van 22 december 1999 zijn inmiddels opgeheven.

In reactie op het telefonisch contact dat u 1 maart jl. met mij heeft gehad kan ik u het volgende mededelen:

De inspecteur heeft bij het controlebezoek kennis genomen van onderzoek dat de Arbodienst in opdracht van de werkgever heeft uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat de afzuiging van de ontvettingsbak doelmatig is en daarnaast geen verdere maatregelen nodig zijn om veilig te kunnen werken.

Verder tekortkomingen op gebied van Arbeidsomstandigheden zijn bij de controle niet naar voren gekomen."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder klacht en in de hiervoor onder A.5. opgenomen brief van verzoeker.

C. Standpunt staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Staatssecretaris liet in reactie op de klacht en de hem bij de opening van het onderzoek gestelde vragen bij brief van 22 mei 2000 onder meer het volgende weten:

"1. Op de naleving van welke voorschriften had het onderhavige onderzoek precies betrekking?

Het onderzoek had betrekking op naleving van de voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde besluiten. Voor wat betreft blootstelling aan gevaarlijke c.q. kankerverwekkende stoffen betreft het de artikelen 4.1 tot en met 4.24 van het op de Arbeidsomstandighedenwet gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit.

2. Hoe vinden dergelijke onderzoeken doorgaans plaats (wordt de werkgever van tevoren geïnformeerd, met wie wordt gesproken e.d.) ?

Bij behandeling van een bij de Arbeidsinspectie ingediende klacht wordt zo veel mogelijk getracht de anonimiteit van de klager te waarborgen. Een inspectie wordt uitgevoerd zonder dat de werkgever of enige andere betrokkene van te voren wordt ingelicht. De werkgever wordt medegedeeld dat zijn bedrijf in het kader van reguliere inspecties wordt bezocht. De inspectie wordt normaal gesproken uitgevoerd in bijzijn van en afspraken worden gemaakt met de hoogst leidinggevende van het bedrijf die op dat moment aanwezig is. Bij voorkeur is dit een directeur van het bedrijf.

3. Indien tekortkomingen worden geconstateerd: hoe wordt daarmee omgegaan?

Sinds 1 november 1999 is een nieuwe Arbeidsomstandighedenwet van kracht geworden. Indien bij inspecties overtredingen geconstateerd worden, worden deze direct besproken met degene die de inspectie begeleidt. Achteraf wordt dit schriftelijk vastgelegd. Sinds de invoering van de nieuwe wetgeving wordt gewerkt met zogenaamde bestuurlijke boetes. Dientengevolge kunnen binnen het hiervoor vastgestelde handhavingsbeleid bij overtredingen bestuurlijke boetes worden opgelegd. Er zijn hierbij twee mogelijkheden:

• De overtreding betreft een binnen dit handhavingsbeleid vastgestelde ernstige overtreding. Er wordt in dat geval direct een boeterapport opgemaakt.

• Bij alle andere overtredingen krijgt het bedrijf een schriftelijke waarschuwing met een termijn waarbinnen de overtredingen moeten worden opgeheven. Na deze termijn vindt controle plaats. Indien de overtredingen dan niet opgeheven zijn, wordt een boeterapport opgemaakt. De werkgever dient even zo goed de overtreding op te heffen. Er wordt opnieuw gecontroleerd en bij voortbestaan van de overtreding wordt nogmaals een boeterapport opgemaakt. Bij een derde maal worden overtredingen vastgelegd in een proces-verbaal dat aan Justitie wordt toegezonden.

4. Is naar aanleiding van de klacht van verzoeker gehandeld op de wijze zoals hiervoor onder 2. en 3. bedoeld? Zo nee, waarom niet?

Gerekend vanaf 17 november 1999 is de klacht geheel conform de sinds 1 november 1999 geldende handhavingsregels afgehandeld.

5. In welke gevallen is de Arbeidsinspectie bevoegd om monsters te nemen?

De Arbeidsinspectie is bevoegd om monsters te nemen op grond van artikel 21 van de Wet op de Economische Delicten. Deze bevoegdheid geldt voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van de taak van de opsporingsambtenaar noodzakelijk is.

6. Was de Arbeidsinspectie in dit geval bevoegd om monsters te nemen van de ontvettingsvloeistof? Indien de Arbeidsinspectie daartoe bevoegd was: waarom heeft zij dat dan niet gedaan?

Voor de redelijkerwijs vereiste vervulling van de taak van de inspecteur van de Arbeidsinspectie is het nemen van monsters alleen noodzakelijk indien er twijfel is over de samenstelling van een (vloei)stof. Veelal is er voldoende informatie over de samenstelling van de stof beschikbaar om een gedegen oordeel over de risico's en de gevaren van het produkt te geven. Ook in dit geval was er een produktinformatiekaart beschikbaar waarop de noodzakelijke gegevens waren vermeld. Er was geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beschikbare informatie over dit produkt.

Tijdens de inspectie zijn ook de voorraden en opslagruimtes voor gevaarlijke stoffen van het bedrijf bekeken. Er zijn geen andere stoffen in het bedrijf aangetroffen die toegepast kunnen worden als ontvettingsmiddel in de betreffende bakken.

7. Volgens verzoeker wordt de ontvettingsvloeistof in de loop van het gebruik (de vloeistof wordt hergebruikt) gecontamineerd met andere stoffen. Had dit geen aanleiding moeten zijn voor de Arbeidsinspectie om monsters te (laten) nemen?

In de loop van het gebruik wordt de ontvettingsvloeistof verontreinigd met andere stoffen. Dit zijn onder meer vetten en oxydatie van metalen. Dit soort produkten zijn niet kankerverwekkend bij inademing. Wel kunnen deze produkten huidirritatie veroorzaken. Het is dan ook noodzakelijk om persoonlijke beschermingsmiddelen zoals veiligheidsbril en handschoenen te dragen om huidkontakt te voorkomen. Deze waren beschikbaar voor betrokken werknemers. Indien de klacht van (verzoeker; N.o.) betrekking had gehad op huidirritatie met daarbij behorende medische klachten, zou het nemen van een monster via de Arbodienst van het bedrijf of door de Arbeidsinspectie tot de mogelijkheden hebben gehoord. Dit om te bepalen wat de effecten van de verontreiniging in de ontvettingsvloeistof zijn. De productinformatie van het ontvettingsmiddel is door de inspecteur voorgelegd aan een collega arbeidshygiënist van de Arbeidsinspectie.

Op grond van specialistische kennis op dit terrein is vastgesteld dat de vereiste productinformatie volstaat. In die zin was er dan ook geen reden tot het nemen van monsters van deze stof.

8. Volgens de Arbeidsinspectie bevat het residu in de ontvettingsbakken voor zover bekend geen stoffen die door inademing schadelijk kunnen zijn. Waarop is dit oordeel gebaseerd?

Zie hiervoor de beantwoording van vraag 7. Tevens is gebleken bij de controle van 1 maart 2000, dat er inmiddels een onderzoek was uitgevoerd door de Arbodienst van het bedrijf. De inspecteur heeft dit rapport tijdens zijn controle ter inzage gehad. De Arbodienst kwam tot de conclusie dat er alleen bij het vernevelen van het ontvettingsmiddel afzuiging diende te worden toegepast; dit in verband met de aanwezigheid van oplosmiddelen in het produkt. Deze oplosmiddelen kunnen bij langdurig blootstelling OPS-verschijnselen (de zogenaamde schildersziekte; N.o.) veroorzaken. Ook volgens de Arbodienst van het bedrijf was er geen sprake van kankerverwekkende stoffen.

9. Is bij de medewerkers van het bedrijf geïnformeerd welke ontvettingsbakken in gebruik zijn? Zo nee, waarom niet?

Tijdens de inspectie is er met werknemers gesproken die werkzaam waren bij en aan de ontvettingsbakken. Betrokkenen bevestigden dat de twee kleinere bakken niet gebruikt werden. Ook de positie (weggeschoven achter de grote ontvettingsbak) en de konditie van de bakken (oxydatievorming) bevestigden dit beeld.

10. In de brief van de Arbeidsinspectie van 3 maart 2000 staat dat de tekortkomingen inmiddels zijn opgeheven. Welke maatregelen heeft de werkgever daartoe precies getroffen? Zijn nu alle vier de ontvettingsbakken voorzien van afzuiging?

De werkgever heeft zoals vermeld bij de beantwoording van vraag 8 een onderzoek laten instellen naar de noodzaak en de werking van de afzuiging van de grote ontvettingsbak.

De conclusie was dat de afzuiging bij de grote ontvettingsbak doelmatig was. Bij deze bak wordt met perslucht gewerkt, hetgeen verneveling veroorzaakt. Bij het gebruik van de kleine bak wordt zonder perslucht gewerkt. De Arbodienst kwam tot de conclusie dat afzuiging in dit geval niet noodzakelijk was. Hetzelfde geldt voor de andere twee ontvettingsbakken indien deze in gebruik zouden worden gesteld.

(…)

Concluderend acht ik het door de Arbeidsinspectie uitgevoerde onderzoek zorgvuldig. In voorgaande is goed beargumenteerd waarom het in casu niet nodig was monsters te nemen en waarom de inspecteur mocht aannemen dat de twee ontvettingsbakken daadwerkelijk niet gebruikt werden."

D. reactie verzoeker

Verzoeker deelde in een schriftelijke reactie van 29 mei 2000 op de inlichtingen die de Staatssecretaris had verstrekt, en naar aanleiding van een nadere vraag onder meer het volgende mee:

"Door de secretaris (bedoeld wordt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; N.o.) is vastgesteld dat ik in ieder geval heb blootgestaan aan oplosmiddelen (zie punt 8 van brief). Nog afgezien of er wel dan niet kankerverwekkende stoffen in het spel zijn, zou alleen al door de vastgestelde aanwezigheid van oplosmiddelen de wet toegepast dienen te zijn.

(…)

Er zijn geen monsters genomen, nog ziet men aanleiding dit alsnog te doen omdat er geen enkele reden zou zijn te twijfelen aan de juistheid van de beschikbare informatie over dit product.

Dit slaat echter alléén op het ontvettingsmiddel zelf zoals geleverd door de fabrikant en kan natuurlijk geen betrekking hebben op de contaminerende stoffen waar het in feite om gaat!

Hoe kan dan de secretaris stellen dat het onmogelijk is dat het residu kankerverwekkend is?

Hier gaat de secretaris geheel voorbij aan het feit dat behalve de genoemde vetten en metaaloxiden, er nog vele andere contaminerende stoffen in het spel zijn, zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen, aanwezig in roet, teer en steenkoolstof, alswel zware metalen en god weet wat al niet meer.

Ik heb redenen genoeg om aan te nemen dat bovengenoemde kankerverwekkende stoffen in het ontvettingsmiddel aanwezig zijn en is natuurlijk alléén vast te stellen aan de hand van analyse.

Ik vraag de secretaris dan ook: Hoe is dan vastgesteld welke contaminerende stoffen het betreft en hoe is vastgesteld dat bovengenoemde stoffen niet aanwezig zijn? Hoe kan de secretaris stellen dat het onmogelijk is dat het residu niet kankerverwekkend is?

(…)

Tijdens de inspectie werd er door de inspecteur bij twee medewerkers geïnformeerd welke ontvettingsbakken in gebruik zouden zijn. Ik merk hierbij op dat beiden bij mij bekend zijn en dat beiden er geen enkel belang bij hebben, in het nadeel van hun werkgever te getuigen. De één weet weliswaar beter maar is bang voor represailles, de ander kwam in dienst ná de datum van mijn arbeidsongeschiktheid en is bovendien de aanstaande schoonzoon van de betreffende afdelingschef!

De oxidatie vorming zegt niets. Ik blijf dan ook bij mijn standpunt dat bedoelde bakken wel degelijk in gebruik waren ten tijde van mijn aanwezigheid en zal dit desnoods onder ede blijven verdedigen!

Er wordt gesteld dat er bij de kleine bak zonder perslucht gewerkt wordt en derhalve afzuiging niet noodzakelijk zou zijn. Ook dit is pertinent onjuist; er wordt bij alle bakken met perslucht gewerkt, óók bij de "weggeschoven" bak. Deze bak is overigens niet weggeschoven maar deze locatie is zijn permanente locatie. Dit kan de inspecteur mede op het verkeerde been hebben gezet.

Bovendien is het juist de kleine bak (welke haaks op de grote bak is geplaatst) de z.g. voorwasbak, waarin zich de hoogste concentratie contaminerende stoffen bevinden! En hier zou afzuiging niet noodzakelijk zijn?

Tevens merk ik op dat de afzuiging bij de grote bak pas ná de datum van mijn arbeidsongeschiktheid werd geïnstalleerd, derhalve heb ik het 10 jaar zonder moeten doen. (Behoudens een relatief korte periode waarin de afzuiger wél werkte). Ik blijf dan ook op mijn standpunt dat er bij alle bakken afzuiging diende te zijn.

(…)

Conclusie: Zonder monstername van alle vier bakken en analyse daarvan, inclusief hun residuen, is het onderzoek niet zorgvuldig uitgevoerd.

Bovendien heeft de inspecteur aangenomen dat 2 van de 4 bakken niet in gebruik waren, gebaseerd op uitlatingen van bang, dan wel corrupt personeel, die er belang bij hebben niet tegen hun werkgever te getuigen. Mijn eigen waarnemingen blijken er niet toe te doen. Waarom eigenlijk niet?

(…)

Verder verneemt u graag van mij waarom er volgens mij een verband bestaat tussen mijn gezondheidsklachten en de situatie bij mijn werkgever.

Mijn gezondheidsklachten zijn over het algemeen psychosomatische aandoeningen welke direct werden en worden veroorzaakt door jaren lang opgebouwde frustratie. Te lang heb ik geprobeerd de wethandhavende instanties erop te attenderen dat mij groot onrecht wordt aangedaan en te lang bleef men de andere kant opkijken.

Wetende dat ik jarenlang met gevaarlijke stoffen heb gewerkt, heeft dit een dusdanige angst voor de gevolgen hiervan veroorzaakt, dat dit mijn gehele leven beheerst. Ik ben niet meer in staat tot werken, met als gevolg dat ik in de WAO terecht kom.

Deze angst voor de toekomst, tesamen met mijn frustratie veroorzakende gevecht voor gerechtigheid, heeft ertoe geleid dat ik al geruime tijd onder behandeling van een psychiater ben en medicatie moet gebruiken.

Tevens onderga ik fysiotherapie.

Een diagnose als zodanig is tot op heden nog niet gesteld, maar de klachten zijn naar verwachting mede OPS gerelateerd."

Verzoeker liet in een later stadium van het onderzoek nog weten dat hij inmiddels was onderzocht in het Amsterdams Medisch Centrum en dat er geen aanwijzingen waren gevonden voor OPS.

e. nadere informatie

1. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de Nationale ombudsman verstrekte op 6 november 2000 de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een kopie van het door de Arbodienst opgestelde concept rapport (zie hiervoor onder A.7.). Hij deelde mee dat het concept rapport niet afwijkt van het definitieve rapport. Aan het concept rapport van de Arbodienst is onder meer het volgende ontleend:

"Afzuiging van ontvettingsinstallatie

Inleiding

(Verzoekers werkgever; N.o.) heeft in 1998 een nieuw bedrijfspand betrokken (...). Tijdens werkzaamheden moeten regelmatig onderdelen ontvet worden. Hiervoor heeft men de beschikking over een ontvettingsinstallatie met afzuiging. Deze installatie werkt met het ontvettingsmiddel Solvent KZ. (...)

Samenvatting

De afzuiginstallatie bij de ontvetting voldoet aan de te stellen eisen. Het is bij normale werkzaamheden nagenoeg uitgesloten dat dampen van het gebruikte oplosmiddel in de ademzone van de medewerkers terecht zullen komen.

Metingen

Op genoemde datum zijn metingen verricht naar het functioneren van de afzuiginstallatie. Hiervoor is gebruik gemaakt van een windsnelheidsmeter van het merk Testo.

De afzuigunit heeft een drietal naast elkaar geplaatste aanzuigopeningen. Tegen het filter van de afzuiging aan is de afzuigsnelheid gemiddeld 0,9 m/s. Op de werkplek boven het gebruikte bad is de snelheid 0,55 m/s. Aan de rand van het werkblad is de snelheid nog 0,3 m/s.

Een op de werkplek boven het gebruikte bad, met behulp van een rookbuisje, geproduceerde rookwolk werd bij herhaling direct afgezogen zonder in de ademzone terecht te komen.

Conclusies

Op basis van de metingen kan worden gesteld dat de afzuiging goed functioneert.

(...)

Gezien de dampdruk van 0,6 bij 20ºC is van een spontane verdamping nauwelijks sprake. Bij de werkzaamheden wordt gebruikt gemaakt van perslucht hierdoor is verspreiding mogelijk als tegen de afzuigrichting in wordt gespoten. Onder normale werkomstandigheden is dit niet mogelijk. De vangsnelheid van gemiddeld 0,9 m/s is ruim voldoende.

Dit betekent ook dat er geen bezwaar is tegen het gebruik van deze stof in de naastgelegen ontvettingsbak zonder afzuiging zolang op deze werkplek geen gebruik wordt gemaakt van apparatuur waarmee verspreiding in de werkruimte wordt veroorzaakt."

2. Voorts verstrekte de Minister een kopie van het productinformatieblad van het product "Exclusiva" en het veiligheidsinformatieblad van het product "Solvent KZ". Hij deelde mee dat van het product "Exclusiva" geen veiligheidsinformatieblad beschikbaar is.

Uit het productinformatieblad van het product "Exclusiva" - een ontvetter - blijkt dat:

het product een mengsel is van koolwaterstoffen en methoxypropanoletherr;

het product niet vergiftig, schadelijk of irriterend is;

het product brandgevaarlijk is;

bij inademing hoofdpijn kan optreden en dat daarom bij gebruik moet worden geventileerd;

bij aanraking met de huid roodheid kan optreden en dat daarom met rubber handschoenen moet worden gewerkt;

bij aanraking met de ogen roodheid en pijn kan optreden en dat daarom met een veiligheidsbril moet worden gewerkt.

Uit het veiligheidsinformatieblad van het product "Solvent KZ" - een ontvetter / reiniger - blijkt dat:

het product een mengsel is van aliptische koolwaterstoffen;

het product niet ingedeeld is als gevaarlijk;

er, voor zover bekend, geen risico's zijn voor de mens;

bij inademing keelpijn, duizeligheid en sufheid kan optreden en dat daarom bij gebruik bij hoge dampconcentraties moet worden afgezogen;

bij aanraking met de huid roodheid kan optreden en dat daarom met handschoenen moet worden gewerkt;

bij aanraking met de ogen roodheid en irritatie kan optreden en dat daarom met een zichtbril moet worden gewerkt.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het niet nemen van monsters

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Arbeidsinspectie, regio Noordwest, (hierna: de arbeidsinspectie) naar aanleiding van zijn verzoek van 17 november 1999 om een onderzoek in te stellen bij zijn voormalige werkgever geen monsters heeft genomen van de ontvettingsvloeistof, inclusief residu, in de spoelvaten van de ontvettingsinstallatie in het bedrijfspand van de werkgever, teneinde na te gaan of zich daarin stoffen bevinden die kankerverwekkend zijn.

2. Verzoeker werkte tot zijn arbeidsongeschiktheidsdatum (13 september 1999) in een machinefabriek. Tot zijn werkzaamheden behoorde onder meer het ontvetten van - ter revisie aangeboden - onderdelen. Dit gebeurde met behulp van ontvettingsvloeistof in daarvoor bestemde spoelvaten.

3. Verzoeker diende op 17 november 1999 een klacht in bij de arbeidsinspectie over het ontbreken van luchtafzuigers boven de hiervoor bedoelde spoelvaten. De FNV Ledenservice lichtte de klacht bij brief van 30 november 1999 toe. De FNV Ledenservice verzocht aan de arbeidsinspectie om monsters te nemen van de vloeistof waarmee in de spoelvaten werd gewerkt en van het residu dat na het ontvetten in de spoelvaten achterbleef. De FNV Ledenservice gaf aan dat diende te worden vastgesteld of er mogelijk sprake was van kankerverwekkende stoffen. De FNV Ledenservice merkte op dat het grootste aandachtspunt de afzuiging was, aangezien de ontvettingsvloeistof door verneveling werd aangebracht en de ontvette objecten door middel van perslucht werden drooggeblazen. Er zou, aldus de FNV Ledenservice, vaak een duidelijk waarneembare nevel van de ontvettingsvloeistof in de werkplaats hangen.

4. Naar aanleiding van verzoekers klacht voerde de arbeidsinspectie op 24 november 1999 een inspectie uit bij verzoekers werkgever. Daarbij werd noch van de ontvettingsvloeistof, noch van het residu in de spoelvaten een monster genomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaf aan dat er geen monster was genomen van de ontvettingsvloeistof omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de beschikbare productinformatie. Evenmin was er aanleiding om aan te nemen dat de samenstelling van de ontvettingsvloeistof niet in overeenstemming was met de beschikbare productinformatie.

Wat betreft het residu in de spoelvaten, merkte de Staatssecretaris op dat in de loop van het gebruik de ontvettingsvloeistof wordt verontreinigd met andere stoffen, zoals vetten en oxidatie van metalen. Hij deelde mee dat dit soort producten niet kankerverwekkend is bij inademing. Om die reden was geen monster genomen van het residu in de spoelbakken.

5. De arbeidsinspectie mag er in beginsel van uitgaan dat de informatie over de samenstelling van een product op de desbetreffende productinformatie (productveiligheidsblad of veiligheidsinformatieblad) juist is. Niet is gebleken dat er in dit geval aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de beschikbare productinformatie. Het is dan ook niet onjuist dat de arbeidsinspectie op basis van de productinformatie en de huidige wetenschappelijke kennis aan verzoeker heeft meegedeeld dat de ontvettingsvloeistof geen kankerverwekkende stoffen bevat.

Gezien het vorenstaande valt het te billijken dat de arbeidsinspectie geen monster heeft genomen van de ontvettingsvloeistof zelf.

6. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en het gebruik waarvoor ontvettingsvloeistof bestemd is, staat voldoende vast dat in de loop van het gebruik de ontvettingsvloeistof wordt verontreinigd met andere stoffen. Verzoeker kan op drie manieren in aanraking zijn gekomen met de ontvettingsvloeistof en de daarin aanwezige contaminatie, te weten door inademing, aanraking en inslikken. Uit hetgeen hiervoor onder 3. is aangegeven, volgt dat het verzoeker vooral te doen is om de kans dat hij via inademing in aanraking is gekomen met de ontvettingsvloeistof en de daarin aanwezige contaminatie.

7. Inademing van de ontvettingsvloeistof is mogelijk indien de vloeistof op enigerlei wijze wordt verneveld. Bij verneveling van de ontvettingsvloeistof, of bij een gebruik van de ontvettingsvloeistof waarbij een hoge dampconcentratie ontstaat, dient de lucht te worden afgezogen (zie het rapport van de Arbodienst en het veiligheidsinformatieblad van het product Solvent KZ, bevindingen, onder E.). Dit is noodzakelijk in verband met de in de ontvettingsvloeistof aanwezige oplosmiddelen. Aangenomen moet worden dat daarmee tevens de mogelijk in de nevel aanwezige contaminatie wordt afgezogen.

De afzuiginstallatie bij verzoekers werkgever is naar aanleiding van verzoekers klacht, op instigatie van de arbeidsinspectie, door de Arbodienst onderzocht. De Arbodienst heeft vastgesteld dat van spontane verdamping amper sprake is en dat onder normale werkomstandigheden (met afzuigrichting mee spuiten) verspreiding niet mogelijk is. De Arbodienst is tot de conclusie gekomen dat de bestaande afzuiginstallatie voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dat zij goed functioneert en dat plaatsing van een afzuiginstallatie boven het andere in gebruik zijnde spoelvat niet nodig is. De arbeidsinspectie kon in redelijkheid afgaan op de conclusie van de Arbodienst.

8. Uit de door partijen overgelegde stukken komt naar voren dat het onderzoek van de arbeidsinspectie niet gericht is geweest op de periode vóór 24 november 1999 (de datum van de inspectie). Aangezien verzoekers klacht met name betrekking had op de periode van januari 1999 tot 13 september 1999 (volgens verzoeker was de afzuiginstallatie in die periode niet aangesloten) had van de arbeidsinspectie mogen worden verwacht dat het tijdens de inspectie bij de werkgever en de aanwezige werknemers had geïnformeerd en onderzocht of de afzuiginstallatie in bedoelde periode aangesloten is geweest. De arbeidsinspectie heeft alleen de situatie beoordeeld zoals aangetroffen op 24 november 1999. Vanuit dit oogpunt bezien had verzoeker er beter aan gedaan zijn klacht eerder bij de arbeidsinspectie in te dienen.

9. Wat hier ook van zij, zoals hiervoor onder 4. is aangegeven, zijn, aldus de Staatssecretaris, de stoffen waarmee de ontvettingsvloeistof in de loop van het gebruik wordt verontreinigd (zoals vetten en oxidatie van metalen) niet kankerverwekkend bij inademing.

Verzoeker is van mening dat de Staatssecretaris dit niet kan stellen zonder eerst een monster te hebben genomen. Verzoeker gaf aan dat hij redenen genoeg heeft om aan te nemen dat er (afgezien van vetten en oxidatie van metalen) nog veel meer contaminerende stoffen in het spel zijn.

10. Gelet op het gebruik waarvoor ontvettingsvloeistof bestemd is (zoals in dit geval het ontvetten van - ter revisie aangeboden - onderdelen), welk gebruik bij de arbeidsinspectie bekend mag worden verondersteld, mag worden aangenomen dat de arbeidsinspectie bekend is met de stoffen die daarbij in het algemeen vrijkomen en waarmee de ontvettingsvloeistof gecontamineerd raakt. Gelet hierop en op het feit dat verzoeker niet heeft aangegeven welke redenen hij heeft om aan te nemen dat er afgezien van de door de Staatssecretaris genoemde vetten en oxidatie van metalen nog veel meer contaminerende stoffen in het spel zijn, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat het standpunt van de Staatssecretaris, dat de ontvettingsvloeistof in de loop van het gebruik wordt verontreinigd met stoffen zoals vetten en oxidatie van metalen, onjuist is. Evenmin is er aanleiding om te veronderstellen dat het standpunt van de Staatssecretaris dat deze stoffen niet kankerverwekkend zijn bij inademing, niet juist is.

Gezien het vorenstaande, mede in aanmerking nemende dat verzoekers klachten met name van psychosomatische aard zijn (de klachten worden, aldus verzoeker, veroorzaakt door jarenlang opgebouwde frustratie) en niet is gebleken dat verzoeker dan wel (ex) collega's van hem klachten hebben die er op duiden dat er kankerverwekkende stoffen in het spel zijn, moet worden geoordeeld dat er geen aanleiding was voor de arbeidsinspectie om monsters te nemen van de ontvettingsvloeistof inclusief residu. Het is dan ook niet onjuist dat de arbeidsinspectie dit niet heeft gedaan.

De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.

II. Ten aanzien van het genoegen nemen met de mededeling dat twee van de vier ontvettingsbakken niet in gebruik zijn

1. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat de arbeidsinspectie genoegen heeft genomen met de mededeling van zijn werkgever dat twee van de vier ontvettingsbakken niet in gebruik zijn. Volgens verzoeker worden alle vier de bakken gebruikt.

2. Tijdens de inspectie op 24 november 1999 stelde de arbeidsinspectie vast dat twee van de vier spoelvaten in gebruik waren. Volgens de arbeidsinspectie stonden de spoelvaten die buiten gebruik waren zodanig opgesteld dat direct gebruik niet mogelijk was.

De Staatssecretaris liet weten dat de betrokken inspecteur tijdens de inspectie had gesproken met werknemers die werkzaam waren bij en aan de spoelvaten. Hij merkte op dat de desbetreffende werknemers hadden bevestigd dat de twee kleinere spoelvaten niet werden gebruikt. Voorts gaf hij aan dat ook de positie (weggeschoven achter een groot spoelvat) en de conditie van de spoelvaten (oxidatievorming) dit beeld hadden bevestigd.

3. Ingevolge artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 zijn de ambtenaren van de arbeidsinspectie, belast met het toezicht op het bepaalde bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, verplicht tot geheimhouding van de namen van de personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Dit geldt niet wanneer deze personen schriftelijk hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen de mededeling van hun namen (zie achtergrond onder 1.).

4. Verzoeker heeft in zijn brieven aan de arbeidsinspectie niet verklaard geen bezwaar te hebben tegen de mededeling van zijn naam. Alhoewel het beter ware geweest indien de arbeidsinspectie vooraf expliciet aan verzoeker zou hebben verzocht of hij bezwaar had tegen mededeling van zijn naam aan de werkgever en tegen het gebruik van zijn informatie ter plaatse van het onderzoek (betrokkenen zullen over het algemeen niet op de hoogte zijn van de hiervoor onder 3. genoemde geheimhoudingsbepaling), betekent dit, zoals de arbeidsinspectie in haar brief van 25 februari 2000 aangeeft, dat de betrokken inspecteur de anonimiteit van verzoeker diende te waarborgen, en om die reden slechts op die zaken kon reageren die hij tijdens zijn inspectie tegenkwam. De betrokken inspecteur kon de werkgever niet confronteren met verzoekers klacht. Het enige dat hij kon doen was tijdens de inspectie extra aandacht besteden aan de door verzoeker geuite klachten. Uit hetgeen hiervoor onder 2. is aangegeven, blijkt dat de inspecteur dit ook heeft gedaan. Hij is daarbij op grond van eigen waarneming en mededelingen van werknemers werkzaam bij en aan de spoelvaten, tot de conclusie gekomen dat twee van de vier spoelvaten buiten gebruik waren. Ook bij de controle op 1 maart 2000 heeft de arbeidsinspectie geen overtredingen met betrekking tot de buiten gebruik zijnde spoelvaten geconstateerd. Wel heeft de arbeidsinspectie aan verzoekers werkgever meegedeeld dat deze spoelvaten alleen nog maar mogen worden gebruikt, indien zij voorzien zijn van een doelmatige afzuiging.

Gezien het vorenstaande kan niet worden gesteld dat de arbeidsinspectie genoegen heeft genomen met de mededeling van verzoekers werkgever dat twee van de vier ontvettingsbakken niet in gebruik zijn.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Arbeidsinspectie, regio Noordwest, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is niet gegrond.

Instantie: Arbeidsinspectie regio noordwest

Klacht:

Geen monsters genomen van ontvettingsvloeistof in spoelvaten teneinde na te gaan of stoffen die zich daarin bevinden kankerverwekkend zijn en inspectiedienst heeft genoegen genomen met mededeling van werkgever dat twee van vier spoelvaten niet in gebruik zijn .

Oordeel:

Niet gegrond