1999/454

Rapport

Op 26 augustus 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw F. te Groningen, met een klacht over een gedraging van de Penitentiaire Inrichtingen te Zwolle.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers klagen erover dat:

- een medewerker van de Penitentiaire Inrichtingen (P.I.) Zwolle het geheime telefoonnummer van verzoekers zonder hun toestemming aan een derde heeft verstrekt;

- een medewerker van de P.I. Zwolle verwachtingen heeft gewekt door op 24 september 1998 mee te delen dat op 25 oktober 1998 verlof zou worden aangevraagd voor verzoekers in genoemde P.I. verblijvende dochter, terwijl al de dag erna bleek dat dit verlof op zijn vroegst twee maanden na 25 oktober 1998 kon worden aangevraagd;

- medewerkers van de P.I. Zwolle op of rond 3 mei 1998 hebben geweigerd een melding van een ziekenhuisopname van een familielid aan verzoekers dochter door te geven, terwijl kort daarvoor een melding van bij de P.I. Zwolle bekende criminelen wel aan haar werd doorgegeven;

- de P.I. Zwolle verzoekers niet heeft meegedeeld dat hun gedetineerde dochter voor ziektekosten verzekerd was via Justitie, zodat verzoekers ten onrechte gedurende 7 maanden de nominale premie van de ziektekostenverzekering van hun dochter hebben betaald.

Achtergrond

1. Tekst Dienstinstructies Centraal Post van de P.I. Zwolle luidt, voor zover hier van belang:

"De u toegewezen bewakingssector is in principe de hele P.l. Zwolle.

U bent verantwoordelijk voor:

Toegangsbeheer (...)

Telefooncentrale

Toestelbediening (...)

Dienst overname (...)

U mag zich niet uitlaten over interne aangelegenheden.

Informatie over gedetineerden en personeelsleden mogen onder geen beding worden verstrekt. (...)"

2. Tekst Regeling Algemeen Verlof Gedetineerden (AVG), zoals van toepassing op het moment dat verzoekster haar aanvraag indiende en voor zover hier van belang:

"2. Voorwaarden verlenen van AVG

2.1 Algemeen

Aan gevangenen die verblijven in een gesloten penitentiaire inrichting of een onderdeel daarvan kan in het laatste jaar van hun detentie AVG worden verleend. Er bestaat geen recht op dit verlof. AVG wordt verleend op individuele basis, waarbij de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het verlof wordt afgewogen tegen de belangen van de gevangene.

Ten aanzien van iedere gevangene die voldoet aan de ter zake geldende objectieve criteria en die voor verlof in aanmerking wenst te komen wordt bezien of gelegenheid tot verlof kan worden geboden.

2.2 Objectieve criteria

Gevangenen die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld komen eerst voor AVG-verlof in aanmerking wanneer

a. de gevangene tenminste een derde van de onherroepelijk opgelegde straf heeft ondergaan;

b. de werkelijke straftijd, d.w.z. de periode vanaf de dag waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan tot aan de datum van vervroegde invrijheidstelling (VO dan wel ontslag, nog ten minste drie maanden bedraagt; en

c. de gevangene niet verder dan l jaar van zijn ontslag uit detentie is verwijderd.

(...)

2.3 Contra-indicaties

Bij de beoordeling van een verzoek om AVG-verlof dienen eventuele contra-indicaties te worden betrokken. Het gaat hierbij met name om:

(...)

3. een ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik of druggebruik of een poging tot invoer van contrabande; (...)"

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd aan enkele bij de zaak betrokken ambtenaren en een getuige een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van betrokken ambtenaar B. gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De overige betrokkenen, onder wie verzoekers, gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Een dochter van verzoekers, verder te noemen X, is op 27 februari 1998 bij aankomst in Nederland op de luchthaven Schiphol aangehouden nadat een voorraad cocaïne was aangetroffen in een aantal door haar meegevoerde deodorantrollers.

Naar aanleiding van de vondst is X op 3 maart 1998 geplaatst in de Penitentiaire Inrichtingen te Zwolle, verder te noemen de P.I. Zwolle.

Op 25 juli 1998 troffen medewerkers van de P.I. Zwolle in de cel van X enkele deodorantrollers aan waarin zich cocaïne bevond.

Naar aanleiding van deze vondst is op 26 juli 1998 aan X een disciplinaire straf opgelegd. Deze straf hield in dat X gedurende een periode van twee weken ter afzondering in een strafcel werd geplaatst.

Het door X tegen de disciplinaire maatregel ingediende beklag werd op 21 augustus 1998 door de beklagcommissie van de P.I. Zwolle ongegrond verklaard. De beroepscommissie uit de sectie gevangeniswezen van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing verklaarde het beroep tegen de beslissing van de beklagcommissie vervolgens op 23 november 1998 ongegrond.

2.1. Op 27 juli 1998 hebben verzoekers zich schriftelijk tot de directeur van de P.I. Zwolle gewend. In deze brief deelden zij het volgende mee:

"1. Brief gestuurd j.l. 2 mei 1998 nooit geen antwoord gekregen van P.I. Zwolle.

2. Hierbij komt dat uw personeel (bewaker of baliemedewerker B.) (door verzoekers verder steeds bij zijn voornaam genoemd; N.o.) ons geheime telefoonnummer door geeft aan iemand wat geen familie is (naam bekend; R.). Ieder crimineel kan een smoes ophangen en nummer krijgen. (...)

4. Afgelopen zaterdag 25 juli 1998 gaat een medegevangene zo maar in de cel van onze dochter om een deodorantroller te pakken (jatten) en dan later zitten er drugs in.

Dit als haar ouders begrijpen wij even niet. Zij krijgt alleen haar fam. op bezoek en niemand anders. Onze dochter X zou toch in de P.I. Zwolle veilig moeten zijn of zien wij dat verkeerd. Dat is toch wel de bedoeling lijkt ons zo. Zo is nog het één en ander gebeurd.

5. Een boodschap doorgeven aan onze dochter wat van een crimineel (naam bekend; N.) afkomstig was (± 15 april), dat is wel mogelijk.

6. Als wij bellen 3 mei 1998 om een boodschap door te geven vanwege ziekenhuisopname en fam. is dat (...) niet mogelijk. Dit moet zijn geen één of iedereen. Regels zijn regels maar dan ook voor iedereen. (...)"

2.2. In reactie op de brief van verzoekers van 27 juli 1998 deelde unitdirecteur G. van de P.I. Zwolle verzoekers bij brief van 29 juli 1998 onder meer het volgende mee:

"(...) Uw brief (van 2 mei 1998; N.o.) is indertijd aanleiding geweest voor een onderzoek naar de gang van zaken. Want met u ben ik eens dat regels die voor de een gelden, eveneens voor een ander dienen te gelden. Onze afdeling beveiliging is er door mij op gewezen dat in de toekomst een uniforme werkwijze gehanteerd dient te worden. Voor de gang van zaken bied ik u derhalve mijn excuses aan.

Voor wat betreft de punten welke u verder in uw brief heeft vermeld bericht ik u dat het mij onmogelijk is op ieder punt in te gaan. Door mij is namelijk, op grond van de informatie in uw brief, niet te traceren wat er zich, op welk moment heeft voorgedaan. Uw brief zou dan meer feitelijke informatie dienen te bevatten.

Wel kan ik nader ingaan op het gestelde onder punt 4. Inderdaad zijn er op de cel van uw dochter drugs aangetroffen. In zulk een situatie wordt de gedetineerde op wiens cel contrabande wordt aangetroffen daarvoor disciplinair gestraft. Dit conform de bepaling in de leefregels waarin staat opgenomen dat iedere gedetineerde verantwoordelijk is voor de zaken die zich op zijn/haar cel bevinden.

Voor wat betreft het gestelde onder de punten 5 en 6 van uw brief kan ik u berichten dat er alleen in zeer uitzonderlijke gevallen boodschappen kunnen worden doorgegeven. Dit gezien het feit dat gedetineerden zelf in de gelegenheid worden gesteld om telefonisch contact op te nemen gedurende de voor de recreatie bestemde tijd."

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat - samengevat - weergegeven onder klacht.

2. Ter onderbouwing van hun klacht deelden verzoekers in hun brief van 25 augustus 1998 aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"Zij is op 3 maart 1998 geplaatst in de P.I. te Zwolle. Bij binnenkomst aldaar heeft zij twee deodorantrollers gekregen die niet van haar waren. Op zaterdag 25 juli 1998 zijn in haar cel in deze bewuste rollers harddrugs gevonden, daarop is onze dochter 14 dagen in de isoleercel gestopt. De P.I. Zwolle heeft de politie ingeschakeld voor een onderzoek. Uit dit onderzoek (...) is gebleken aan de hand van de foto's die zijn gemaakt van de inhoud en naar hun opvragen van de foto's die op Schiphol zijn gemaakt bleek dat de rollers van dezelfde partij afkomstig waren als van die op Schiphol.

Onze mening en die van onze dochter alsmede de mening van de politie te Zwolle is dat op Schiphol een grote fout is gemaakt en tevens door P.I. te Zwolle. Dat zij op 25 juli 1998 nog steeds in bezit was van drugs is voor ons en voor onze dochter ongelooflijk.

Door dit verzuim wordt onze dochter haar proefverlof (26 augustus 1998) plus haar E.T. (Elektronisch Toezicht; N.o.) in gevaar gebracht. Dit gaat door fouten van anderen misschien niet meer door. (...)

Tevens is ons geheime telefoonnummer door de P.I. Zwolle doorgegeven aan een ex-gedetineerde. Wij hebben deze telefoonnummer op aanraden van de politie Groningen genomen omdat wij werden bedreigd door Antillianen waarvoor onze dochter nu in de P.I. te Zwolle zit. Wij hebben een klacht ingediend bij de P.I. Zwolle maar maken zich daar in het geheel niet druk over. Zelf heb ik de (unitdirecteur; N.o.) daarover gebeld, zijn antwoord was: 'had niet mogen gebeuren, maar ach.' Hoe wij ons voelen dat er weer iemand is die rondloopt met ons telefoonnummer maakt hij zich niet druk over. Degene die ons nummer heeft doorgegeven (B.) werkt er niet meer en daar hield het mee op. (...)"

3. In aanvulling op de brief van 25 augustus 1998 deelden verzoekers de Nationale ombudsman bij brief van 29 september 1998 onder meer het volgende mee:

"1. Ziekenfonds RZG te Groningen schreef ons begin september dat onze dochter ten onrechte bij hun 7 maanden verzekerd is geweest. Wij als haar ouders hebben netjes iedere maand haar nominale premie betaald.

Nu blijkt achteraf dat P.I. Zwolle haar niet heeft uitgeschreven bij RZG en dat onze dochter verzekerd was bij justitie. Wij waren daar niet van op de hoogte en onze dochter al helemaal niet, dus zouden wij als haar ouders boete moeten betalen. (...)

2. Doorgeven (geheim) telefoonnummer heeft (de unitdirecteur; N.o.) nimmer zijn excuses voor aangeboden. (...) Het zou niet bij (de unitdirecteur; N.o.) opkomen om tegen ons te zeggen, u krijgt van ons P.I. Zwolle een ander (geheim) telefoonnummer voor deze grote fout. Hij begrijpt niet wat ons is aangedaan, dat kleine stukje rust hebben ze ons afgenomen (kwalijke zaak).

(...)

7. Afgelopen donderdag 24 sept. is dhr N. (medewerker van het Bureau Sociale Dienstverlening [BSD] van de P.I. Zwolle; N.o.) bij onze dochter geweest en gezegd dat 25 okt. 1998 haar verlof en E.T opnieuw zou worden aangevraagd, mocht na 3 maanden (...) dacht hij.

Volgende dag, 25 sept., was dezelfde meneer weer bij onze dochter met slecht nieuws. Het ging niet door. Dat had hij te horen gekregen van de selecteur. Het waren geen 3 maanden maar 6 maanden en dat had geen zin want dan was ze toch al vrij.

8. 15 april 1998 heeft P.I. Zwolle een boodschap aan onze dochter doorgegeven wat van een crimineel afkomstig was, zij moest met spoed naar Voorburg bellen, daar woonde toen onze dochter en nu die Antillianen. Ze is er niet op ingegaan (gelukkig). Had ook niet doorgegeven mogen worden aan haar. Het was bekend bij P.I. Zwolle wat dat voor mensen waren en zijn. Toen wij op 3 mei een boodschap wilden doorgeven aan haar, omdat wij 2 mei 1998 niet naar binnen mochten, kon dat niet, het was ziekenhuisopname fam. (...)"

C. Standpunt Minister van Justitie

In reactie op de klacht van verzoekers en in reactie op vragen van de Nationale ombudsman deelde de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:

"Reactie op de klachten.

I. Het doorgeven van het geheime telefoonnummer.

Naar mijn mening is dit gedeelte van de klacht ongegrond. In de bijgevoegde instructie (bijlage XIII) (zie achtergrond onder 1.; N.o.) is de door het personeel te volgen handelwijze duidelijk verwoord. Daarnaast wordt bij de introductie van nieuw personeel voldoende aandacht gevraagd voor het feit dat medewerkers volgens de instructies dienen te werken.

Met het voorhanden zijn van de instructies op de werkplek alsmede in het computernetwerk, is mijns inziens tevens aan de in redelijkheid te stellen zorgvuldigheidseisen voldaan.

Het (ex)personeelslid B. heeft uitdrukkelijk ontkend het geheime nummer te hebben doorgegeven. Ik heb geen redenen om dat niet aannemelijk te achten.

II. De gewekte verwachtingen rond het proefverlof.

Voor alle duidelijkheid zij hier als eerste vermeld dat er bedoeld wordt een aanvraag in het kader van de Algemeen verlof regeling gedetineerden (AVG). (...)

De AVG-regeling die geldend was ten tijde van de omschreven voorvallen is bijgevoegd als bijlage XIV. Op pagina 4 daarvan is een aantal contra-indicaties voor toewijzing van een aanvraag opgenomen. Het is met name punt 3 dat de doorslag gaf om de verlofaanvraag van mevrouw X af te wijzen (zie achtergrond onder 2.; N.o.). In de penitentiaire inrichtingen is de praktijk gegroeid dat wanneer een gedetineerde disciplinair bestraft wordt voor het bezitten van een handelshoeveelheid harddrugs, niet eerder dan 6 maanden na de datum van de beschikking (i.c. 26 juli 1998) met succes een verlof in het kader van de AVG kan aanvragen. Deze praktijk is mede gebaseerd op een uitspraak van de beroepsrechter in het kader van het klachtrecht gedetineerden (...).

Op 24 september 1998 heeft een medewerker van het BSD aan mevrouw X de toezegging gedaan om voor haar een goed woordje te doen bij de penitentiair consulent de heer O., die de volgende dag op bezoek zou komen. Hij vond het noodzakelijk om dit te doen omdat mevrouw X haar kansen op Elektronisch Toezicht (hiervoor was zij reeds geselecteerd voordat ze bestraft werd wegens het drugsbezit) had verspeeld. Hierdoor was zij automatisch geplaatst in een gevangenis voor vrouwen en zou zij haar tijd zonder verdere verlof moeten uitzitten.

De heer O. stelde zich echter op het standpunt dat de 6 maandtermijn ook voor mevrouw X onverkort zou moeten gelden. De verlofaanvraag werd dus afgewezen.

Ik meen dat de betrokken medewerker met de mededeling omtrent door hem te ondernemen actie geen ongerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. Ook dit deel van de klacht is naar mijn mening ongegrond.

III. Het niet doorgeven van het telefonisch bericht afkomstig van de ouders.

Doordat de directie van P.I. Zwolle niet in een schriftelijke instructie heeft vastgelegd wanneer telefonische berichten wel of niet moeten worden doorgegeven, slechts het beleidsuitgangspunt "alleen in zeer uitzonderlijke gevallen" is bekend, geeft zij aan e.e.a. aan de interpretatie van afdelingshoofden over te laten. Hierdoor kan er een situatie ontstaan als omschreven in de klacht. Het omgaan met telefonische berichten van buiten de inrichting is niet volledig in een instructie vast te leggen. Het uitgangspunt dat telefonische berichten niet worden doorgegeven tenzij sprake is van een bijzonder geval acht ik juist indien dit ook aan de berichtgever wordt meegedeeld. Het betrokken afdelingshoofd maakt hierin een afweging. Enige interpretatieruimte moet hierbij gegeven worden. Door deze ruimte bij afdelingshoofden neer te leggen handelt de directie mijns inziens zorgvuldig. Daarom is ook dit gedeelte van de klacht naar mijn mening ongegrond.

IV. De onterechte ziekenfondsverzekering.

(...) Ik deel (het standpunt van de directie ten aanzien van deze vraag; N.o.) niet. Het adagium dat een ieder wordt geacht de wet te kennen houdt naar mijn mening niet in dat gedetineerden niet over de verstrekking van de geneeskundige zorg gedurende de detentie zouden kunnen worden geïnformeerd.

Ten aanzien van de geneeskundige verzorging van gedetineerden is het zo dat de kosten daarvan niet door een gedetineerde hoeven te worden gedragen. Gedurende de detentie wordt er immers geneeskundige zorg verstrekt. (Een uitzondering wordt gevormd door de kosten van een "second opinion" wanneer dit tweede oordeel niet fundamenteel afwijkt van hetgeen de inrichtingsarts heeft geconstateerd.)

Ik zal laten onderzoeken of in de huisregels van de inrichtingen dit aspect verduidelijking behoeft. Een gedetineerde kan dan vervolgens zelf bepalen of hij zijn ziekenfonds- of ziektekostenverzekering wil laten doorlopen.

Antwoorden op uw vragen

1.1. B., de medewerker die het nummer zou hebben doorgegeven was in dienst van de P.I. Zwolle op het moment dat het telefoonnummer zou zijn doorgegeven. Hij behoorde tot een groepje van vier medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de bezoekplanning. Later heeft hij een andere betrekking aanvaard. In zijn nieuwe functie is hij nog eens benaderd door (de unitdirecteur P.I. Zwolle; N.o.) met de uitdrukkelijke vraag of hij het geheime telefoonnummer aan een derde zou hebben gegeven. Het antwoord op die vraag is ontkennend.

1.2. Het groepje van 4 medewerkers belast met de bezoekplanning in P.I. Zwolle, vraagt aan buitenstaanders die bij een gedetineerde op bezoek willen komen altijd om het telefoonnummer waar de bezoeker in geval van calamiteiten waardoor een bezoek niet door zou kunnen gaan, bereikt zou kunnen worden. Aangezien (verzoekers; N.o.) tot de bezoekers behoren van P.I. Zwolle was hun telefoonnummer dus bekend bij een gedeelte van het personeel.

2. De (unitdirecteur; N.o.) deelde mij desgevraagd mede dat niet is overwogen om de verzoekers tegemoet te komen met behulp van een nieuw geheim telefoonnummer. Zijn onderzoekje had immers aangetoond dat het geheime telefoonnummer van verzoekers niet door een personeelslid (B.) van de inrichting was doorgegeven.

3.1. Uit het van de (unitdirecteur; N.o.) ontvangen faxbericht (...) blijkt dat afdelingshoofden een afweging maken in de vraag of een telefonisch bericht wel of niet aan een gedetineerde moet worden doorgegeven. Een schriftelijke instructie bestaat niet.

3.2. De afdelingshoofden zijn op de hoogte van de uitgangspunten van beleid ten aanzien van telefoontjes voor gedetineerden van buiten (slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden berichten doorgegeven).

3.3. De directeur van P.I Zwolle bestrijdt niet dat de feiten zoals deze door de verzoekers zijn omschreven (een bericht van een crimineel wordt wel, dat van ouders wordt niet doorgegeven) juist kunnen zijn. Gelet op de werkwijze is het mogelijk dat een afdelingshoofd het ene bericht niet en het andere bericht wel heeft doorgegeven.

3.4. Naar aanleiding van deze kwestie is in een werkoverleg van de unitdirecteur met de afdelingshoofden het belang van een zorgvuldiger omgaan met de uitgangspunten van beleid nog eens extra benadrukt.

4. Gedetineerden worden door of vanwege de P.I. Zwolle niet geïnformeerd over het feit dat zij zich tijdens hun detentie niet hoeven te verzekeren in verband met mogelijke ziektekosten.

Zoals ik reeds eerder aangaf zal ik bezien of de huisregels op dit punt verduidelijking behoeven. (...)"

D. VERKLARING GETUIGE r.

Op 5 maart 1999 verklaarde mevrouw R. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"Het klopt dat ik het telefoonnummer van (verzoekers; N.o.) heb gekregen via een medewerker van de Penitentiaire Inrichtingen te Zwolle. Ik was van plan X te bezoeken. Daarom belde ik op naar de P.I. Ik kreeg toen van de heer B. (getuige noemde B. steeds uitsluitend bij zijn voornaam; N.o.) te horen dat de moeder van X ook die dag bij haar dochter op bezoek zou gaan. Omdat ik niet zeker wist of het voor X mogelijk was om ons allebei op dezelfde dag te ontvangen, wilde ik daarover even overleggen met haar moeder. De heer B., gaf mij toen zonder enig probleem het telefoonnummer van de ouders van X."

E. verklaring ambtenaar b.

Op 5 juli 1999 verklaarde ambtenaar B. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"Ik ben inderdaad werkzaam geweest bij de Penitentiaire Inrichtingen te Zwolle. Ik bemande daar regelmatig - maar niet continu - de telefooncentrale.

De naam X zegt mij helemaal niets.

Van het door u geschetste voorval, dat op 8 juli 1998 zou hebben plaatsgevonden, weet ik niets.

Voor het bedienen van de telefooncentrale golden bepaalde instructies. Ik kan mij niet voorstellen dat ik, in strijd met die instructies, een telefoonnummer aan een derde zou hebben verstrekt.

Als iemand van buiten informatie vroeg over een telefoonnummer dan gaf ik dat niet.

Ik noteerde dan het nummer van die persoon. Daarna nam ik contact op met degene van wie het nummer werd gevraagd, zoals in dit geval dus (verzoekster; N.o.), en dan vroeg ik die persoon zelf telefonisch contact op te nemen met degene die mij had gebeld. Ik kan mij absoluut niet voorstellen dat het in dit geval anders is gegaan. (...)"

F. verklaring ambtenaar N.

Op 17 augustus 1999 verklaarde ambtenaar N. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"Ik kan mij de zaak van mevrouw X (...) nog herinneren.

Zo kan ik mij herinneren dat op een gegeven moment een hoeveelheid harddrugs in haar cel is aangetroffen. Naar aanleiding van die vondst heeft zij toen twee weken isolatie moeten ondergaan.

Omdat mevrouw X een verzoek had ingediend om in aanmerking te komen voor vervroegd verlof of detentiefasering, heb ik op een gegeven moment contact gehad met een selectiefunctionaris. Voorafgaand aan dat contact heb ik nog met mevrouw X gesproken over haar kansen op inwilliging van haar verzoek.

Ik wist op dat moment van de geschiedenis met de aangetroffen drugs.

Ik wist ook dat het gebruikelijk is dat een gedetineerde bij wie harddrugs zijn aangetroffen in het algemeen voor een periode van zes maanden het recht op verlof of detentiefasering verliest. Mijn ervaring is echter dat op grond van concrete omstandigheden van het geval nog wel eens in het voordeel van de gedetineerde van die regel wordt afgeweken. Ik heb dat, zoals gezegd, met mevrouw X besproken.

Ik heb haar gemeld dat ik bij de selectiefunctionaris zou pleiten voor verkorting van de genoemde termijn van zes maanden.

Ik weet absoluut zeker dat ik mij in dat gesprek met mevrouw X heel voorzichtig heb uitgedrukt. Ik heb daarbij heel zorgvuldig geformuleerd. Uit ervaring, ik doe dit werk inmiddels zes jaar, weet ik dat je steeds bijzonder omzichtig te werk moet gaan om te voorkomen dat je voorbarige en verkeerde verwachtingen wekt bij de gedetineerde. Ik realiseer mij dat een gedetineerde gauw geneigd zal zijn om aan een gebeurtenis of opmerking de voor hem of haar meest gunstige betekenis te verbinden, ook al is dat vaak niet terecht. Juist daarom heb ik mij ook tegenover mevrouw X heel voorzichtig uitgedrukt.

De selectiefunctionaris was echter heel definitief in zijn afwijzing van mijn suggestie. Verkorting van de termijn was in dit geval onbespreekbaar.

Bij nader inzien betreur ik het dat ik mevrouw X van te voren op de hoogte heb gebracht van mijn voornemen om haar zaak te gaan bepleiten."

G. Reactie verzoekers

Op 1 september 1999 deelde verzoekster een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch mee hoogst verontwaardigd te zijn over de naar haar mening volstrekt ongeloofwaardige verklaring van ambtenaar B. Verzoekster achtte het ondenkbaar dat de naam X hem niets meer zou zeggen, te meer daar hij tot aan het moment dat hij het telefoonnummer zou hebben doorgegeven aan mevrouw R., altijd heel vriendelijk en behulpzaam jegens verzoekers was geweest.

Beoordeling

I. ten aanzien van het doorgeven van het telefoonnummer

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat een medewerker van de Penitentiaire Inrichtingen (P.I.) Zwolle hun geheime telefoonnummer heeft verstrekt aan een derde, zonder dat zij daarvoor toestemming hadden gegeven.

2.1. De Minister van Justitie heeft te kennen gegeven dat er binnen de P.I. Zwolle strikte richtlijnen bestaan met betrekking tot het aan derden verstrekken van informatie over zaken betreffende de P.I. en de daar verblijvende gedetineerden, en dat de betrokken ambtenaar geheel conform die richtlijnen had gehandeld.

2.2. De ambtenaar die zich volgens verzoekers had schuldig gemaakt aan het verstrekken van hun geheime telefoonnummer, heeft ontkend het telefoonnummer te hebben verstrekt.

3. Tegenover het door de Minister van Justitie gestelde en de stellige ontkenning van de betrokken ambtenaar B. staat de eveneens stellige verklaring van getuige R. dat B. haar zonder meer het telefoonnummer heeft gegeven toen zij daar om vroeg.

4. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de ene lezing aannemelijker maken dan de andere. Om die reden onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel over de onderzochte gedraging.

II. ten aanzien van gewekte verwachtingen

1. Verzoekers klagen er verder over dat een medewerker van het Bureau Sociale Dienstverlening (BSD) van de P.I. Zwolle verwachtingen heeft gewekt met betrekking tot de inwilliging van het door X ingediende verzoek om verlof.

2. X had op enig moment voor 25 juli 1998 een aanvraag ingediend in het kader van de Algemeen Verlofregeling Gedetineerden (AVG). Het feit dat op 25 juli 1998 verdovende middelen waren aangetroffen in haar cel en zij om die reden kort daarna veertien dagen in afzondering was geplaatst in een strafcel, heeft verregaande gevolgen gehad voor de afhandeling van de desbetreffende aanvraag.

Gebleken is dat onder meer binnen de P.I. Zwolle de handelwijze als volgt is. Indien een gedetineerde disciplinair wordt bestraft voor het bezitten van een handelsvoorraad verdovende middelen, kan niet eerder dan zes maanden na de datum van de beschikking waarbij de maatregel werd opgelegd, met kans van slagen verlof worden aangevraagd in het kader van de AVG.

De beschikking waarbij X een disciplinaire straf kreeg opgelegd, was van 26 juli 1998, zodat X pas na 26 januari 1999 een nieuwe aanvraag zou kunnen indienen waar mogelijk wel positief op zou kunnen worden beslist. X zou tegen die tijd echter al weer op vrije voeten zijn.

3. Gebleken is dat ambtenaar N., werkzaam binnen de P.I. Zwolle bij het Bureau Sociale Dienstverlening (BSD), in verband met het door X ingediende verzoek daarover medio september 1998 een bespreking zou hebben met een selectiefunctionaris. N. wist op dat moment dat X een strafmaatregel had ondergaan en dat zij daardoor overeenkomstig het binnen de P.I. Zwolle gehanteerde beleid voor een periode van zes maanden het recht op verlof had verspeeld, terwijl de desbetreffende periode op dat moment nog niet voorbij was. Omdat N. echter had ervaren dat op grond van concrete omstandigheden nog wel eens in het voordeel van een gedetineerde werd afgeweken van de termijn van zes maanden, had N. met X besproken dat hij bereid was ook in dit geval een goed woordje voor haar te doen bij de selectiefunctionaris.

Ambtenaar N. heeft daaraan toegevoegd dat hij, juist om geen valse hoop en verwachtingen bij X te wekken omtrent de uiteindelijke beslissing op het verzoek, heel zorgvuldig en uiterst terughoudend is geweest tijdens de voorbespreking met X.

4. Gelet op de verstrekte informatie is voldoende aannemelijk dat ambtenaar N. zich goed heeft gerealiseerd dat een gedetineerde snel geneigd kan zijn conclusies te trekken uit jegens hem of haar gedane opmerkingen en uitlatingen, en dat hij om die reden zich terughoudend heeft opgesteld ten aanzien van X tijdens de voorbespreking op 24 september 1998.

Dat bij X en/of haar ouders desondanks kennelijk verkeerde verwachtingen zijn ontstaan over een voortvarende en positieve afhandeling van haar verzoek, kan N. niet worden aangerekend.

Dat het, zoals N. heeft verklaard, achteraf bezien wellicht beter was geweest als een voorbespreking met X geheel achterwege was gebleven, doet hier niet aan af.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. ten aanzien van het doorgeven van een melding

1. Verzoekers klagen er verder over dat medewerkers van de P.I. Zwolle begin mei 1998 hebben geweigerd een telefonische melding van hen aan hun dochter door te geven, terwijl medewerkers van de P.I. Zwolle kort daarvoor wel een telefonische melding van een bekende crimineel aan haar hadden doorgegeven.

2. In reactie op dit klachtonderdeel heeft de Minister van Justitie te kennen gegeven dat de directie van de P.I. Zwolle niet in een schriftelijke instructie heeft vastgelegd in welke gevallen binnenkomende telefonische meldingen wel respectievelijk niet moeten worden doorgegeven. Of een melding al dan niet moet worden doorgegeven staat ter beoordeling van de afdelingsleiding. Daarbij geldt als uitgangspunt dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen de melding moet worden doorgegeven.

3. De Minister van Justitie kan worden gevolgd in zijn opvatting dat het problematisch is om in een instructie vast te leggen wanneer een telefonische melding moet worden doorgegeven en wanneer daarvan kan worden afgezien. Het is begrijpelijk dat de beslissing hieromtrent wordt overgelaten aan een op dat moment dienstdoende leidinggevende. Het is eveneens verdedigbaar dat uitsluitend in uitzonderlijke gevallen wordt besloten de melding door te geven.

4. Onweersproken is dat de telefonische melding van verzoekers een ziekenhuisopname van een familielid betrof. Hoewel verzoekers geen gedetailleerde informatie hebben verstrekt met betrekking tot de desbetreffende ziekenhuisopname, oordeelt de Nationale ombudsman dat dergelijke informatie in het algemeen van zodanige aard is, dat doorgifte ervan in beginsel geboden is. Niet is gebleken van omstandigheden die ertoe hadden mogen leiden dat een doorgifte in dit geval achterwege is gebleven.

Het is dan ook niet juist dat de melding van verzoekers niet aan X is doorgegeven.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

IV. ten aanzien van de ziektekostenverzekering

1. Verzoekers klagen er ten slotte over dat medewerkers van de P.I. Zwolle hen niet hebben bericht dat hun dochter gedurende haar detentie voor ziektekosten was verzekerd via het Ministerie van Justitie, zodat zij ten onrechte over zeven maanden de nominale premie hebben betaald van de ziekenfondsverzekering van hun dochter.

2. Met de Minister van Justitie is de Nationale ombudsman van oordeel dat het niet juist is dat gedetineerden niet worden geïnformeerd over het feit dat zij zich gedurende hun detentie niet behoeven te verzekeren tegen mogelijke ziektekosten.

Door verzoekers, respectievelijk hun dochter X, de desbetreffende informatie te onthouden, heeft de P.I. Zwolle onvoldoende oog gehad voor hun positie en belangen.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

3. Deze conclusie geeft de Nationale ombudsman aanleiding om aan dit rapport een aanbeveling te verbinden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Penitentiaire Inrichtingen Zwolle, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond ten aanzien van het niet doorgeven van een telefonische melding en ten aanzien van het niet verstrekken van informatie over de ziektekostenverzekering, en is niet gegrond ten aanzien van de door een medewerker van de P.I. Zwolle gewekte verwachtingen. Over het door een medewerker van de P.I. Zwolle aan een derde verstrekken van verzoekers telefoonnummer wordt geen oordeel gegeven.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennis genomen dat de Minister van Justitie maatregelen overweegt ter verbetering van de voorlichting aan gedetineerden over het verzekerd zijn tegen ziektekosten tijdens de detentie.

Aanbeveling

De Minister van Justitie wordt in overweging gegeven om verzoekers in de gelegenheid te stellen een opgave te doen van door hen ten onrechte betaalde nominale ziekenfondspremie en om vervolgens het desbetreffende bedrag aan hen te voldoen, voor zover zij deze premie niet van het desbetreffende ziekenfonds kunnen terugkrijgen.

Instantie: Penitentiaire Inrichting, Zwolle

Klacht:

Geheim telefoonnummer aan derde verstrekt; verwachtingen gewekt over verlof dochter verzoekers; melding ziekenhuisopname niet doorgegeven; niet geïnformeerd over ziektekostenverzekering dochter.

Oordeel:

Geen oordeel