1999/430

Rapport
Op 25 augustus 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Soest, met een klacht over een gedraging van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en een gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Verzoeker had deze klacht op 22 augustus 1998 ingediend bij de afdeling Luchtvaartpolitie van het KLPD te Schiphol Oost, en bij de chef van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. De Nationale ombudsman deelde verzoeker mee dat in verband met het kenbaarheidsvereiste, als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, eerst de afhandeling van de klacht conform de klachtprocedure van de beide politiekorpsen moest worden afgewacht. Omdat verzoeker niet tevreden was met de afhandeling van de klacht door deze korpsen, wendde hij zich bij brieven van 25 november 1998 en 1 februari 1999 wederom tot de Nationale ombudsman. Naar de gedragingen van het KLPD en van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid werd vervolgens een onderzoek ingesteld. Deze gedragingen worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het KLPD (de Minister van Justitie) respectievelijk van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, eigenaar van een onderneming in ballonvaarten, klaagt over de wijze waarop het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en het regionale politiekorps Zuid-Holland- Zuid op 19 augustus 1998 zijn opgetreden naar aanleiding van meldingen met betrekking tot de landing van n van zijn luchtballonnen in een weiland in Groot Ammers. Verzoeker klaagt er met name over dat:- een ambtenaar van het KLPD naar aanleiding van een melding van n van zijn medewerkers, niet voldoende heeft getracht de landeigenaar ertoe te bewegen toestemming te verlenen de ballon van het weiland te halen; - twee ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid naar aanleiding van een melding van de gezagvoerster van de ballonvaart, ter plaatse niet voldoende hebben bemiddeld tussen de landeigenaar en de ballonvaarders om tot een oplossing te komen. Verder klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid diezelfde dag op het politiebureau te Gorinchem heeft geweigerd de door zijn medewerkers gedane aangifte van verduistering op te nemen.

Achtergrond

1. Artikel 23, vijfde boek, van het Burgerlijk Wetboek: "1. Is een voorwerp of een dier anders dan door opzet of grove nalatigheid van de eigenaar op de grond van een ander terecht gekomen, dan moet de eigenaar van de grond hem op zijn verzoek toestaan het voorwerp of het dier op te sporen en weg te voeren.2. De bij de opsporing en wegvoering aangerichte schade moet door de eigenaar van het voorwerp of het dier aan de eigenaar van de grond worden vergoed. Voor deze vordering heeft laatstgenoemde een retentierecht op het voorwerp of het dier."2.1. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.2.2. Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv. 2.3. Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het Korps landelijke politiediensten en de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan drie betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. E n ambtenaar maakte van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Dordrecht over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerders en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De beheerder van het Korps landelijke politiediensten, de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van betrokken ambtenaar R. gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. In de avond van 19 augustus 1998 landde een luchtballon van de ballonvaartonderneming van verzoeker in een weiland in Groot Ammers. Nadat de bemanning van de luchtballon onenigheid had gekregen met de landeigenaar van het weiland over het weghalen van de luchtballon, zocht gezagvoerster J. van de ballonvaart telefonisch contact met het district Alblasserwaard/Vijfheerenlanden van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Naar aanleiding van deze melding kwamen twee politieambtenaren ter plaatse. De landeigenaar gaf geen toestemming voor het verwijderen van de ballon. Vervolgens nam medewerkster A. van de ballonvaartonderneming, die intussen door J.

op de hoogte was gesteld, telefonisch contact op met de afdeling Luchtvaartpolitie van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) met het verzoek om hulp in deze situatie. Ook telefonisch overleg tussen de ambtenaar van de luchtvaartpolitie en de landeigenaar leidde niet tot een oplossing voor verzoeker. Op diezelfde avond gingen medewerkers van de ballonvaartonderneming naar het politiebureau te Gorinchem van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid om aangifte te doen van vernieling en verduistering. Deze aangifte werd niet opgenomen.2.1. Bij brieven van 22 augustus 1998 diende verzoeker een klacht in bij de afdeling Luchtvaartpolitie van het KLPD te Schiphol Oost en bij de chef van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Hij lichtte deze klacht toe met een aantal bijlagen.2.2. E n van de bijlagen was een door medewerkster A. opgemaakt verslag, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Op woensdag 19 augustus 1998 stond een ballonvaart gepland met de ballon voorzien van de registratie (...). De start zou plaatsvinden vanuit Reewijk. Als piloot/gezagvoerder voor deze vaart werd mevrouw J. gevonden. De ballon is voorzien van reclame van Y. Voor de ochtend van de volgende dag, donderdag 20 augustus 1998, stond een ballonvaart gepland met deze ballon. Ten behoeve van de sponsor Y moesten een filmopname gemaakt worden van deze ballon. Zoals uit haar verklaring en uit haar verhaal aan mij duidelijk is geworden, is zij die dag rond 21.10 uur geland in een weiland in Groot Ammers. Naar later bleek was dit in een weiland dat hoorde bij X, (...) te Groot Ammers. Mevrouw J. heeft een verklaring gemaakt over het gebeuren, zie hierbij is gevoegd (zie hierna, onder A.2.3.; N.o.). Ten behoeve van deze vaart had zij assistentie van een crew van twee personen. Dit waren de heren M. en Wi., die de auto (waar de ballon voor en na de vaart in wordt vervoerd) bestuurden. Ook zij hebben verklaard over het gebeuren, dat hierna volgde (zie hierna, onder A.2.4. en A.2.5.; N.o.). Passagiers waren leden van de familie V. uit Reewijk. Namens deze familie is een verklaring opgesteld van mevrouw V. (zie hierna, onder A.2.6.; N.o.). Omstreeks 21.35 uur belde mevrouw J. naar mij. Ik was op dat moment aanwezig op ons ballonbedrijf in Soest. Mevrouw J. deelde mee dat er problemen waren met de boer en ik heb haar toen geadviseerd om de plaatselijke politie te bellen voor hulp. (...) Ballonvaren is een activiteit die in de eerste uren van de dag en de laatste uren van de dag plaatsvindt. Het enige wat zeker is aan ballonvaren is dat er een startplaats is. Het weer bepaalt of er gestart kan worden. Handboeken van ballonnen, die tellen als wetgeving, kennen limieten aan het starten en de weersomstandigheden. Hiernaast telt dat nimmer bekend is waar een ballon gaat landen. In de voorbereiding van een vaart gebruikt een ballonvaarder de gegevens van de Luchtvaartmeteorologische Dienst op Schiphol om aan de meest actuele weersinformatie te komen. Veelal zijn de omstandigheden ten tijde van de vaart anders

dan voorspeld, omdat de meteorologie waar een ballonvaarder mee te maken krijgt, vallen binnen de micrometeorologie en hierover is bij de L.M.D. niet voldoende informatie bekend. Ballonnen worden gevolgd door een auto, waarin een aantal helpers zitten (soms een, soms meer). In die auto is de ballon naar het startveld gevoerd en de ballon wordt na de landing in die auto afgevoerd. Omdat het niet aan te geven is hoe de vaart zal verlopen, kan ook niet vooraf gekeken worden waar de landing zal plaatsvinden. Ballonvaarders moeten altijd zoeken naar een veldje, dat in velerlei zin geschikt moet zijn voor de landing. Na de landing komt de auto, die al die tijd achter de ballon aan heeft gereden, naar het landingsveld en kan de ballon worden ingepakt en in de auto teruggedaan. Ballonnen, die in de open lucht liggen, lopen schade op. Een ballon die een nacht buiten ligt, wordt vochtig en hierdoor kan er schimmel in het materiaal (...) komen. (...). Het is dus van belang dat een ballon na de landing wordt ingepakt en niet een nacht blijft liggen. Overigens moet een ballon, na de landing, altijd eerst helemaal leeglopen om geen gevaarlijk object meer te kunnen zijn. Een ballon, die niet helemaal leeg is (en dus gedeeltelijk bol in het veld staat) kan gepakt worden door de wind en gaat dan werken als een spinaker op een zeilboot: de wind bepaalt dan waar de ballon heen gaat tenzij een deskundige bij de ballon aanwezig is om in te grijpen. (...) Al lang is het bij W. Ballonvaarten (zoals ook bij andere bedrijven) gebruik om te praten met de boer na de landing. In overleg met een boer wordt een route gekozen, die zo min mogelijk schade veroorzaakt aan zijn landerijen en wordt een wijze gekozen, die aan beide partijen recht doen. Bij alle ballonvaarders, die bij ons varen, is dit uitgangspunt bekend. Ook in gevallen, waarbij een boer onwillig is, wordt gezocht naar een oplossing. Slechts als de zaak dreigt te escaleren of er gedreigd wordt met geweld, wordt de politie ingeschakeld. (...)

Zoals uit het bovenstaande en zoals uit de verklaring van mevrouw J., de heren M. en Wi., en de familie V. blijkt, is er een landing geweest in een weiland, waarbij geen schade is ontstaan. Vee wat in de nabijheid van de landing stond, is rustig gebleven. Er was dus op dat moment in het geheel geen sprake van een onrechtmatige daad: de landing was uitgevoerd conform de voorschriften van de Luchtvaartwetgeving en de verwijdering van de ballon had kunnen verlopen volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (zie achtergrond, onder 1.; N.o.). Enige tijd na het eerste telefoontje ontving ik een tweede telefoontje van mevrouw J. Zij vertelde dat de politie ter plaatse was en niets kon of wilde doen. De ballon lag op dat moment nog steeds in het weiland: niet ingepakt en de gasflessen waren nog open, klaar voor gebruik. Zij kreeg geen toestemming om de ballon in te pakken of de gasflessen dicht te doen (zie haar verklaring). Hierdoor is een gevaarlijke situatie ontstaan: het niet afsluiten van de gasflessen leidt er toe dat iedereen, die in de buurt komt, de branders kan bedienen. Bovendien kan er

door een ballon, zoals deze in dit geval werd achtergelaten, bij een opstekende wind of een windvlaag een gevaarlijke situatie ontstaan als de ballon door de wind wordt meegevoerd: de ballon is dan niet bestuurbaar (er is immers geen ballonvoerder in de mand) en de ballon kan in dat geval tegen woningen, bomen of andere obstakels komen. Als een windvlaag de ballon mee zou nemen in dit geval (waarbij de gasflessen niet gesloten waren en de waakvlammen nog aan stonden) zou een zeer gevaarlijke situatie kunnen ontstaan als de ballon tegen een huis met een rieten dak of tegen een stel fietsende kinderen aankomt. Ik heb aan mevrouw J. gevraagd of ik de politieman die ter plaatse was, kon spreken. Ik kreeg hierop een man aan de telefoon, die zich voorstelde als D., en die zei dat hij chef van dienst was. Ik trachtte deze man mee te delen hoe de wetgeving in elkaar zat, zoals ik hiervoor heb beschreven, en dat ik graag zou zien dat hij zou assisteren bij het uit het weiland krijgen van de ballon en de mensen. D. gaf aan dat dat niet ging gebeuren omdat de landeigenaar geen toestemming gaf. Ik zei hem dat er dan sprake was van een strafbaar feit waarop D. zei: 'Wilt U mij de wet voorlezen? Ik ben de chef van dienst en ken de wet wel degelijk zelf.' Ik heb hem toen geadviseerd om contact op te nemen met de Luchtvaartpolitie en ik wilde hem het telefoonnummer geven. Hij zei de wet te kennen en daar niemand anders bij nodig te hebben. Ik deelde D. mee dat wij de ballon de volgende dag vroeg in de ochtend nodig hadden voor een ballonvaart en dat wij (ernstige) schade zouden lijden als die ballon niet beschikbaar was. Het was namelijk voor ons niet mogelijk de filmopnamen met een andere dan die ballon te maken omdat deze ingezet werd voor een film voor Y. Als die ballon, door onwil van de boer, in het land zou achterblijven, zouden wij als bedrijf niet de beschikking hebben over deze ballon. In mijn visie is de ballon dan onttrokken aan de eigenaar, zoals een gehuurde auto na de huurperiode niet teruggegeven wordt aan de verhuurder, en is er dus sprake van verduistering in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. D. gaf aan dat dat ons probleem was en niet het zijne. Na dit (overigens zeer onprettig verlopen) gesprek heb ik zelf contact opgenomen met de piketman van de Luchtvaartpolitie, de heer R. Op mijn verzoek heeft hij overleg gevoerd met de landeigenaar en na dit gesprek belde hij mij terug. Hij zei mij dat hij met de landeigenaar overeen was gekomen dat wij de volgende dag, omstreeks of na 09.30 uur, de ballon op zouden mogen halen. Ik zei hem dat ik het hier niet mee eens was en dat de landeigenaar de ballon vasthield zonder geldige reden. Ook hem heb ik gewezen op het plegen van een strafbaar feit, zoals ik ook D. had gezegd. Hij zei hier niets mee te kunnen doen.. zei dat de landeigenaar niet wilde dat de ballon, nu het eenmaal donker was geworden, uit het land gehaald werd omdat zijn koeien er wel eens van zouden kunnen schrikken. Ik heb dit bestreden en gezegd dat het pure onzin is, omdat mevrouw J. en de passagiers met enorm veel verbaal geweld van de zijde van diezelfde boer van het land waren gehaald. Hij had dus direct na de landing, toen het nog wel licht was, ook geen medewerking verleend.. zei dat dit allemaal wel waar was en dat het jammer was, maar dat we gewoon

moesten wachten tot de volgende dag. Meer kon hij er niet aan doen. Ook het feit dat wij de ballon de volgende ochtend nodig hadden voor een vaart voor onze sponsor, veranderde voor hem niets. Dit was voor mij een zeer vreemd moment: de ballonvaarder (i.c. mevrouw J.) en het bedrijf (i.c. W. Ballonvaarten) houden zich aan de wet, vragen de assistentie van de politie omdat een ander zich niet aan de wet houdt, en vervolgens laten zowel de regiopolitie als de Luchtvaartpolitie de piloot en het bedrijf zitten en ondersteunen zij iemand, die minimaal het misdrijf van verduistering pleegt. Een zich misdragende boer is op dat moment gesteund door de politie, terwijl de man aan alle kanten fout bezig is. Hierop heb ik de meldkamer van de politie Zuid-Holland-Zuid (...) gebeld en gezegd dat ik aangifte wilde doen, namens het bedrijf, van verduistering van een ballon. Bovendien gaf ik aan dat deze ballon ernstig beschadigd zou kunnen worden door een windvlaag en ook schade toe zou kunnen brengen en dat er dan sprake was van vernieling van een luchtvaartuig (artikel 168 of 169 van het Wetboek van Strafrecht). De man aan de telefoon antwoordde dat er dan in persoon aangifte moest worden gedaan op het politiebureau in Gorkum. Hierop zijn twee van onze medewerkers (de heren K. en G.) alsmede mijn zoon (...) naar het politiebureau in Gorkum gegaan om daar namens W. Ballonvaarten aangifte te doen van overtreding van deze artikelen van het Wetboek van Strafrecht. In dat politiebureau aangekomen stelde de heer K. zich voor en zei dat hij aangifte wilde doen. Op de vraag waar die aangifte over ging, zei K. dat er een ballon verduisterd werd door een boer in Groot Ammers en dat er mogelijk sprake was van vernieling van een luchtvaartuig, alsmede van het feit dat er sprake was van een gevaarlijke situatie zoals de ballon er in het weiland bij lag. De betrokken medewerker trok zich hierop terug waarna ene heer D. kwam. Dit bleek de politieman te zijn, die ook ter plaatse was geweest. D. zei: 'Mijn naam is INSPECTEUR D. Ik neem geen aangifte van u op omdat ik hier geen noodzaak van inzie. U moet het bureau nu verlaten en de boer verder met rust laten.' Duidelijk is dat het op een dergelijk moment niet gepast is om te zeggen dat de betrokken politieman verplicht is, ingevolge het Wetboek van Strafvordering, om de aangifte op te nemen. Dit hele gesprek (meer was er niet) vond plaats omstreeks middernacht in het bureau van de politie Gorkum. Hierop zijn onze medewerkers naar Soest gekomen, met achterlating van een luchtvaartuig (een ballon) in een weiland, zonder toezicht, onbemand, met de gaskranen open, en die ballon was niet helemaal leeggelopen omdat mevrouw J. daar de kans niet voor had gekregen. Bij een geringe wind kan deze ballon dus alle kanten opgedreven worden en schade aan derden veroorzaken. Wij stonden met ons rug tegen de muur met een falende overheid. (...) Resum Resumerend kan het volgende gesteld worden:• de ballon is volgens de wettelijke bepalingen geland;

• de ballon had volgens de wetgeving weggehaald kunnen en moeten worden; • de regiopolitie wekt op zijn minst de indruk op de hand van de betrokken boer te zijn en heeft niet bemiddeld bij het vinden van een oplossing, erger nog zij hebben de zaak in de steek gelaten; • mogelijkheden hierna om aangifte te doen zijn gestrand door een weigering van inspecteur D. om de aangifte op te nemen; (...)."

2.3. Als bijlage was voorts een door A. opgemaakte verklaring gevoegd van gezagvoerster J., waarin onder meer het volgende is opgenomen:"In overleg met A. van W. Ballonvaarten BV, het bedrijf voor wie ik ballonvaarten uitvoer, heb ik toen de politie gebeld. Hierop kwamen 2 agenten ter plaatse waaronder D. die zich voorstelde als chef van dienst van de regio Zuid Holland Zuid. De politie heeft eerst met de boer en mij gesproken maar de boer viel mij continu in de rede en liet mij niet uitpraten. Hierop heeft een van de agenten mij apart genomen. Ik heb hem toen uitgelegd hoe het gegaan is en dat er in het geheel geen schade of iets was. Hij vroeg mij toen waarom ik daar geland was. Ik heb hem uitgelegd dat je onbestuurbaar bent met een ballon. Hij antwoordde dat ik dan maar ergens anders heen had moeten gaan. Ik vroeg hem toen hoe ik het beste de ballon uit het veld zou kunnen halen. Hij zei hierop: je hebt het gehoord, je mag niet over het erf van de boer dus je kunt hem er niet uit halen, jammer dan. Hierop zei hij niets meer te kunnen doen en zij gingen weg."2.4. Verder was bij de bijlagen een door A. opgemaakte verklaring gevoegd van bemanningslid M., waarin onder meer het volgende is opgenomen:"Toen kwam de politie ter plaatse. Deze hebben eerst met J. gesproken en met de boer. Later heb ik zelf met een van die agenten gesproken, (...). Ik vroeg hem of hij proces-verbaal op ging maken voor het gijzelen c.q. verduisteren van een luchtvaartuig. Hij zei dat hij dat niet zou doen, hij zou er alleen een mutatie van maken, dit was voldoende, dit was ook beter omdat zij in de toekomst meer met de boer te maken zouden hebben dan met ons en dus konden ze beter de boer te vriend houden. Ik vroeg hem toen of dat zo in de wet stond en of hij de luchtvaartwet wel kende, hierop antwoordde hij bevestigend en brak toen het gesprek af. Hij zei ons dat wij maar naar huis moesten gaan omdat de ballon toch niet mee mocht en zij hadden nog wel meer te doen. Ook werd ons te verstaan gegeven om ons te verwijderen uit de omgeving van de boerderij. Hierop hebben wij nog aan de boer gevraagd om de ballon in de zak te mogen stoppen en om de gasflessen dicht te draaien om eventuele gevaarlijke situaties zoveel mogelijk te beperken. Wij kregen geen toestemming om ook maar met een been op zijn land te komen. Tevens hebben wij aan zowel de politie als aan de boer gevraagd om een formulier te ondertekenen dat de boer de verantwoordelijkheid op zich neemt over de ballon welke een waarde heeft van F 100.000,-. De boer weigerde hiervoor

medewerking en ook de politie vond dit niet nodig, een mutatie was voldoende. Onderwijl had de boer telefonisch contact gehad met de rijksluchtvaartpolitie, R., die met de boer overeen was gekomen dat de ballon de volgende morgen om 09.30 uur eventueel uit zijn land gehaald zou mogen worden. Wij deelden de man en politie nog mede dat er de volgende morgen filmopnames van deze ballon gemaakt zouden worden en dat het bedrijf dus schade zou hebben bij het achterlaten van deze ballon. Hier hadden zij niets mee te maken. De politie is weggegaan zonder actie te hebben genomen."

2.5. Ook was bij de bijlagen een door A. opgemaakte verklaring van bemanningslid Wi. gevoegd. Wi. verklaarde hierin zich geheel te kunnen vinden in de verklaringen van J. en M.2.6. Ten slotte was bij de bijlagen een door A. opgemaakte verklaring gevoegd van mevrouw V., waarin onder meer het volgende is opgenomen:"Onderwijl had J. de politie gebeld. Deze kwamen ter plaatse. Zij bleven wel neutraal maar hebben ons inziens niet bemiddeld. Er werden geen knopen doorgehakt. Volgens ons wisten deze mensen niet waar zij mee bezig waren. Toen er geen resultaten werden geboekt met hun 'bemiddeling' zeiden ze dat we maar rustig moesten blijven en het verder maar uit moesten zoeken. Hierop gingen zij weg en lieten ons achter. J. had nog telefonisch met de rijksluchtvaartpolitie gesproken, maar zij kwamen niet en lieten haar aan haar lot over. Wij zijn toen naar huis gegaan omdat het te laat werd." 3. Naar aanleiding van de door verzoeker bij het Hoofd Luchtvaartpolitie van het KLPD ingediende klacht hadden twee politieambtenaren van het KLPD op 14 oktober 1998 een gesprek met medewerkster A. van W. Ballonvaarten. In antwoord op een verzoek van A. gaf het Hoofd Luchtvaartpolitie vervolgens bij brief van 19 oktober 1998 de reactie op de klacht weer van de betrokken politieambtenaar van het KLPD. De brief hield onder meer het volgende in:"Op woensdagavond 19 augustus 1998 was R. belast met piketdienst voor de Luchtvaartpolitie. Omstreeks 22.30 uur die avond verscheen op zijn semafoon het telefoonnummer (...). Toen hij dat nummer vanuit zijn woning draaide kreeg hij u - Mw. A. - aan de telefoon. U heeft toen gemeld, dat uw ballon een landing had gemaakt in een weiland (...) te Groot Ammers en dat de landeigenaar geen toestemming gaf om de ballon uit het weiland te halen. Tevens vertelde u, dat die ballon de volgende morgen gebruikt moest worden voor filmopnamen. Als dat niet kon doorgaan zou dat een flinke schadepost betekenen voor uw bedrijf. De plaatselijke politie zou ter plaatse zijn, doch geen medewerking verlenen. Vervolgens heeft u het mobiele nummer van de gezagvoerster gegeven, die vervolgens het telefoonnummer van de betreffende landeigenaar aan R. gaf. (...). heeft vervolgens telefonisch contact gehad met de landeigenaar, dhr X, die mededeelde dat de ballon in zijn weiland was geland op het moment dat het donker

begon te worden. De volgauto was op dat moment nog in Schoonhoven en het zou nog geruime tijd duren voordat die ter plaatse zou zijn. Hij gaf aan dat er vee in het weiland stond en dat hij niet toestond dat bij duisternis de ballon werd geborgen. Nadat het vee de volgende ochtend was gemolken, kon de berging plaatsvinden.. heeft de landeigenaar er op gewezen dat het was toegestaan dat er een ballon op zijn weiland landde, dat de ballon een grote waarde vertegenwoordigde en dat het toch verstandig zou zijn de ballon nu te laten bergen. Hij zou voor de schade die er dientengevolge ontstond aansprakelijk kunnen worden gesteld. De landeigenaar reageerde hierop er allemaal niets mee te maken te hebben en zijn vee belangrijker te vinden dan de ballon. De volgende ochtend konden zij hun gang gaan. Vervolgens heeft R. wederom contact gehad met u en verslag gedaan van zijn overigens mislukte bemiddelingspoging. U zou hierover zeer ontstemd zijn geweest en deelde mede aan R. dat u aangifte ging doen van verduistering van de ballon. Gezien het feit dat betrokkenen vervolgens in een civiele procedure terechtkomen en de plaatselijke politie ter plaatse was (geweest) heeft R. zijn bemiddelingspogingen gestaakt, wetend dat de luchtvaartpolitie op dit punt niets meer kon betekenen."

4. Bij brief van 5 november 1998 deelde de Minister van Justitie naar aanleiding van de klachtbrief van verzoeker van 22 augustus 1998 aan verzoeker onder meer het volgende mee:"Uit het onderzoek is mij gebleken dat de betrekkelijke ballon op 19 augustus 1998 omstreeks 21.10 uur is geland. Die avond omstreeks 22.30 uur heeft mevrouw A. contact opgenomen met de afdeling Luchtvaartpolitie en het in de klacht beschreven voorval voorgelegd aan de piketambtenaar. Deze heeft vervolgens contact opgenomen met de gezagvoerder van de ballon en de eigenaar van het weiland waarin de ballon is geland. De piketambtenaar heeft gepoogd te bemiddelen in het ontstane conflict, waarbij hij onder andere heeft gewezen op de rechtmatigheid van de landing en dat gezien de waarde die de ballon vertegenwoordigt een berging daarvan verstandig zou zijn om schade te voorkomen. Tevens is hem erop gewezen dat hij voor eventuele schade aansprakelijk gesteld zou kunnen worden. De landeigenaar bleef echter bij zijn standpunt dat gelet op de invallende duisternis het niet gewenst was het in het weiland lopende vee te verplaatsen; de ballon kon wat hem betreft eerst de volgende morgen, na het melken van zijn vee, geborgen worden. Daarop is de bemiddelingspoging gestaakt en is mevrouw A. hiervan in kennis gesteld. Uit het gesprek dat met mevrouw A. is gevoerd, is mij gebleken dat zij zich op het standpunt stelt dat de politie bij de landeigenaar de berging van de ballon had dienen af te dwingen en dat de Luchtvaartpolitie, in casu de betrokken medewerker, krachtdadiger had dienen op te treden omdat sprake zou zijn van het plegen van een strafbaar feit (verduistering). Op grond van het vorenstaande ben ik van mening dat de betrokken medewerker juist

heeft gehandeld door te bemiddelen in het ontstane conflict en dat hem geen wettelijke middelen ter beschikking stonden om een berging af te dwingen. Gelet op de hem verstrekte informatie kon hij eveneens tot het oordeel komen dat in deze geen sprake is geweest van verduistering van de ballon."

5. De chef van het district Alblasserwaard/Vijfheerenlanden van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid deelde naar aanleiding van de door verzoeker bij de politie van dit district ingediende klacht bij brief van 21 januari 1999 onder meer het volgende aan verzoeker mee:"De dienstdoende chef van dienst, de inspecteur van politie D., die in gezelschap was van de leerling chef van dienst Ro., ontving de melding, omstreeks 22.05 uur om te gaan naar het bewuste adres te Groot Ammers. Aldaar troffen zij een geagiteerde veehouder X aan die in heftig gesprek was gewikkeld met de piloot van de ballon. Teneinde de versie van beide partijen aan te horen en met de bedoeling om te komen tot conflictbemiddeling, verdeelden beide inspecteurs zich over de beide partijen. De heer Ro. sprak met de piloot en bijbehorende crew en vernam dat zij na de landing van de betreffende veehouder het verbod had gekregen om de ballon ter plaatse te bergen. De heer D. hoorde de lezing van de veehouder aan. Deze verklaarde dat als gevolg van de landing van de ballon zijn geit was losgebroken, jong vee op hol was geslagen en zijn melkvee van achter uit het land naar voren was gehold en deels de melkstal had opgezocht. De des-organisatie van zijn veestapel had hem erg boos gemaakt. Hij bleef nadrukkelijk op het standpunt staan dat zijn land niet betreden mocht worden zolang het donker was. Bovendien wilde hij eerst bij daglicht zijn melkvee verkampen en stemde er in toe dat de ballon de volgende dag vanaf 09.30 uur uit het land gehaald mocht worden. Onderwijl had de heer Ro. telefonisch contact met uw bedrijf. In dit gesprek is vermeld dat de betreffende veehouder nadrukkelijk verbood om de ballon alsnog te bergen. In dit gesprek werd de politie van partijdigheid door u beticht. Uitgelegd is dat de insteek van de politie gericht was op bemiddeling en dat geconstateerd werd dat dit niet tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing leidde. De afwegingen die door de betreffende politiefunctionarissen zijn gemaakt om niet tegen de wil van de veehouder zijn land op dat moment te betreden zijn voornamelijk ingegeven vanuit de gedachte om een geweldsescalatie te voorkomen. Tevens werd geconstateerd dat het op dat moment reeds geheel donker en tevens windstil was, zodat het gevaar van verwaaien van de ballon relatief uitgesloten werd geacht. De inschatting werd door beide politiefunctionarissen gemaakt, dat wanneer er tegen de wil van de eigenaar zijn grond betreden had geworden dit tot een gewelddadig treffen met de veehouder en sympathisanten had kunnen leiden, terwijl de betreffende veehouder toestemming gaf tot het bergen van de ballon in de loop van de volgende morgen. De beide politieambtenaren hebben zich gerealiseerd dat deze beslissing niet in dank

werd aanvaard door de piloot, haar passagiers en overige crewleden. Op deze zelfde dag omstreeks 23.50 uur vervoegden zich namens uw bedrijf een drietal personen aan het bureau van politie te Gorinchem die aangifte wensten te doen van verduistering van de betreffende ballon. De inspecteur van politie de heer D. heeft deze personen te woord gestaan en is niet overgegaan tot het opnemen van een aangifte van vermoedelijke verduistering, daar de veehouder op voorhand reeds had toegezegd dat de ballon bij daglicht geborgen mocht worden. Ook toen is uitgelegd dat de veehouder niet de opzet had om de ballon zich toe te eigenen en dat derhalve ernstig getwijfeld werd of in deze sprake zou kunnen zijn van het strafbare feit verduistering. Ook tijdens het onderzoek naar de klacht verklaarde u dat het doen van aangifte gericht was op het onverwijld actie ondernemen door de politie om de ballon alsnog die nacht te bergen. Conclusie:De beide politie-inspecteurs zijn zich ten tijde van de bemiddeling onvoldoende bewust geweest van de richtlijnen met betrekking tot het bergen van deze luchtballon, te weten dat de eigenaar van de grond moet toestaan dat de ballon kan worden weggevoerd op verzoek van de eigenaar van dat voorwerp. Of het onder de aandacht brengen van deze regelgeving conform artikel 23, boek 5 NBW (zie achtergrond, onder 1.; N.o.) tot andere inzichten van de heer X hadden geleid, wordt ernstig betwijfeld. De heer X was zeer ontstemd over het feit dat zijn veestapel van streek was.

Ik kan derhalve billijken dat genoemde politieambtenaren op dat moment hebben gekozen voor de bemiddeling en het zoeken naar een oplossing die was gelegen in de toestemming tot het wegvoeren de volgende dag en niet voor de confrontatie met de betreffende veehouder, op dat moment met mogelijke gewelddadigheden van dien. Conform artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering (zie achtergrond, onder 2.; N.o.) is de opsporingsambtenaar verplicht een aangifte op te nemen van een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit. Op grond echter van hetgeen zich had voorgedaan en de afspraken die gemaakt waren omtrent het weghalen van de ballon de volgende ochtend werd door de betreffende politiefunctionaris terecht getwijfeld of in deze wel sprake was van een strafbaar feit. Het doen van aangifte had derhalve meer het karakter van het op kortere termijn dan afgesproken verkrijgen van de ballon, dan van een redelijke verdenking van een gepleegd strafbaar feit."B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET KORPS LANDELIJKE POLITIEDIENSTEN1. De Minister van Justitie reageerde onder meer als volgt:"Aangaande het optreden van de heer R. bericht ik u dat uit de door de korpschef van het KLPD uitgebrachte informatie genoegzaam blijkt dat de betrokken politieambtenaar onmiddellijk contact heeft opgenomen met de betreffende boer, de heer X te Groot Ammers, en dat hij deze daadwerkelijk heeft trachten te bewegen om over te gaan tot afgifte van de ballon. Ook is mijns inziens voldoende aannemelijk dat de heer R. de heer X hierbij heeft gewezen op de van toepassing zijnde bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en heeft aangegeven dat, mocht diens weigerachtige houding leiden tot schade, hij voor de vergoeding hiervan wettelijk aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Niet is gesteld, noch gebleken, dat deze bevindingen zouden berusten op enige feitelijke onjuistheid, in wat voor vorm dan ook. Voor zover klager nochtans de mening mocht zijn toegedaan dat van de heer R. in zijn positie als piketambtenaar een meer daadkrachtige opstelling had mogen worden verwacht, ben ik van oordeel dat hem hiertoe, gelet op de civiele aard van het conflict, juridisch geen nadere (dwang)middelen ten dienste stonden. Bovendien wijs ik er nog op dat de heer R. piketdienst vervulde en als zodanig slechts als direct aanspreekpunt fungeerde. Zeker nu de communicatie zijnerzijds slechts kon geschieden per telefoon en er op dat moment ook een tweetal ambtenaren van het korps Zuid-Holland Zuid fysiek ter plaatse waren, meen ik dat van de heer R. niet meer verwacht mocht worden dan op dat moment door hem is ondernomen. Samenvattend ben ik derhalve van oordeel dat het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het optreden van de heer R. als zijnde ongegrond dient te worden aangemerkt."2. Bij zijn reactie voegde de Minister een aan hem gerichte brief van 1 maart 1999 van de korpschef van het KLPD. Deze brief hield onder meer het volgende in:"Op 14 oktober 1998 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de klachtonderzoekers, klager en zijn vertegenwoordigster. Tijdens dit gesprek is de zienswijze van de betrokken medewerker over het voorval ter kennis gebracht van de klager. Klager beriep zich op het gestelde in Boek 5 artikel 23 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek waarin bepaald is dat de eigenaar van de grond moet toestaan dat een voorwerp dat anders dan door opzet of grove nalatigheid op zijn grond is terechtgekomen opgespoord en weggevoerd wordt. De klachtonderzoeker heeft de klager uitgelegd dat indien sprake is van een onrechtmatige daad, de politie niet bevoegd is tot het afdwingen van het recht de ballon te bergen."D.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ZUID-HOLLAND-ZUIDIn antwoord op het verzoek van verzoeker om herziening van het oordeel dat de politie over de klacht had gegeven, legde de korpsbeheerder de klacht voor aan de adviescommissie klachtafhandeling van de politieregio Zuid-Holland-Zuid. De korpsbeheerder gaf vervolgens bij aan verzoeker gerichte brief van 23 april 1999 zijn

oordeel over de door verzoeker bij de korpschef van de regio Zuid-Holland-Zuid ingediende klacht. Om herhalingen te voorkomen, verzocht de korpsbeheerder de Nationale ombudsman om zijn in voormelde brief van 23 april 1999 vervatte oordeel over de klacht op te vatten als zijn reactie op de klacht die verzoeker bij de Nationale ombudsman heeft ingediend. De desbetreffende brief hield onder meer het volgende in:

"De commissie is tot het volgende beeld en oordeel gekomen. De omstandigheden van het voorval worden door alle betrokkenen min of meer gelijkluidend beschreven:(1) de landing van een ballon van uw bedrijf op het terrein van een boer ergens in Nieuw-Lekkerland (kennelijk wordt bedoeld: Groot Ammers; N.o.), tegen het vallen van de avond, in de buurt van vee; (2) de betrokken boer is opgewonden omdat het vee onrustig is geworden; hij wil niet toestaan dat nog diezelfde avond de ballon wordt geborgen; wel geeft de boer toestemming voor berging de volgende dag; (3) bij hun komst ter plaatse treffen twee politiefunctionarissen de boer en de bemanning in min of meer verhit gesprek aan. De twee politiefunctionarissen besluiten dat de n de argumenten en het verhaal van de bemanning en de volgploeg zal aanhoren en de ander de argumenten en het verhaal van de boer. Daarna overleggen zij met elkaar. Dat overleg leidt tot hun besluit: handhaving van de status quo. Zij laten zich daarbij leiden door de volgende feitelijkheden:(a) Zij kunnen niet heen om de stelligheid waarmee de boer zijn standpunt inneemt: de ballon mag die avond niet worden geborgen omdat daardoor het vee nog onrustiger zal worden met een re el risico dat vee in de sloot terecht komt. (b) Het weer die avond toont volstrekte windstilte. Dat sluit risico's voor de ballon uit indien deze op het terrein achterblijft. (c) De toegang tot het terrein loopt via een smalle weg over het erf van de boer. Er is dus onontkoombaar medewerking althans ten minste toestemming van de boer nodig om de ballon te kunnen bergen. (d) Inmiddels is de duisternis ingevallen. De politiefunctionarissen voorzien verzet van de boer indien zij zouden forceren dat de volgploeg alsnog de ballon bergt. Zij zien in dat zij de boer niet kunnen overreden. Zij schatten de situatie zo in dat geweld dreigt indien de berging zou worden geforceerd. Ook onderkennen zij dat zij niet bevoegd zijn tot het geven van een zogeheten ambtelijk bevel. In uw klacht verwijst u naar artikel 23 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. De politiefunctionarissen erkennen dat zij ten tijde van het voorval geen kennis droegen van dat artikel. Van belang hierbij is de wetenschap dat de politie aan dat artikel geen enkele bevoegdheid kan ontlenen. Het NBW is zogeheten privaatrecht dat de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling regelt. De overheid en meer in het bijzonder de politie staat binnen het privaatrecht niet in een gezagsverhouding tot burgers.

De commissie meent dat de politiefunctionarissen terecht hebben gekozen voor de rol van bemiddelaar met vooral het accent op de-escalatie van het conflict. Ik beluister dat zij in die rol de vele aspecten die aan deze zaak kleven de revue hebben laten passeren. Ik wijs er op dat u voor zover u in deze zaak over de rol van de politie betekenis hecht aan artikel 23 van het NBW, in dat artikel op geen enkele wijze een indicatie wordt gegeven van de termijn waarbinnen aan de rechtsbetrekking tussen 'eigenaar van de grond' en 'eigenaar van het voorwerp' gevolg moet worden gegeven. Of anders uitgedrukt: in dat artikel staat niet dat 'onmiddellijk' of 'onverwijld' gevolg moet worden gegeven aan die bepaling. Met inachtneming van het voorgaande ziet de commissie geen grond voor dit klachtonderdeel. Ik neem dat standpunt over en acht uw klacht op dit onderdeel ongegrond. (...) Aangifte kan worden gedaan als het betreft een zogeheten strafbaar feit. De commissie heeft de constatering van de politiefunctionarissen voor waar aangenomen dat de betrokken boer op geen enkele wijze het oogmerk had van wederrechtelijke toe igening; hij was niet van plan de ballon te verduisteren of te stelen. De werkwijze van de politie wordt geleid door de uitgangspunten van effectiviteit en efficiency. Het komt de commissie voor dat de politiefunctionarissen terecht hebben beargumenteerd dat het opnemen van uw aangifte in deze zaak overbodig werk zou betekenen. Maar uiteindelijk blijft over dat indien u aangifte wilt doen de aangifte wel moet worden opgenomen. In opdracht van de hoofdofficier van justitie is zulks alsnog gebeurd. In dit licht bezien oordeelt de commissie uw klacht op dit onderdeel als gegrond. Ik deel dat oordeel van de commissie. Aan dit oordeel doet niet af dat de hoofdofficier van justitie u bij brief d.d. 4 januari 1999 heeft bericht dat uw aangifte niet handelt over strafbare feiten en uw aangifte heeft geseponeerd. Maar het bevestigt wel dat de politiefunctionarissen op dat moment en onder die omstandigheden een juiste inschatting hebben gedaan van het onderwerp waarover u aangifte wilde doen."

E.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR R.Betrokken ambtenaar R. van het KLPD liet onder meer het volgende weten:"Zoals u in de stukken hebt kunnen lezen werd ik op 19 augustus 1998 omstreeks 22.30 uur ge nformeerd over de problemen die er waren met het bergen van de ballon van W. en de eigenaar van de grond. Op het moment dat ik mijn bemiddelingspoging startte was men ter plaatse al ruim n uur aan het discussi ren of men de ballon nu wel of niet van het land mocht halen. De landingstijd van de ballon 21.10 uur, volgens opgave van de ballonvoerder, was 14 minuten na zonsondergang en n minuut voor het einde van daglicht periode. Zijnde de periode dat er onder andere met een ballon nog gevaren mocht worden. Er kan gesteld worden dat het al behoorlijk aan het schemeren was toen er werd geland.

Mijn telefonische poging om de eigenaar/gebruiker van de grond de heer X te overtuigen van de rechtmatigheid van de landing had geen succes. Hij had geen boodschap aan de ballon en hij was alleen ge nteresseerd in zijn vee. Van een pertinente weigering om de ballon terug te geven was geen sprake. Alleen het tijdstip van berging was een discussiepunt. X bleef bij zijn besluit dat hij pas de volgende ochtend, na het melken en als zijn vee in een ander weiland stond, toestemming gaf de ballon uit het weiland te halen. Dat de eigenaar van de ballon hier niet gelukkig mee was kan ik mij goed voorstellen. Ik heb X er op gewezen dat als hij de ballon niet liet bergen hij civielrechtelijk aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor eventuele schade die aan de ballon zou kunnen ontstaan. Ook dit was voor hem geen argument de ballon te laten bergen. Ik heb dit doorgegeven aan mevrouw A., die het hier niet mee eens was. Ik wil hierbij opmerken, dat gelet op de toezegging van X, dat de andere morgen de ballon kon worden opgehaald, er voor mij geen sprake was van het wederrechtelijk toe igenen van de ballon, maar een in het belang van het vee uitgestelde berging van de ballon. Daar er voor mij geen sprake was van een strafbaar feit en de kwestie derhalve een civielrechtelijke was, had ik geen dwangmiddel om de toelating op het weiland en afgifte van de ballon af te dwingen. Aangezien mijn bemiddelingspogingen geen zin hadden, het hier verder om een civielrechtelijke aangelegenheid ging en de plaatselijke politie aanwezig was heb ik mijn bemoeienis be indigd."

F.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker reageerde onder meer als volgt:"Het vee van de boer stond absoluut stil ook toen de politiemensen ter plaatse waren gekomen. Het weer was absoluut windstil, dit zou risico's uitsluiten voor het achterblijven van de ballon. Onlangs heb ik een symposium van de Luchtvaart Meteorologische Dienst bijgewoond bij het KNMI. Daarin is ons zeer duidelijk gemaakt de onvoorspelbaarheid van het weer. Meteorologen kunnen nog geen 4 uren voor een ballonvaart voorspellen wat de windsnelheid of de buienlijn zullen gaan doen. E.e.a. kan opeens op komen zetten. Heel knap vind ik het dan dat politiemensen, welke berhaupt al niet geschoold zijn op meteorologisch gebied, een voorspelling kunnen doen van zeker de komende 12 uren. Daarbij kennen zij de krachten niet van een met lucht gevulde ballon, deze houd je nog met geen 20 mensen tegen. Tevens garanderen zij dat het luchtvaartuig niet gestolen zal kunnen worden want hij ligt op het terrein van iemand. De verantwoording wilden zij echter die avond niet op zich nemen toen ik hen daarnaar vroeg. Noot: dus als je een huis op slot doet kan er nooit ingebroken worden, tenminste zo stelt de politie het. (...) De politie heeft eerst geen aangifte op willen nemen en zij hebben op dat moment en onder die omstandigheden een juiste inschatting gedaan. Dat de meldkamer ons voor aangifte verwees naar het bureau in Gorkum en komende vanuit Soest, daar wordt niet over gesproken.

(...) Ik begrijp dat een ieder zijn eigen straatje schoon probeert te vegen en houden, echter gezien het gehele gebeuren, de uitspraken die gedaan zijn etc. blijf ik bij mijn standpunt dat men onjuist gehandeld heeft. Een burger mag niet zomaar een luchtvaartuig onder zich nemen, een politie behoort dan handelend op te treden en niet bang te zijn voor een grote mond van een boer."

Beoordeling

A.       ALGEMEEN1. Op 19 augustus 1998 landde een luchtballon van de ballonvaartonderneming van verzoeker in een weiland in Groot Ammers. Nadat de bemanning van de luchtballon onenigheid had gekregen met de eigenaar van het weiland over het weghalen van de luchtballon, zocht de gezagvoerster voor deze ballonvaart telefonisch contact met het district Alblasserwaard/Vijfheerenlanden van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Naar aanleiding van deze melding kwamen twee politieambtenaren ter plaatse. Omdat de politieambtenaren de landeigenaar niet op andere gedachten konden brengen, nam een medewerkster van de ballonvaartonderneming vervolgens telefonisch contact op met de afdeling Luchtvaartpolitie van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Ook dit leidde niet tot het gewenste resultaat. Hierop gingen medewerkers van de ballonvaartonderneming naar het politiebureau te Gorinchem van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid om aangifte te doen van vernieling en verduistering van de ballon door de landeigenaar.2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het KLPD en het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid op 19 augustus 1998 zijn opgetreden naar aanleiding van de meldingen met betrekking tot de landing van zijn luchtballon. Verzoeker is van mening dat de politie meer had kunnen en moeten doen, dan zij in dit geval heeft gedaan. In dit verband wees hij erop dat in artikel 23, vijfde boek, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat indien een voorwerp niet door opzet of grove nalatigheid van de eigenaar op de grond van een ander is terechtgekomen, de eigenaar van de grond hem op zijn verzoek moet toestaan het voorwerp weg te voeren (zie achtergrond, onder 1.).B.       TEN AANZIEN VAN DE HANDELWIJZE VAN HET KLPD1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een ambtenaar van het KLPD naar aanleiding van een melding van n van zijn medewerkers niet voldoende heeft getracht de landeigenaar ertoe te bewegen toestemming te verlenen de ballon van het weiland te halen.2. De beheerder van het KLPD, de Minister van Justitie, deelde in zijn reactie mee dat de betrokken politieambtenaar, die op dat moment piketdienst had, daadwerkelijk had

getracht de landeigenaar in een telefoongesprek op 19 augustus 1998 te bewegen om over te gaan tot afgifte van de ballon. De Minister was van oordeel dat, gezien de civiele aard van het conflict, de politieambtenaar geen nadere (dwang)middelen ter beschikking stonden. Hij achtte de klacht niet gegrond. In dit verband wees de Minister er ook op dat de communicatie slechts per telefoon kon geschieden, en dat er al twee politieambtenaren van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid op het weiland aanwezig waren.3. Uit het onderzoek is gebleken dat de betrokken politieambtenaar van het KLPD, nadat hij in de avond van 19 augustus 1998 een melding had ontvangen, direct telefonisch contact heeft opgenomen met de landeigenaar, om hem ertoe aan te zetten de ballon te laten weghalen. De politieambtenaar heeft de landeigenaar daarbij gewezen op de van toepassing zijnde bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, en op de eventuele aansprakelijkheid voor de schade, indien hij bij zijn weigerachtige houding zou blijven. Voorts is gebleken dat de landeigenaar, ondanks de bemiddelingspoging van de politieambtenaar, weigerde mee te werken, en bij zijn besluit bleef dat de ballon pas de volgende morgen, na het melken van zijn vee, kon worden weggehaald. Hierop heeft de politieambtenaar zijn telefonische bemiddelingspoging gestaakt.4. Gezien de situatie ter plaatse en de civiele aard van het conflict, alsmede gelet op de standvastige opstelling van de landeigenaar dat de ballon de volgende ochtend kon worden opgehaald, kon van de politieambtenaar niet meer worden verwacht dan hij op 19 augustus 1998 als piketambtenaar heeft ondernomen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.C.       TEN AANZIEN VAN DE HANDELWIJZE VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ZUID-HOLLAND-ZUIDI. Met betrekking tot de melding1. Verzoeker klaagt er verder over dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid naar aanleiding van een melding van de gezagvoerster van de ballonvaart, ter plaatse niet voldoende hebben bemiddeld tussen de landeigenaar en de ballonvaarders om tot een oplossing te komen.2. De korpsbeheerder deelde mee dat de politieambtenaren, die op 19 augustus 1998 ter plaatse waren gekomen, een gesprek met beide partijen hadden gevoerd. De landeigenaar had tijdens het gesprek stellig geweigerd toestemming te verlenen om de ballon die avond te laten bergen. Wel gaf hij toestemming om de ballon de volgende dag te laten ophalen. Nu de toestemming van landeigenaar noodzakelijk was voor de berging, en de politieambtenaren de situatie zo hadden ingeschat dat bij geforceerde berging de landeigenaar tot geweld zou zijn overgegaan, hadden zij besloten om de bestaande situatie te handhaven. Dit besluit was mede gebaseerd op het feit dat het windstil was, en de duisternis inmiddels was ingevallen.

De korpsbeheerder deelde verder mee dat de politieambtenaren op de bewuste avond niet op de hoogte waren geweest van hetgeen is bepaald in artikel 23, vijfde boek, van het Burgerlijk Wetboek, maar dat de ambtenaren aan die bepaling geen enkele bevoegdheid hadden kunnen ontlenen. De bepaling regelt immers de verhouding tussen burgers onderling.3. Het accent van politieoptreden bij conflicten tussen burgers onderling dient zoveel mogelijk te liggen op preventie, hulpverlening en bemiddeling. Daardoor kan wellicht erger worden voorkomen. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de landeigenaar, ondanks een bemiddelingspoging van de politieambtenaren, op de avond zelf niet had willen meewerken aan een voor verzoeker bevredigende oplossing. Op zich is het begrijpelijk dat verzoeker niet tevreden was met deze situatie. Echter, gezien de opstelling van de landeigenaar, de civiele aard van het conflict en het tijdstip waarop een en ander zich voordeed, konden de ambtenaren in redelijkheid beslissen de bemiddeling op dat moment te staken, om zo verdere escalatie van het conflict te voorkomen. Hierbij is van belang dat de landeigenaar had toegezegd dat de ballon de volgende morgen w l van het land mocht worden gehaald.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. II. Met betrekking tot de aangifte1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid diezelfde dag op het politiebureau te Gorinchem heeft geweigerd de door zijn medewerkers gedane aangifte van verduistering op te nemen.2. Ingevolge artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie achtergrond, onder 2.). Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit.3. De chef van het district Alblasserwaard/Vijfheerenlanden van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid liet aan verzoekers weten dat de politieambtenaar de aangifte niet had opgenomen, omdat deze ernstig had getwijfeld of er sprake was van een strafbaar feit. De beheerder van dit korps gaf tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aan dat als blijkt dat een betrokkene toch aangifte wil doen, deze aangifte ook moet worden opgenomen. Hij achtte de klacht op dit punt dan ook gegrond, en deelde verder mee dat in opdracht van de hoofdofficier van justitie te Dordrecht de aangifte alsnog was opgenomen. De Nationale ombudsman kan zich vinden in het standpunt van de korpsbeheerder. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de Minister van Justitie), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Dordrecht), is niet gegrond ten aanzien van de bemiddeling, en is gegrond ten aanzien van het niet-opnemen van de aangifte.

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Optreden n.a.v. meldingen over landing luchtballon in weiland in Groot Ammers.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Zuid-Holland Zuid

Klacht:

Optreden n.a.v. meldingen over landing luchtballon in weiland in Groot Ammers; geweigerd aangifte van verduistering op te nemen.

Oordeel:

Niet gegrond