1999/399

Rapport
Op 6 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw B. te Amstelveen, ingediend door een gemachtigde, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Tijdens het onderzoek liet de gemachtigde van verzoekers aan de Nationale ombudsman weten dat hij niet langer als gemachtigde voor verzoekers optrad. Naar de gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) respectievelijk een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:1. Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:- ter uitvoering van het verhaalsrecht van de officier van justitie te Leeuwarden in verband met aan hun zoon opgelegde, niet betaalde sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), op 17 april 1998 de auto van verzoekster buiten gebruik hebben gesteld als was het een voertuig waarover hun zoon kon beschikken; - hierbij geen rekening hebben gehouden met de fysieke toestand van verzoekster, waardoor zij afhankelijk is van vervoer per auto; - de auto, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet eerder hebben teruggegeven dan nadat verzoekers op 22 april 1998, naast de kosten van overbrenging en bewaring, ook de openstaande sancties van hun zoon hadden betaald. 2. Verzoekers klagen er verder over dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB):- in de brieven van 25 april 1998 aan verzoekster heeft gedreigd met verkoop dan wel vernietiging van de auto, binnen vier weken nadat de auto buiten gebruik was gesteld; - in de brief van 22 juni 1998 aan de gemachtigde van verzoekers, op grond van de informatie van de politie tot het oordeel is gekomen dat de zoon over de auto kon beschikken, zonder dit oordeel nader te motiveren; - heeft nagelaten het door verzoekers op 22 april 1998 betaalde bedrag aan sancties terug te betalen.

Achtergrond

1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)1.1. Artikel 28b van de WAHV:"Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie te Leeuwarden het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken."1.2. Artikel 29, eerste en derde lid, van de WAHV:"1. Indien degene wiens voertuig buiten gebruik kan worden gesteld door de officier van justitie te Leeuwarden niet terstond voldoet aan het overeenkomstig artikel 23, tweede lid, en artikel 25 verhoogde bedrag van de administratieve sanctie, is de officier van justitie bevoegd het voertuig op kosten van de betrokkene naar een door hem aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen. Het voertuig wordt tussentijds aan de rechthebbende teruggegeven tegen betaling van het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring." "3. Indien twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling de rechthebbende zijn voertuig niet heeft afgehaald, wordt hij geacht zijn recht op de zaak te hebben opgegeven en is de officier van justitie bevoegd het voertuig om niet aan een derde in eigendom te doen overdragen, te doen verkopen of te doen vernietigen. Gelijke bevoegdheid bestaat ook binnen de bedoelde termijn, zodra het gezamenlijke bedrag van de opgelegde administratieve sanctie, de daarop gevallen verhoging, de kosten van het aanbrengen en het verwijderen, alsmede de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van het voertuig naar zijn oordeel onevenredig hoog zou worden."2. Memorie van Toelichting op de WAHV (Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 329, nr. 3), pagina 49:"...Artikel 28 (bij wetswijziging van 1997 is de buitengebruikstelling van voertuigen ondergebracht in artikel 28b; N.o.) (...) Het (...) dwangmiddel betreft de buitengebruikstelling van het voertuig of, indien dit niet wordt aangetroffen, van een soortgelijk voertuig waarover hij vermag te beschikken. Onder <<beschikken>> moet worden verstaan <<het ten gebruike onder zich hebben>>. Met de in dit artikel gebezigde terminologie wordt beoogd te voorkomen dat het onderhavige dwangmiddel niet zou kunnen worden toegepast op de betrokkene, die in de tussentijd een ander voertuig heeft aangeschaft..." 3. Besluit buitengebruikstelling voertuigen (Stb. 1990, 441, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 juni 1997, Stb. 1997, 241) (BBV) 3.1. Artikel 3 van het BBV:"1. Het voertuig wordt door degene die met de feitelijke bewaring is belast teruggegeven aan de rechthebbende nadat de termijn van de buitengebruikstelling is verstreken dan wel nadat het overeenkomstig de artikelen 23, tweede lid, en 25 van de wet verhoogde bedrag is voldaan. In beide gevallen geschiedt de teruggave tegen betaling van de kosten van overbrenging en van de feitelijke duur van de bewaring.2. Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen de feitelijk gemaakte kosten, met inbegrip van de kosten, verbonden aan de voorbereiding van de overbrenging."3.2. Artikel 4, eerste lid, van het BBV:"Indien de officier van justitie gerechtigd is gebruik te maken van zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de wet, om het voertuig om niet aan een derde in eigendom over te dragen, te verkopen of te vernietigen, zendt hij de rechthebbende een week voordien een kennisgeving betreffende zijn voornemen." 4. Nota van toelichting op het besluit van 11 juni 1997 tot wijziging van enige maatregelen van bestuur in verband met de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en het Wetboek van Strafvordering (Stb. 1997, 241), pagina 4: "...In het verlengde van de bekorting van de bewaartermijn in artikel 29, derde lid, van de wet van vier maanden naar drie maanden, teneinde onnodige kosten van bewaring voor de politie te vermijden, is ook de termijn in artikel 4, eerste lid van het besluit teruggebracht tot een week. Voertuigen waarvan aanstonds duidelijk is dat het gezamenlijke bedrag van de opgelegde administratieve sanctie, de daarop gevallen verhogingen en alle kosten de waarde van het voertuig zal overstijgen, kunnen zodoende op korte termijn worden verkocht, overgedragen om niet of worden vernietigd..."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan twee politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Een niet aangeschreven politieambtenaar verschafte op eigen initiatief schriftelijke informatie. Ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam werd over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de Minister en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de korpsbeheerder en aan de Minister een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister van Justitie en politieambtenaar V. berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

.        FEITEN1. Op 17 april 1998 stelden ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de auto van verzoekster, een Volvo 340, buiten gebruik. De politieambtenaren deden dit ter uitvoering van het verhaalsrecht van de officier van justitie te Leeuwarden, omdat de zoon van verzoekers aan hem opgelegde sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) niet had betaald. De zoon van verzoekers stond in het bevolkingsregister vanaf 10 januari 1979 tot 22 april 1998 ingeschreven op het adres van verzoekers.2. Op 22 april 1998 gaf het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de auto aan verzoekers terug, nadat verzoeker aan dit korps de wegsleep- en opslagkosten van de auto, en de openstaande administratieve sancties van zijn zoon had betaald.3. Verzoekster ontving vervolgens drie brieven van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB), alle gedateerd 25 april 1998, met daarin onder meer de volgende mededeling:"                          MEDEDELING VERKOOP/VERNIETIGING VOERTUIG Beschikkingsnummer: (...) Het voertuig dat aan de volgende omschrijving voldoet wordt verkocht dan wel vernietigd, omdat de administratieve sanctie met het bovenvermelde beschikkingsnummer niet of niet volledig is betaald:Kenteken         : NZ (...) Merk en type     : VOLVO 340 Op 17-04-1998 heeft Politie Amsterdam-Amstelland het voertuig dat aan de bovenstaande omschrijving voldoet buitengebruik gesteld. Het voertuig wordt op 03051998 ter verkoop dan wel vernietiging overgedragen aan de Dienst der Domeinen. U kunt de verkoop/vernietiging van het voertuig voorkomen door het openstaande bedrag, inclusief de kosten die zijn gemaakt door de politie, voor de zojuist genoemde datum te betalen aan de Politie Amsterdam-Amstelland. Indien u niet tijdig betaalt wordt u geacht uw recht op het voertuig te hebben opgegeven. De administratieve sanctie is opgelegd aan:naam:    : (verzoekers zoon; N.o.) (...) die over het voertuig vermocht te beschikken." De drie brieven hadden dezelfde inhoud, maar hadden betrekking op verschillende beschikkingsnummers van administratieve sancties die in 1996 aan verzoekers zoon waren opgelegd.4. Bij faxbericht van 8 mei 1998 liet de gemachtigde van verzoekers aan het CJIB onder meer het volgende weten:"Aan de zoon van cli nten (...), die tot voor kort bij zijn ouders woonde, is vier maal een administratieve sanctie opgelegd onder bovenstaande nummers. Hij heeft nooit iets betaald. Op 15 april 1998 zijn twee agenten aan de woning van cli nte geweest. De zoon heeft hen gesproken en gezegd dat hij nog geen geld had. De dag daarna gebeurde hetzelfde. Op donderdag 17 april om 8.15 uur heeft de politie de auto van (verzoekster; N.o.), een Volvo met kenteken NZ (...) buiten gebruik gesteld en weggesleept, zulks onder levendige belangstelling van de gehele buurt. Deze auto is niet het voertuig waarmee de gesanctioneerde gedraging is begaan, maar de auto waarmee cli nte zich pleegt te verplaatsen aangezien zij zeer moeilijk loopt. De auto is op 21 september 1996 door haar gekocht (...). Het gebeuren heeft mijn cli nten, die beiden 60 jaar oud zijn en nog nooit met de politie in aanraking zijn geweest, ernstig aangegrepen. Als reden van buitengebruikstelling van de Volvo van cli nte is door de politie Amstelveen opgegeven dat de zoon als bestuurder van die auto in Amstelveen eens een aanrijding heeft veroorzaakt. Daaruit is blijkbaar afgeleid dat hij over de auto kon beschikken. De buitengebruikgestelde Volvo van mijn cli nte is echter geenszins een 'soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken' in de zin van artikel 28 eerste lid WAHV (bedoeld wordt kennelijk: artikel 28b van de WAHV, zie achtergrond, onder 1.1.; N.o.). Dat cli nte een enkele maal heeft toegestaan dat haar zoon de auto bestuurde maakt dat nog niet anders. Daarvoor is immers vereist dat het betreffende voertuig voortdurend ter vrije beschikking van de gesanctioneerde staat. Daarvan was echter geen sprake. Ik verzoek u mij mee te delen op grond van welke overige waarnemingen de politie tot het oordeel is gekomen dat (de zoon van verzoekers; N.o.) over de Volvo vermocht te beschikken, zo mogelijk onder bijvoeging van de schriftelijke stukken waaruit een en ander blijkt. Ik verzoek u mij te laten weten of u het oordeel van de politie deelt. Cli nte stelt zich in elk geval op het standpunt dat haar auto wederrechtelijk is meegenomen door de politie te Amstelveen. Helaas bestaat er - voorzover ik kon nagaan - geen mogelijkheid om tegen de buitengebruikstelling van een auto een bezwaarschrift in te dienen. Het lijkt hier om een zuiver feitelijke handeling te gaan. (...) Hoe dit zij, op 22 april 1998 heeft mijn cli nt (...) (de vader) onder protest niet alleen de vier uitstaande boetes met verhoging ad f 1331,25, doch ook alle kosten ad f 421,- moeten betalen om de auto weer vrij te krijgen (...). Cli nte kan voor haar vervoer immers niet zonder de auto. De bedragen zijn onverschuldigd voldaan door mijn cli nten. Daarbij heeft uw dienst bovendien geprofiteerd van het onrechtmatig handelen van de politie. (...) Tenslotte ontvingen cli nten uw drie bijgaande 'mededelingen verkoop/vernietiging voertuig' van 25 april 1998. Deze brieven acht ik inhoudelijk onjuist en onzorgvuldig. Daargelaten dat de boetes en kosten reeds op 22 april jl. waren voldaan staat de wet in artikel 28 eerste lid WAHV (ook hier wordt kennelijk bedoeld: artikel 28b van de WAHV; N.o.) slechts een buitengebruikstelling voor ten hoogste een maand toe. Buitengebruikstelling strekt onder normale omstandigheden niet tot verkoop laat staan tot vernietiging van een voertuig. De aanhef van de brieven en de daarin onverholen opgenomen dreiging dat alle rechten op de auto als opgegeven worden beschouwd indien niet tijdig (dat is binnen 8 dagen!) zou worden betaald acht ik daarom hoogst onzorgvuldig. Het gaat hier kennelijk om standaardbrieven. Ik verzoek u cli nt te laten weten dat u de tekst van de brieven betreurt, het aanbieden van excuses daarvoor lijkt op zijn plaats. Voorts verzoek ik u mij te laten weten dat u de standaardtekst van dit soort brieven zult aanpassen, en mij te laten weten in welke zin dat zal geschieden."5. Eveneens bij brief van 8 mei 1998 liet de gemachtigde van verzoeker aan de wijkteamchef van district 9 van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende weten:"Hierbij zend ik u een kopie van mijn faxbericht van heden met bijlagen aan het CJIB te Leeuwarden, naar de inhoud waarvan ik kortheidshalve moge verwijzen. Ook van u zou ik graag vernemen welke waarnemingen ten grondslag hebben gelegen aan het aanmerken van de Volvo van cli nte als een voertuig waarover haar zoon 'vermocht te beschikken'. Voorzover de betaling die aan uw korps heeft plaatsgevonden niet is of zal worden doorbetaald aan het CJIB verzoek ik u mij mee te delen welk deel dit betreft, en of u bereid bent tot terugbetaling van dat bedrag. Ik hoop werkelijk dat een minnelijke regeling mogelijk zal blijken. Zoals de feiten zich thans aan mij presenteren zijn cli nten het slachtoffer geworden van een foutieve en veel te ruime uitleg van de betreffende wettelijke bepalingen. Dat moet rechtgetrokken kunnen worden."6. Bij brief van 2 juni 1998 liet de wijkteamchef van district 9 van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aan gemachtigde van verzoekers weten dat de klacht in onderzoek was bij het CJIB, dat de zaak verder zou afhandelen.7. Het CJIB deelde bij faxbericht van 22 juni 1998 onder meer het volgende aan de gemachtigde van verzoekers mee:"Naar aanleiding van uw verzoek om tot restitutie over te gaan van het betaalde in bovenstaande zaak heb ik een onderzoek ingesteld. Hierbij heb ik onder andere de politie van Amsterdam-Amstelland gevraagd naar hun bevindingen. Op basis van dit onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat de buitengebruikstelling van de auto conform de wettelijke regeling is geschied. Ik heb hierbij betrokken dat de auto weliswaar niet op naam stond van (de zoon van verzoekers; N.o.), maar wel op naam van een familielid dat op hetzelfde adres woonachtig was. Op basis van de informatie van de politie kan bovendien de conclusie worden getrokken dat betrokkene over de auto vermocht te beschikken. Ik zie dan ook geen reden om tot restitutie over te gaan."B.       STANDPUNT VERZOEKERS1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht. 2. Bij het verzoekschrift van verzoekers was onder meer een afschrift gevoegd van het kentekenbewijs van de auto van verzoekster, waaruit blijkt dat deze auto vanaf 21 september 1996 op naam van verzoekster is gesteld.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verwees in zijn reactie voor zijn beoordeling van de klacht naar een door inspecteur van politie S. opgemaakte rapportage van 10 november 1998. Deze rapportage hield onder meer het volgende in:"1. Bevestigd wordt dat de buitengebruikstelling is gedaan door de afdeling RICO (afdeling Regionale Incasso Controlling en Opsporing; N.o.) van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland ter uitvoering van het verhaalsrecht van de Officier van Justitie te Leeuwarden.2. Door verzoekster is aan de verbalisanten J. en Jo. medegedeeld dat zij fysiek afhankelijk was van haar auto. Het was echter niet aan de uitvoerders van de buitengebruikstelling daar een oordeel over te hebben. Zij waren slechts uitvoerders van het verhaalsrecht.3. De buitengebruikgestelde auto is niet eerder teruggegeven aan verzoekster dan nadat de openstaande sancties van haar zoon waren betaald. Het was ook niet aan de uitvoerders van de buitengebruikstelling dit eerder te doen."2.1. Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een door politieambtenaren J. en Jo. opgemaakt proces-verbaal van 27 mei 1998, en een door politieambtenaren B. en V. opgemaakte politieregistratieset.2.2. In het proces-verbaal van 27 mei 1998 is onder meer het volgende opgenomen:“Op dinsdag 14 april 1998, omstreeks 16:00 uur, hebben wij verbalisanten, J., agent van politie, stamnummer (...), Dienst Verkeerspolitie/Rico, Politie Amsterdam-Amstelland en Jo., hoofdagent van politie, stamnummer (...), Wijkteam Amstelveen Zuid, Politie Amsterdam-Amstelland, een onderzoek ingesteld, waarbij het volgende is bevonden:Op voornoemde datum en tijdstip hebben wij, verbalisanten, ons vervoegd op het adres (...) te Amstelveen ter uitvoering van een dwangbevel inzake de Wet Mulder. De persoon in het dwangbevel vernoemd was: (de zoon van verzoekers; N.o.), (...), wonende te Amstelveen, (op adres van verzoekers; N.o.). Als dwangmiddel werd een buitengebruikstelling motorvoertuig genoemd. Bij het ter plaatse komen bij voornoemd perceel, zagen wij dat er op een parkeerplaats, gelegen voor de woning (...), een motorvoertuig geparkeerd stond. Wij zagen dat dit een blauwe Volvo betrof, voorzien van het kenteken NZ (...). Bij ons verbalisanten was bekend, dat (de zoon van verzoekers; N.o.) voornoemd, gebruik maakt van dit motorvoertuig, blijkens een registratie (...) in het X-pol systeem, in gebruik bij politie Regio Amsterdam-Amstelland (zie hierna onder C.2.3.; N.o.). Voornoemde registratie betreft een aanrijdingsstaat waarbij (de zoon van verzoekers; N.o.), als bestuurder, van voornoemde Volvo, betrokken was. Na aanbellen bij voornoemd perceel werden wij aangesproken door een vrouwspersoon. Na ons bekend te hebben gemaakt als politieambtenaren en haar het doel van ons bezoek te hebben medegedeeld, gaf zij ons te kennen dat zij de moeder was (...). Wij hebben haar, desgevraagd, in kennis gesteld van de inhoud van de vonnissen en de eventuele toepassing van het dwangmiddel van buitengebruikstelling van een motorvoertuig. Wij maakten aan haar bekend, dat het bij ons, verbalisanten bekend was dat haar zoon gebruik maakt van voornoemde Volvo. Hierop hoorde wij de vrouw zeggen: 'dat is niet waar, hij gebruikt hem niet, het is mijn auto en daar blijven jullie met je handen vanaf'. Hierop deelde ik, 2e verbalisant, de vrouw mede dat het mij bekend was dat haar zoon als bestuurder was opgetreden in voornoemde Volvo, blijkens een politieregistratieset onder registratienummer: (...) (zie hierna onder C.2.3.; N.o.). Hierop hoorde wij de vrouw zeggen: 'Hij heeft er maar een keer in gereden en toen heeft hij die aanrijding gekregen. Mijn zoon is op dit moment echter niet thuis. Ik verwacht hem rond zes uur, kunt u dan terugkomen?'. Hierop hebben wij, verbalisanten, met de moeder (...) de afspraak gemaakt om later op de avond terug te komen. Op dinsdag 14 april 1998, omstreeks 18:00 hebben wij, verbalisanten, ons wederom vervoegd aan het adres (...) te Amstelveen. Na te hebben aangebeld deed de moeder (...) open, en verzocht ons om mee te lopen naar de woonkamer. In de woonkamer bevond zich tevens een manspersoon, die zich bekend maakte als de vader van de door ons gezochte (zoon van verzoekers; N.o.). Van de man hoorden wij, dat hij reeds op de hoogte was van het doel van onze komst. Wij hoorden de man zeggen: 'Mijn zoon is nog niet thuis, de auto is niet van mijn zoon maar staat op naam van mijn vrouw. Mijn zoon maakt wel eens gebruik van de Volvo maar is niet de eigenaar. U kunt niet zo maar aan die auto komen want mijn vrouw maakt er gebruik van. Als u toch aan de Volvo komt voorzie ik grote problemen voor u'. Hierop hebben wij, verbalisanten, de woning verlaten en de man medegedeeld, dat wij op een later tijdstip terug zouden komen. Bij het verlaten van de woning, zagen wij over de rijbaan (...) te Amstelveen, een Suzuki vitara rijden voorzien van het kenteken VV (...). Tevens zagen wij, dat zich in de Suzuki twee manspersonen bevonden. Voornoemd voertuig wordt eveneens genoemd als dwangmiddel buitengebruikstelling behorende bij (de zoon van verzoekers; N.o.). Wij zagen dat de Suzuki ongeveer 50 meter verderop geparkeerd werd. Vervolgens zijn wij naar de Suzuki gereden en zagen dat de personen welke zich vermoedelijk in het voertuig hadden bevonden, zich nu bevonden bij de voordeur van een leegstaande woning. Na ons kenbaar gemaakt te hebben als politieambtenaren spraken wij de personen aan en stelden de vraag of een van hun (naam zoon van verzoekers; N.o.) geheten was. Een van de personen zei: 'dat ben ik en ik weet ook waar u voor komt. Ik kan op dit tijdstip niet meer aan geld komen, als u morgen terug komt rond acht uur 's avonds zal ik zorgen dat het geld er is'. Vervolgens zijn wij, verbalisanten, akkoord gegaan met dit voorstel. Op woensdag 15 april 1998, omstreeks 20:00 uur, hebben wij, verbalisanten, ons wederom vervoegd op het adres (...) te Amstelveen. Wij werden door de moeder (...) de woning binnengelaten. In de woonkamer zagen wij diverse personen, waaronder de vader (...). Ook zagen wij, dat (de zoon van verzoekers; N.o.) zich niet in de woonkamer bevond. Wij hoorden zijn moeder tegen ons zeggen: 'mijn zoon is er niet, want hij is niet van plan om te betalen. Volgens mijn zoon is het allemaal de schuld van zijn vriend. Onze advocaat heeft ons geadviseerd om niet te betalen. Ik wil van u alle nummers en bedragen, zodat ik deze kan doorgeven aan onze advocaat'. Tevens hoorden wij, verbalisanten, de vader (...) zeggen: 'wat jullie willen is belachelijk en ik wil jullie adviseren om met jullie handen van de Volvo af te blijven. Ook de Suzuki zullen jullie niet meer tegenkomen, die heeft mijn zoon op een ander adres ondergebracht'. Hierop hebben wij, verbalisanten, de woning verlaten. Op vrijdag 17 april 1998, omstreeks 08:00 uur hebben wij, verbalisanten, ons wederom vervoegd bij het adres (...) te Amstelveen, met als doel het aantreffen van (...) (de zoon van verzoekers; N.o.). Na te hebben aangebeld bij de voornoemde woning werden wij aangesproken door de moeder (...). Daartoe gevraagd, deelde zij ons mee dat haar zoon zich niet in de woning bevond, maar op een adres elders, met als doel ons, verbalisanten te ontwijken. Wij zagen dat de Volvo, voorzien van het kenteken NZ (...), geparkeerd stond voor de woning aan de (...) te Amstelveen. Vervolgens hebben wij, verbalisanten, op vrijdag 17 april 1998, te 08.30 uur, de Volvo voornoemd buiten gebruik gesteld en middels een politiekraan over laten brengen naar het politiebureau (...) te Amstelveen."2.3. In de registratieset van de politie is onder meer het volgende opgenomen:"Datum en tijdstip                         : op woensdag, 14 mei 1997 te 14.50 uur (...) Aard van het ongeval              : Botsing tussen rijdende voertuigen; Flank (...) BETROKKEN PERSOON/VOERTUIG/VOORWERP/DIER (...) VERVOERMIDDEL             : PERSONENAUTO (...) Kenteken                                    : NZ (...) Merk:                                        : Volvo (...) Gegevens bestuurder/ster (...) Naam                                         : (naam zoon van verzoekers; N.o.) (...) Eigenaar (...) Naam                                         : (naam van verzoekster; N.o.)"D.       STANDPUNT MINISTERDe Minister van Justitie liet in zijn reactie weten dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had gevraagd, en dat hij zich kon verenigen met het standpunt van het College dat de klacht niet gegrond is. Voor de feitelijke toedracht verwees de Minister naar een ambtsbericht van de directeur van het CJIB te Leeuwarden van 10 november 1998. Dit ambtsbericht hield onder meer het volgende in:"In de loop van 1996 is aan (de zoon van verzoekers; N.o.) (...), verder te noemen 'betrokkene', naar aanleiding van een aantal gedragingen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) een viertal administratieve sancties opgelegd. Het gaat om de CJIB-nummers: (...). In verband daarmee is in elke zaak aan de betrokkene een beschikking en wegens uitblijvende betaling een eerste en een tweede aanmaning gezonden. Alle genoemde poststukken zijn door het CJIB gezonden aan het (adres van verzoekers; N.o.). Dit was het adres waaronder betrokkene van 10-1-1979 tot 22-4-1998 was ingeschreven in het bevolkingsregister. Betrokkene is in gebreke gebleven met betalen. Na het verstrijken van de betalingstermijn van de tweede aanmaning heeft dat in de eerste drie zaken geleid tot het starten van het dwangmiddelentraject. Dat niet is gekozen voor het uitvaardigen van een dwangbevel houdt verband met het feit dat juist omstreeks die tijd een andere (oudere) Mulder-vordering die ter incasso aan een gerechtsdeurwaarder was gegeven, werd teruggezonden met de mededeling dat geen inkomstenbron te achterhalen was. Het opnieuw uitvaardigen van een dwangbevel werd daarom niet opportuun geacht. In de eerstgenoemde drie zaken is vervolgens overgegaan tot het innemen van het rijbewijs. Betrokkene heeft echter niet gereageerd op de aan hem toegezonden sommatie om het rijbewijs in te leveren. In de jongste zaak (...) is wel een dwangbevel uitgevaardigd, maar ook hier retourneerde de deurwaarder na korte tijd de zaak, onder de vermelding dat betrokkene inwonend was en niet over voor beslag in aanmerking komende goederen beschikte. Vervolgens is ook in deze zaak het dwangmiddel inneming rijbewijs toegepast, met hetzelfde resultaat als in de overige zaken. In alle zaken is vervolgens het dwangmiddel buitengebruikstelling ge nitieerd. Dat wil zeggen dat het CJIB de politie elektronisch opdracht heeft gegeven tot buitengebruikstelling van een voertuig. (...) Ingevolge artikel 28b en artikel 29 WAHV (zie achtergrond, onder 1.; N.o.) heeft de officier van justitie de bevoegdheid het voertuig waarmee de gedraging is gepleegd, of indien dit voertuig niet wordt aangetroffen een ander voertuig waarover de betrokkene vermag te beschikken, buiten gebruik te stellen. (...) De buitengebruikstelling duurt vier weken (artikel 28b WAHV). Gedurende deze periode kan de eigenaar de auto terugkrijgen, indien de openstaande boetes en de gemaakte kosten volledig worden voldaan. Na ommekomst van deze vier weken wordt de auto ook geretourneerd tegen betaling van de kosten van overbrenging en bewaring. Op grond van artikel 29 lid 3 WAHV is de officier van justitie bevoegd om, indien de sancties vermeerderd met de kosten van bewaring niet langer opwegen tegen de verwachte opbrengst van de auto, al eerder dan na de in dit artikel gestelde termijn van twaalf weken, de auto te verkopen of te vernietigen. Onduidelijk is of dit ook reeds binnen de eerdergenoemde termijn van vier weken kan geschieden. Het CJIB gaat daar in de praktijk wel van uit en de wet vormt daarvoor mijns inziens geen beletsel. Ingevolge artikel 4 lid 1 van het Besluit buitengebruikstelling voertuigen (Stb. 1990, 441, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 juni 1997, Stb. 1997,241) (zie achtergrond, onder 3.2.; N.o.) dient de rechthebbende een week voordien in kennis gesteld te worden van dit voornemen. Op 25 april 1998 zijn mededelingen in verband met de verkoop/vernietiging aan de betrokkene en de kentekenhouder gezonden. In deze kennisgevingen staat vermeld dat het voertuig op 3 mei 1998 ter verkoop dan wel vernietiging wordt overgedragen aan de Dienst der Domeinen. De letterlijke tekst luidt verder: 'U kunt de verkoop/vernietiging van het voertuig voorkomen door het openstaande bedrag, inclusief de kosten die gemaakt zijn door de politie, voor de zojuist genoemde datum te betalen aan de politie. Indien u niet tijdig betaalt wordt u geacht uw recht op het voertuig te hebben opgegeven.' Deze standaardbrief is overigens nadien wel aangepast, omdat geconcludeerd was dat de brief van het CJIB bij betrokkenen tot verwarring had geleid, aangezien er in de brief niet op werd gewezen dat de mogelijkheid bestaat om het voertuig na de eerste vier weken alleen tegen betaling van de kosten op te halen. Ten tijde van de onderhavige buitengebruikstelling was een wijzigingsverzoek aanhangig om hierin te voorzien. Sinds 29 augustus 1998 wordt de brief in aangepaste versie verzonden. Aan de tekst is de volgende zinsnede toegevoegd:'Vier weken na de aanvang van de buitengebruikstelling kunt u het voertuig tegen betaling van de kosten terugkrijgen, tenzij het voertuig in verband met de waarde ervan inmiddels is vernietigd.' Overigens is niet aan te nemen dat de bewuste brief in het onderhavige geval tot verwarring heeft geleid. Al voor de ontvangst van de brief was door verzoeker overgegaan tot betaling. Op 8 mei 1998 wendde de gemachtigde van verzoekers zich middels een faxbericht tot het CJIB. In aansluiting op de ontvangst van het faxbericht is er op 18 mei 1998 telefonisch contact geweest tussen de advocaat en een juridisch medewerker van het CJIB. Daarbij is van de zijde van de gemachtigde gevraagd om restitutie van de betaalde bedragen. Hij stelde daarbij dat betrokkene slechts incidenteel van de auto gebruik had gemaakt. (...) Van de zijde van het CJIB is toegezegd dat een nader onderzoek zou worden verricht, waarna gemachtigde bericht zou ontvangen over de afwikkeling van de zaak. De politie is vervolgens gevraagd om commentaar. Aan de betrokken politieambtenaren is verzocht een proces-verbaal van bevindingen (...) op te stellen. (...) De politieambtenaren (medewerkers van het Bureau RICO, afdeling Regionale Opsporing en Executie) die daadwerkelijk de buitengebruikstelling hebben toegepast hebben verklaard dat hun bekend was dat betrokkene gebruik maakte van de blauwe Volvo, voorzien van het kenteken NZ (...). Deze waarneming wordt ook ondersteund door een politieregistratie waaruit blijkt dat betrokkene als bestuurder van de voornoemde auto in mei 1997 bij een aanrijding was betrokken. (...) Met name omdat de Dienst Verkeerspolitie van de politie Amsterdam/Amstelland te kennen gaf dat het duidelijk was dat betrokkene al enige tijd de beschikking had over het voertuig dat buitengebruik was gesteld, is besloten hieraan meer waarde toe te kennen dan aan de verklaring van (de gemachtigde van) verzoekers. Deze verklaring komt er op neer dat verzoekster slechts een enkele maal heeft toegestaan dat haar zoon de auto bestuurde. Het standpunt van gemachtigde dat men slechts over een voertuig vermag te beschikken indien het betreffende voertuig voortdurend ter vrije beschikking van de gesanctioneerde staat vindt geen steun in de parlementaire geschiedenis van de wet. Ook bijvoorbeeld huurauto's of auto's die door particulieren zijn uitgeleend kunnen en worden in de praktijk buiten gebruik gesteld. Op 22 juni is aan de gemachtigde van verzoekers middels een faxbericht de uitkomst van het onderzoek en de daaraan verbonden conclusie kenbaar gemaakt. Deze conclusie was dat het voertuig op goede gronden door de politie buiten gebruik was gesteld, omdat de betrokkene over de auto vermocht te beschikken. Dat dit laatste het geval was is opgemaakt uit de mondelinge en schriftelijke verklaringen dienaangaande van de politie aan medewerkers van het CJIB. (...) De tweede klacht van verzoekers acht ik (...) ongegrond. Het niet voldoen aan het verzoek om het door verzoekers op 22 april 1998 betaalde bedrag te restitueren vloeit logischerwijze voort uit het standpunt van het CJIB dat de buitengebruikstelling niet onrechtmatig is geweest. Ook de derde klacht acht ik derhalve ongegrond."E.       INFORMATIE POLITIEAMBTENAAR V.Tijdens het onderzoek liet politieambtenaar V. van de afdeling RICO van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:"- Onderzoek naar het voertuig waar de betrokkene, de zoon, kon over beschikken; De zoon van (verzoekers; N.o.), stond in het Parketpolitie Opsporingssysteem (Papos) gesignaleerd voor een viertal 'Mulderfeiten'. De verkeersovertredingen die door de zoon waren begaan, waren alle begaan met de personenauto, merk Volvo, gekentekend NZ (...). Deze overtredingen waren begaan op verschillende data. De Volvo stond toen op naam van de vorige eigenaar en daarna op naam van de moeder. Tevens is de Volvo bij een aanrijding betrokken geweest, waarbij de zoon optrad als bestuurder. Twee personen, die tot de familiekring van de familie (van verzoekers; N.o.). behoren, verklaarden onafhankelijk van elkaar dat de zoon regelmatig over de Volvo mag en kan beschikken. -De fysieke toestand van de verzoekster; Bij navraag in het kentekenregister van de Rijksdienst te Veendam (RDW) bleek dat op het adres van verzoekster een tweetal kentekens geregistreerd staan. Te weten de Volvo en een Suzuki. Buiten de Volvo kon men dus over nog een voertuig beschikken. Deze staat op naam van de echtgenoot van verzoekster. Dus de afhankelijkheid van vervoer was dus wel gewaarborgd. Zij nog vermeld dat de tenaamstelling van de Suzuki op 22 april 1998, de dag dat de openstaande vorderingen en kosten voor de Volvo werden betaald, tijdelijk op een ander zijn naam is gesteld. Op 28 juli 1998 is de auto weer op naam gesteld van de familie (van verzoekers; N.o.). -De auto is inderdaad niet eerder teruggegeven dan nadat alle openstaande vorderingen en kosten waren betaald. Hiervoor hoef ik alleen maar te verwijzen naar artikel 29 lid 1 van de WAHV en dat wat is genoemd bij de fysieke toestand van de verzoekster."F.       REACTIE VERZOEKERSVerzoekers reageerden onder meer als volgt:"Hierbij willen wij reageren op het schrijven de Dienst Verkeerspolitie regio Amsterdam-Amstelland. In de derde alinea wordt gesteld dat de viertal 'Mulderfeiten' zijn begaan met de Volvo, gekentekend NZ (...). Dit is echter niet waar, omdat het ten laste gelegde is gepleegd met de JF (...) op de data 7.8.96, 30.5.96 en 3.9.96. Het vierde feit is gepleegd met de VX (...) op 28.12.96. De Volvo NZ (...) is gekocht door (verzoekster; N.o.) op 21.9.96 en is nooit eigendom geweest van (de zoon van verzoekers; N.o.). Derhalve zijn wij van mening dat ten onrechte de Volvo voor bovengenoemde feiten buiten gebruik is gesteld."G.       REACTIE MINISTERIn reactie op vragen van de substituut-ombudsman deelde de Minister van Justitie mee dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had gevraagd. Voorts verwees hij naar een ambtsbericht van de directeur van het CJIB van 22 maart 1999. Dit ambtsbericht hield onder meer het volgende in:"De ombudsman gaat eerst in op het begrip vermag te beschikken zoals dit voorkomt in artikel 28b WAHV. Blijkens de memorie van toelichting op de WAHV wordt aangegeven dat hieronder 'het ten gebruike onder zich hebben' moet worden verstaan. Gevraagd wordt nadere uitleg te geven van de terminologie 'het ten gebruike onder zich hebben'. Uitgangspunt van de WAHV is dat bij toepassing van onderhavig dwangmiddel het voertuig waarmee de overtreding is begaan buiten gebruik wordt gesteld. Indien dit voertuig echter niet wordt aangetroffen is het mogelijk een soortgelijk voertuig waarover betrokkene vermag te beschikken buiten gebruik te stellen. Het woord soortgelijk heeft dan betrekking op de categorie-indeling die is gebaseerd op het voertuigreglement. Het is dus uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever geweest dat ook een ander voertuig dan het voertuig waarmee de gedraging is begaan buiten gebruik kan worden gesteld. Deze mogelijkheid is opgenomen om het dwangmiddel het beoogde effect te laten sorteren. In dit verband kan worden verwezen naar pagina 49 van de memorie van toelichting (zie achtergrond, onder 2.; N.o.). Voorzover hier van belang wordt daar aangegeven dat deze redactie beoogt te voorkomen dat het dwangmiddel niet zou kunnen worden toegepast op de betrokkene die in de tussentijd een ander voertuig heeft aangeschaft. Een ander voertuig dan het voertuig waarmee de overtreding is begaan of een voertuig toebehorend aan een ander dan betrokkene kan niet zonder meer buiten gebruik gesteld worden. Als nadere voorwaarde is geformuleerd dat betrokkene over dat voertuig vermag te beschikken; het ten gebruike onder zich heeft. De memorie van toelichting zwijgt over de vraag wanneer moet zijn vastgesteld dat betrokkene over het voertuig vermocht te beschikken. Gelet op het karakter van het dwangmiddel en de motivering bij de bevoegdheid tot het buiten gebruik stellen van een ander voertuig dan het voertuig waarmee de overtreding is begaan, moet het er voor worden gehouden dat niet is vereist dat betrokkene ten tijde van de uitvoering van het voornemen tot buitengebruikstelling als bestuurder wordt aangetroffen. Zou dit anders zijn, dan wordt de praktische betekenis aan het dwangmiddel ontnomen. Zoals eerder door mij is aangegeven vindt het standpunt dat men slechts over een voertuig vermag te beschikken indien het betreffende voertuig voortdurend ter vrije beschikking van betrokkene staat geen steun in de parlementaire geschiedenis. Het ten gebruike onder zich hebben is derhalve niet alleen beperkt tot het rijdend aantreffen op het moment van feitelijke buitengebruikstelling. Het ten gebruike onder zich hebben kan evenzeer blijken uit feiten en omstandigheden welke zich voor de buitengebruikstelling hebben voorgedaan. In onderhavige kwestie werd het voertuig waarmee de gedraging was begaan niet aangetroffen. Gelet daarop is de politie overgegaan tot buitengebruikstelling van een soortgelijk voertuig waarover betrokkene vermag te beschikken. Zoals reeds aangegeven in mijn brief van 10 november 1998 hebben de politieambtenaren die in onderhavige kwestie tot buitengebruikstelling zijn overgegaan verklaard dat het hun bekend was dat betrokkene gebruik maakte van het buitengebruikgestelde voertuig. Deze waarneming wordt ondersteund door een politieregistratie waaruit blijkt dat betrokkene als bestuurder van genoemde auto bij een aanrijding was betrokken. Daarnaast zijn in het proces-verbaal van bevindingen verklaringen van verzoekers opgenomen waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene met enige regelmaat en met toestemming gebruik maakte van het buitengebruikgestelde voertuig. Deze feiten en omstandigheden hebben in hun onderlinge samenhang geleid tot het oordeel dat betrokkene over het buitengebruikgestelde voertuig vermocht te beschikken. (...) In beginsel bepaalt de politie welk voertuig voor buitengebruikstelling in aanmerking komt. Daarbij is de politie gebonden aan het bepaalde in artikel 28b WAHV. Uitgangspunt is dat wordt getracht het voertuig waarmee de gedraging is verricht buiten gebruik te stellen. Indien dit niet wordt aangetroffen wordt op grond van hetgeen hiervoor is beschreven, overgegaan tot het buiten gebruik stellen van een soortgelijk voertuig waarover betrokkene vermag te beschikken. Voor wat betreft de derde vraagstelling, merk ik het volgende op. Op grond van artikel 29, derde lid, WAHV is de officier van justitie bevoegd om, indien de sancties vermeerderd met de kosten van bewaring niet langer opwegen tegen de verwachte opbrengst van de auto, al eerder dan na de in dit artikel gestelde termijn van twaalf weken, de auto om niet aan een derde in eigendom over te dragen, te verkopen of te vernietigen. Naar het oordeel van het CJIB verzet de wet zich niet tegen overdracht, verkoop of vernietiging binnen de in artikel 28b genoemde termijn van vier weken. Gelet op de te volgen procedure komt het in de praktijk echter niet voor dat binnen een termijn van vier weken tot overdracht, vernietiging of verkoop wordt overgegaan. Na buitengebruikstelling wordt op elektronische wijze door de politie aan het CJIB een afmeldbericht aangeleverd. Op basis daarvan wordt aan betrokkene en/of kentekenhouder ter voldoening aan het bepaalde in artikel 4 Besluit buitengebruikstelling voertuigen 1994 een voertuigformulier gezonden. In casu is dit laatste geschied op 25 april 1998. In deze kennisgeving staat vermeld dat het voertuig ter verkoop dan wel ter vernietiging wordt overgedragen aan de Dienst der Domeinen. Gelijktijdig met verzending van het voertuigformulier wordt aan de Dienst der Domeinen een opdracht gezonden met het verzoek tot taxatie van het buitengebruikgestelde voertuig over te gaan. Van de taxatie wordt mededeling gedaan aan het CJIB. Het CJIB bepaalt na ontvangst van de taxatiewaarde de verkoopdatum. Met het volgen van deze procedure is meer dan vier weken gemoeid, zodat overdracht, verkoping of vernietiging binnen vier weken in praktijk niet voorkomt. Op grond van het vorenstaande kan niet worden gesteld dat verzoekers hoe dan ook niet in aanmerking hadden kunnen komen voor de regeling dat na ommekomst van vier weken de auto ook wordt geretourneerd tegen betaling van de kosten van overbrenging en bewaring. Hieraan kan niet afdoen dat in de aan verzoekers gezonden kennisgeving niet op deze mogelijkheid is gewezen, nu verzoekers al voor ontvangst van de kennisgeving tot betaling zijn overgegaan. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 november 1998 wordt sinds 29 augustus 1998 wel expliciet op deze regeling gewezen."H.       REACTIE KORPSBEHEERDERIn zijn reactie op nadere vragen van de substituut-ombudsman verwees de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland naar een door politieambtenaar V. opgemaakte rapportage van 24 maart 1999. Deze rapportage hield onder meer het volgende in:"Uit het onderzoek dat de collega's hadden ingesteld, bleek dat de familie van de zoon zich tegenover de collega's hadden uitgelaten dat de zoon ook inderdaad gebruik maakt van de in de brief genoemde Volvo. Ik citeer, uit het proces-verbaal, 'Mijn zoon is nog niet thuis, de auto is niet van mijn zoon maar staat op naam van mijn vrouw. Mijn zoon maakt wel eens gebruik van de Volvo maar is niet de eigenaar. U kunt niet zomaar aan die auto komen want mijn vrouw maakt er gebruik van. Als u toch aan de Volvo komt voorzie ik grote problemen voor u.' Aldus gesproken door de vader. Bij het betalen van de openstaande vorderingen en kosten is dit aan mij ook medegedeeld. Naar mijn weten was dit de dochter of de schoondochter van (verzoeker; N.o.). -De Officier van Justitie te Leeuwarden bepaalt of er een voertuig buiten gebruik gesteld kan worden als niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 WAHV heeft plaatsgevonden. Voorts wordt verder bepaald indien het voertuig dat wordt genoemd in het dwangbevel, is het voertuig waarmede de overtreding is gepleegd, niet wordt aangetroffen ook een soortgelijk voertuig, waarover de betrokkene vermag te beschikken, kan worden buiten gebruik gesteld. De criteria staan genoemd in het artikel 28b WAHV. Dus soortgelijk en vermag te beschikken. -Ik kan op het ogenblik niet meer nagaan of de vier overtredingen, waarvoor een administratieve sanctie was opgelegd, ook inderdaad waren begaan met de Volvo. Bij een buitengebruikstelling is dat ook niet interessant. Waar het om gaat is dat het voertuig waar op dat moment over wordt beschikt, soortgelijk is dan die genoemd is in het dwangbevel. Dus is de overtreding begaan met een bromfiets, dan kan alleen maar een bromfiets buiten gebruik gesteld worden. Is de overtreding gepleegd met een personenauto dan kan ook alleen een personenauto buiten gebruik gesteld worden. (...) De Volvo stond ten tijde van de overtredingen op iemand anders zijn naam. Deze kentekenhouder woont in een heel ander gedeelte van Nederland. -Het kentekenregister is diverse keren geraadpleegd. Dit is ook gebeurd op een datum voorafgaand aan het buiten gebruik stellen van de Volvo. Bij ons was dus bekend dat de familie B. over nog een motorvoertuig beschikte ten tijde van de buitengebruikstelling."I. NADERE REACTIE VERZOEKERSIn een telefoongesprek van 22 juli 1999 deelde verzoekster aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer mee dat zij de Volvo alleen op de dag van de aanrijding op 14 mei 1997 aan haar zoon had uitgeleend. Zij was op die dag ziek, en de zoon deed daarom boodschappen met de Volvo. Verder reed de zoon niet graag in de Volvo, omdat dit een oude auto was met automatische koppeling. Verzoeker deelde in hetzelfde telefoongesprek onder meer mee dat zijn zoon bijna altijd reed in de Suzuki Vitara van verzoeker. Verzoeker had dit op 17 april 1998 ook aan de politieambtenaren meegedeeld. De politieambtenaren reageerden hier niet op, en stelden vervolgens de Volvo buiten gebruik. Volgens verzoeker wilden de ambtenaren niet de moeite nemen om de Suzuki, waar de zoon op dat moment in reed, te traceren. Ten slotte deelde verzoeker mee dat zijn zoon het aan de politie betaalde bedrag aan administratieve sancties inmiddels aan hem had terugbetaald.

Beoordeling

A.       TEN AANZIEN VAN DE HANDELWIJZE VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLANDI. .       Met betrekking tot de buitengebruikstelling van de auto van verzoekster1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland ter uitvoering van het verhaalsrecht van de officier van justitie te Leeuwarden in verband met aan hun zoon opgelegde, niet betaalde sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), op 17 april 1998 de auto van verzoekster buiten gebruik hebben gesteld als was het een voertuig waarover hun zoon kon beschikken.2.1. Indien een betrokkene zijn ingevolge de WAHV opgelegde sancties niet betaalt, kan de officier van justitie te Leeuwarden op grond van artikel 28b van de WAHV onder bepaalde omstandigheden het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover de betrokkene vermag te beschikken. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken (zie achtergrond, onder 1.1.). Volgens de Memorie van Toelichting moet onder 'beschikken' worden verstaan 'het ten gebruike onder zich hebben' (zie achtergrond, onder 2.). 2.2. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB) is belast met de ondersteuning van het openbaar ministerie bij zijn taak met betrekking tot het innen van administratieve sancties. Indien de hoofdofficier te Leeuwarden tot buitengebruikstelling overgaat, stuurt het CJIB een dwangbevel buitengebruikstelling van een voertuig toe aan het politiekorps in de desbetreffende regio, met daarin onder meer vermeld het kenteken van het voertuig waarmee de gedraging is begaan. Het betreffende politiekorps neemt vervolgens zelf de beslissing welk voertuig buiten gebruik wordt gesteld.3. De betrokken politieambtenaren hebben in een proces-verbaal verklaard dat zij de auto van verzoekster buiten gebruik hebben gesteld, omdat hun bekend was dat de zoon, die op dat moment bij verzoekers inwoonde, gebruik maakte van deze auto. In dit verband wezen zij erop dat het politieregistratiesysteem een aanrijdingsstaat bevat, waaruit blijkt dat de zoon op 14 mei 1997 als bestuurder van de auto van verzoekster betrokken was bij een aanrijding. Verder verklaarden de politieambtenaren in het proces-verbaal dat verzoeker op 14 april 1998 had laten weten dat zijn zoon wel eens gebruik maakte van de auto van verzoekster, maar niet de eigenaar was.4. Verzoekers deelden tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman mee dat zij de auto van verzoekster alleen op 14 mei 1997 aan hun zoon hadden uitgeleend. Op die dag had de zoon met deze auto een aanrijding gekregen, waarbij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland was ingeschakeld. Verder reed de zoon bijna altijd in de auto van verzoeker.5. Hoewel het begrip 'vermag te beschikken' niet vereist dat het voertuig voortdurend ter vrije beschikking staat van een betrokkene, is het bij de beoordeling van de vraag of van dit laatste sprake is van belang dat uit feiten of omstandigheden blijkt dat betrokkene de auto ten gebruike onder zich kan hebben. Nu vast staat dat de zoon van verzoekers in elk geval op 14 mei 1997 in de auto van verzoekster heeft gereden, en dat de zoon tot 22 april 1998 op het adres van verzoekers woonde, mochten de politieambtenaren er op 17 april 1998 van uitgaan dat de zoon de mogelijkheid had om de auto van verzoekster te gebruiken. Zij werden in die opvatting gesteund nu zij op 14 april 1998 constateerden dat de zoon kennelijk (ook) kon beschikken over de auto van verzoeker. Onder deze omstandigheden konden de politieambtenaren dan ook in redelijkheid overgaan tot het buiten gebruik stellen van de auto van verzoekster, als was het een voertuig waarover de zoon kon beschikken. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.II. .      Met betrekking tot de fysieke toestand van verzoekster1. Verzoekers klagen er verder over dat de politie bij de buitengebruikstelling van de auto van verzoekster geen rekening heeft gehouden met de fysieke toestand van verzoekster, waardoor ze afhankelijk is van vervoer per auto.2. De korpsbeheerder deelde mee dat de politie voorafgaand aan de buitengebruikstelling het kentekenregister had geraadpleegd, waaruit bleek dat op het adres van verzoekers twee kentekens waren geregistreerd. Volgens de korpsbeheerder was de mogelijkheid tot vervoer per auto hierdoor voor verzoekster gewaarborgd. Gelet hierop is er geen reden om de betrokken politieambtenaren te verwijten dat zij geen rekening hebben gehouden met de fysieke toestand van verzoekster. De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens behoorlijk.III. .     Met betrekking tot de teruggave van de auto van verzoekster1. Verzoekers klagen er voorts over dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de auto, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet eerder heeft teruggegeven dan nadat zij op 22 april 1998, behalve de kosten van overbrenging en bewaring, ook de openstaande sancties van hun zoon hadden betaald. 2. Ingevolge het eerste lid van artikel 29 van de WAHV (zie achtergrond, onder 1.2.) wordt het voertuig binnen de periode van vier weken van de buitengebruikstelling aan de rechthebbende teruggegeven tegen betaling van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring.3. De auto van verzoekster is op 17 april 1998 buiten gebruik gesteld. De politieambtenaren hebben gehandeld in overeenstemming met hetgeen in artikel 29, eerste lid van de WAHV is bepaald door de auto op 22 april 1998 aan verzoekers terug te geven nadat, naast de kosten van overbrenging en bewaring, ook de openstaande sancties waren betaald. De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt behoorlijk.B.       TEN AANZIEN VAN DE HANDELWIJZE VAN HET CJIBI. .       Met betrekking tot de dreiging van verkoop dan wel vernietiging van de auto binnen vier weken1. Verzoekers klagen er op dit punt over dat het CJIB in de brieven van 25 april 1998 aan verzoekster heeft gedreigd met verkoop dan wel vernietiging van de auto, binnen vier weken nadat de auto buiten gebruik was gesteld.2. In de eerste plaats wordt vastgesteld dat het CJIB bedoelde brieven niet had behoren te versturen, nu de openstaande sancties en kosten inmiddels, op 22 april 1998, waren voldaan, en de auto al aan verzoekster was teruggegeven.3. Verder is nog het volgende van belang. Indien een rechthebbende twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling zijn voertuig niet heeft opgehaald, kan de officier van justitie te Leeuwarden ingevolge het derde lid van artikel 29 van de WAHV het voertuig onder meer doen verkopen of doen vernietigen. Indien de sancties vermeerderd met de kosten van bewaring niet langer opwegen tegen de verwachte opbrengst van de auto, is de officier van justitie bevoegd om het voertuig al eerder dan na de gestelde termijn van twaalf weken te verkopen of vernietigen (zie achtergrond, onder 1.2.). Ingevolge het eerste lid van artikel 4 van het Besluit buitengebruikstelling voertuigen dient de rechthebbende een week v r de verkoop dan wel vernietiging in kennis te worden gesteld van dit voornemen (zie achtergrond, onder 3.2.). Voertuigen waarvan aanstonds duidelijk is dat het gezamenlijke bedrag van de opgelegde sancties en de daarop gevallen verhogingen en alle kosten de waarde van dit voertuig zal overstijgen, kunnen zodoende op korte termijn onder meer worden verkocht dan wel vernietigd (zie achtergrond, onder 4.). 4. De Minister van Justitie verwees in zijn reactie naar een ambtsbericht van de directeur van het CJIB. Naar het oordeel van het CJIB verzet de wet zich niet tegen overdracht, verkoop of vernietiging van het voertuig binnen de in artikel 28b van de WAHV genoemde termijn van vier weken. In dit verband gaf het CJIB aan dat het, gelet op de te volgen procedure, in de praktijk niet voorkomt dat binnen een termijn van vier weken tot overdracht, vernietiging of verkoop wordt overgegaan.5. Zoals hiervoor onder B.I.3. is aangegeven, mag het buiten gebruik gestelde voertuig onder bepaalde omstandigheden binnen de termijn van twaalf weken worden verkocht dan wel vernietigd. Of dit ook al binnen de termijn van vier weken mag plaatsvinden, laat zowel de wet als de parlementaire geschiedenis in het midden. Ook de begrippen 'aanstonds' en 'op korte termijn' worden niet nader omschreven. Nu het CJIB echter aangeeft dat verkoop dan wel vernietiging van het betreffende voertuig binnen vier weken vanwege de te volgen procedure in de praktijk niet voorkomt, valt niet in te zien waarom het CJIB bij het in kennis stellen van de buitengebruikstelling van het voertuig aan de rechthebbende moet dreigen met verkoop dan wel vernietiging binnen vier weken. Daarnaast was het niet juist dat in de brieven van 25 april 1998 niet werd gewezen op de mogelijkheid om na vier weken de auto tegen betaling van de kosten af te halen (zie achtergrond, onder 3.1.). De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II. .      Met betrekking tot het oordeel van het CJIB1. Verzoekers klagen er verder over dat het CJIB in de brief van 22 juni 1998 aan de gemachtigde van verzoekers tot het oordeel is gekomen dat de zoon over de auto kon beschikken, zonder dit oordeel nader te motiveren.2. Het CJIB deelde in zijn brief van 22 juni 1998 aan de gemachtigde van verzoekers mee dat op basis van de informatie van de politie de conclusie kon worden getrokken dat betrokkene over de auto vermocht te beschikken. De informatie waarover de politie beschikte, werd verder niet toegelicht. Daardoor kon het voor verzoekers niet begrijpelijk zijn op welke informatie de beslissing precies was gebaseerd. Dit is niet juist. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.III. .     Met betrekking tot het terugbetalen van de sancties1. Ten slotte klagen verzoekers erover dat het CJIB heeft nagelaten het door verzoekers op 22 april 1998 betaalde bedrag aan sancties terug te betalen. 2. Gelet op hetgeen hiervoor onder A.I.5. is gesteld, kon in redelijkheid worden besloten de auto van verzoekster buiten gebruik te stellen. Er was voor het CJIB dan ook geen reden om het betaalde bedrag aan sancties aan verzoekers terug te betalen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het CJIB, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond, behalve ten aanzien van het terugbetalen van de sancties; op dit punt is de klacht niet gegrond.

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Gedreigd met verkoop dan wel vernietiging van auto; geen motivatie voor oordeel beschikking auto; geen terugbetaling bedrag aan sancties.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Heeft auto verzoekster buiten gebruik gesteld in verband met aan haar zoon opgelegde, niet betaalde sancties .

Oordeel:

Niet gegrond