2009/240

Onderzoek

Leerlingen die wegens hun handicap niet zelfstandig naar school kunnen, kunnen aanspraak maken op leerlingenvervoer. De invulling van het wettelijke recht op passend vervoer voor leerlingen is aan de gemeenten afzonderlijk overgelaten. In de praktijk ontstaan er regelmatig problemen. Die problematiek werd van diverse kanten bij de Nationale ombudsman aangekaart. Alle signalen daarover tezamen vormden voor de Nationale ombudsman aanleiding om de problemen nader te analyseren en een wezenlijke bijdrage te leveren aan het oplossen ervan.

In nauwe samenspraak met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft de Nationale ombudsman de problemen benaderd met de methode casusadoptie. De situatie van een gehandicapt kind, Maarten Touw en de ervaringen van deze jongen en zijn ouders vormden daarin het uitgangspunt van het onderzoek. Hun situatie bleek te staan voor die van vele gehandicapte kinderen en hun ouders in Nederland. Vanuit dit voorbeeld en de oplossingen die daarin gevonden werden, verbreedde de Nationale ombudsman zijn visie op de wijze waarop het leerlingenvervoer wordt ingevuld en uitgevoerd.

Naar het oordeel van de Nationale ombudsman is het voor een behoorlijke invulling van het begrip passend vervoer essentieel dat voor elk individueel kind maatwerk wordt geleverd. De gemeente moet vaststellen of er voor bepaalde kinderen speciale eisen moeten worden gesteld aan het vervoer. Om inzicht te krijgen in de eisen die de handicap van een kind aan het vervoer stelt, zouden gemeenten meer gebruik moeten maken van de ervaringen met het kind en de deskundigheid die aanwezig is op de school van het kind. Alleen bij twijfel bestaat er behoefte aan een andere deskundige. De gemeente moet zich er dan wel van vergewissen dat die voldoende kennis van zaken heeft.

De Nationale ombudsman acht het voor een behoorlijke invulling van het leerlingenvervoer van belang dat de reistijd zo kort mogelijk wordt gehouden, dat de chauffeurs voldoende deskundig zijn in de hun omgang met de kinderen die zij vervoeren en dat het soort vervoer past bij de handicap van het kind. Dat betekent dat een kind dat vanwege zijn handicap individueel vervoerd moet worden daar ook aanspraak op kan maken. In het algemeen is noodzakelijke begeleiding van een kind de verantwoordelijk­heid van de ouders. Als de behoefte aan begeleiding echter voortvloeit uit de keuze van de gemeente voor een bepaalde vervoersvorm voor het kind, dan moet de gemeente ook de verantwoordelijkheid voor die begeleiding nemen.

Omdat het vervoer door een vervoersbedrijf wordt uitgevoerd, moeten gemeenten de criteria die voor het vervoer gelden en de eisen die aan het vervoersbedrijf worden gesteld al in het bestek voor de aanbesteding vastleggen en ook voldoende vinger aan de pols houden tijdens het schooljaar.

Omdat er veel partijen bij het vervoer betrokken zijn en de gemeente de uitvoering niet zelf verzorgt, is het van groot belang dat de gemeente contact onderhoudt met alle partijen en ervoor zorgt dat eventuele signalen over problemen in het vervoer bij haar bekend zijn.