Behandeling asielaanvragen vermoedelijke mensenrechtenschenders te traag

Op deze pagina

    Nieuwsbericht

    De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slaagt er niet in om zogeheten 1F-zaken binnen de wettelijke termijn af te handelen, de betrokken vreemdelingen worden daarover niet tijdig geïnformeerd en de registratie is niet op orde. Dit concludeert de Nationale ombudsman, mr. R. Fernhout, op basis van een onderzoek uit eigen beweging naar de behandeling van 1F-zaken. Hij doet de Staatssecretaris van Justitie de aanbeveling een plan van aanpak op te stellen dat erop gericht moet zijn dat binnen een jaar de achterstand in het werk is weggewerkt. Een voortvarende afhandeling is niet alleen van belang voor de betrokken vreemdeling, maar ook voor de Nederlandse samenleving

    Op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kunnen mensen die ernstige misdrijven of mensenrechten- schendingen hebben gepleegd in hun land van herkomst*, worden uitgesloten van de bescherming van dat verdrag en kan hun de toegang tot Nederland worden geweigerd. Een dergelijke beslissing vereist zorgvuldig onderzoek. Dit laat echter onverlet dat de wettelijke beslistermijnen in acht moeten worden genomen. Het is van belang voor de betrokken vreemdeling om zo snel mogelijk te weten waar hij aan toe is. De Nationale ombudsman benadrukt echter dat in deze zaken ook het algemeen belang gediend is bij een voortvarende afhandeling: de kans op succesvolle vervolging neemt af naarmate de tijd verstrijkt, de Nederlandse openbare orde en veiligheid komen in het geding en vreemdelingen die hier al asiel hebben gekregen mogen niet geconfronteerd worden met personen van wie zij in hun land van herkomst te vrezen hadden.

    Doorlooptijden

    De voorraad aanvragen is constant opgelopen bij de IND van 25 in oktober 1999 (eindvoorraad 1999 was 866) tot 1800 in augustus 2001. Het 1F-projectteam, belast met de behandeling van deze zaken, is er bij lange na niet in geslaagd de geldende wettelijke beslistermijnen na te leven. Voor de aanvragen om toelating geldt een beslistermijn van zes maanden. Halverwege 2001 is de doorlooptijd echter opgelopen tot 30 maanden, een overschrijding van twee jaar. De doorlooptijden van bezwaarprocedures** waren in 2001 ruim 22 maanden. Hiervoor kent de wet een termijn van 14 weken. Een belangrijke oorzaak voor de aanzienlijke overschrijding van de wettelijke beslistermijnen ligt in de overdracht van 1F-zaken door de regionale IND-directies aan het 1F-projectteam, een werkeenheid van de IND waar de behandeling van alle 1F-zaken is geconcentreerd. De wettelijke beslistermijnen zijn vaak al ruimschoots verstreken voordat het 1F-projectteam de zaken in behandeling krijgt. De Nationale ombudsman vindt dit een ernstige tekortkoming in de organisatie van het werk van de IND. Daarnaast heeft de IND een inschattingsfout gemaakt ten aanzien van de verwachte instroom van nieuwe zaken. Het aanbod nieuwe aanvragen en bezwaarzaken is steeds veel hoger gebleken dan verwacht. De Nationale ombudsman constateert verder dat de omvang van het 1F-projectteam niet in relatie staat tot de hoeveelheid te behandelen zaken.

    Een andere vertragende factor is de planning van een aanvullend gehoor. Meestal is een aanvullend gehoor van de betrokken vreemdeling noodzakelijk om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen in een 1F-zaak. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman blijkt dat het al snel twee tot drie maanden duurt voordat een aanvullend gehoor daadwerkelijk plaatsvindt. Op een beslistermijn van zes maanden is deze termijn te lang.

    Tussentijdse informatieverstrekking

    De betrokken vreemdeling wordt door de IND geïnformeerd op het moment dat zijn zaak wordt overgedragen aan het 1F-projectteam. De Nationale ombudsman vindt het niet behoorlijk dat betrokkenen niet tussentijds worden geïnformeerd over de stand van zaken. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennis genomen van het voornemen van de Staatssecretaris om in alle 1F-zaken tussenberichten te versturen.

    Registratie

    Tijdens zijn onderzoek is het de Nationale ombudsman opgevallen dat relevante gegevens over 'ouderdom’ van zaken niet worden opgenomen in het automatiseringssysteem van de IND. Ook informatie over de tijd die is gemoeid met de behandeling van zaak na overdracht aan het 1F-projectteam, wordt hierin niet opgenomen. De Nationale ombudsman oordeelt dat de IND hiermee een mogelijkheid laat liggen om belangrijke procesinformatie snel beschikbaar te krijgen.

    Ten slotte

    Tijdens het onderzoek heeft de Staatssecretaris aangegeven dat er maatregelen worden voorbereid met het oog op verbetering of versnelling van de behandeling van 1F-zaken, zoals het inzetten van een extra team en het verzenden van tussenberichten. Naast deze maatregelen ziet de Nationale ombudsman mogelijkheden voor verbeteringen waarvoor, voor zover bekend, binnen de IND nog geen plannen bestaan. De Nationale ombudsman doet de Staatssecretaris dan ook de aanbeveling om een plan van aanpak op te stellen om 1F-zaken tijdig te kunnen behandelen en de achterstanden binnen een jaar weg te werken. Daarbij geeft hij als speciale aandachtspunten mee: de planning van het nader gehoor en de registratie van ouderdom van zaken. Overigens heeft de Nationale ombudsman weliswaar kritiek op de behandeling van 1F-zaken, maar benadrukt dat er in relatief korte tijd veel vooruitgang is geboekt in de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

    De Nationale ombudsman heeft van zijn bevoegdheid gebruik gemaakt om een onderzoek uit eigen beweging in te stellen, omdat voor de vele individuele klachten die in dit verband bij hem werden ingediend geen oplossing kon worden bereikt. Een onderzoek uit eigen beweging biedt de mogelijkheid om de problemen meer structureel in kaart te brengen.

     

    * Op grond van artikel 1F van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen zijn de bepalingen van dat verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, dat hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht of dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.

    ** Tot de in werking treding van de Vreemdelingenwet in 2000, was het mogelijk om tegen een beslissing bezwaar te maken. De Vreemdelingenwet 2000 kent niet de mogelijkheid van bezwaar. Tegen een beslissing op een aanvraag staat beroep open bij de rechtbank in Den Haag.