2014/020: Verzoek om vrijstelling overdrachtsbelasting wegens reorganistatie van een stichting

Rapport

Stichting X heeft in 2005 haar concern gereorganiseerd. Voor interne reorganisaties bestaat een vrijstelling van overdrachtsbelasting, maar deze vrijstelling geldt tot 2008 niet voor stichtingen. De stichting moet hierdoor een aanzienlijk bedrag aan overdrachtsbelasting betalen. De stichting verzoekt de staatssecretaris van Financiën om de hardheidsclausule toe te passen en de vrijstelling alsnog te verlenen. De staatssecretaris van Financiën weigert.

Verzoekster klaagt erover dat de staatssecretaris van Financiën heeft besloten de hardheidsclausule niet toe te passen.

De staatssecretaris weigert de vrijstelling o.g.v. de hardheidsclausule toe te passen, omdat de wetgever in 1969/70, bij de invoering van de vrijstelling, nadrukkelijk zou hebben besloten dat de vrijstelling niet geldt voor stichtingen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de stichting om een praktische reden buiten de vrijstelling werd gelaten, waarbij werd verwezen naar de hardheidsclausule als instrument om maatwerk te leveren. Het nadien door de staatssecretaris gevoerde hardheidsclausulebeleid is beperkter dan wat in 1970 door de toenmalige bewindslieden van Financiën, namens de regering, aan de Tweede Kamer in het vooruitzicht is gesteld.

De Nationale ombudsman oordeelt dat de minister, althans de staatssecretaris, niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom verzoekster geen aanspraak kan hebben op de reorganisatievrijstelling.

De klacht is gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste.

De Nationale ombudsman geeft de minister van Financiën in overweging de beslissing op het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule te heroverwegen en bij de beslissing rekening te houden met hetgeen in de beoordeling is overwogen.

Instantie: Staatssecretaris van Financiën

Klacht:

reorganisatievrijstelling in de overdrachtsbelasting niet alsnog, op grond van de hardheidsclausule, willen toepassen

Oordeel:

Gegrond