2010/367: Moeder klaagt over voortvarendheid LBIO bij inning kinderalimentatie

Rapport

Op 15 augustus 2003 nam het LBIO de inning over van de kinderalimentatie die de heer B. verschuldigd was aan de zoon die hij met zijn ex-partner had. Het LBIO had vervolgens grote moeite om de alimentatie te innen, mede omdat de heer B. bij een buitenlandse ambassade werkzaam was. Het LBIO schakelde tot tweemaal toe een gerechtsdeurwaarder in, maar uiteindelijk slaagde het LBIO er slechts in om een deel van de kinderalimentatie te innen.

Omdat mevrouw W., de moeder van de zoon van de heer B., ontevreden was over de inning van de alimentatie door het LBIO, diende zij een klacht in bij de Nationale ombudsman. Zij klaagde erover dat het LBIO onvoldoende voortvarend had gehandeld. Verder klaagde mevrouw W. erover dat het LBIO nooit uit zichzelf contact met haar had opgenomen over de stand van zaken, dat het LBIO zich in het contact met haar niet behulpzaam heeft opgesteld en partij heeft gekozen voor haar ex-partner

De zaak kenmerkte zich door een onwil tot betalen van de kant van de heer B. De Nationale ombudsman ziet dat het LBIO zich op verschillende manieren heeft ingespannen om tot inning van de alimentatie te komen. Wat de Nationale ombudsman daarbij echter opviel, was dat het LBIO daarbij weinig voortvarend te werk ging. Het LBIO en de deurwaarder zetten in de onderzochte periode verschillende instrumenten in om tot inning van de kinderalimentatie te komen. Deze maatregelen werden echter één voor één gehanteerd en regelmatig verstreken maanden voordat de effectiviteit van een maatregel bleek en het LBIO en de deurwaarder overgingen tot een nieuwe maatregel. Door onvoldoende voortvarend te handelen in de zaak en door te verzuimen een aantal maatregelen te nemen die mogelijk konden leiden tot het effectief innen van de kinderalimentatie, heeft het LBIO in strijd gehandeld met het behoorlijkheidsvereiste van voortvarendheid.

Van het LBIO mag verwacht worden dat het de ontvangstgerechtigde tijdig informeert over belangrijke ontwikkelingen. De Nationale ombudsman acht het, in de lijn met het eerdere rapport 2004/486, voldoende wanneer het LBIO betrokkenen uit eigen beweging tijdig inlicht op belangrijke momenten in het inningsproces. Daarnaast dient het LBIO ervoor te zorgen dat de ontvangstgerechtigde bij navraag spoedig informatie van het LBIO ontvangt over de stand van zaken in het proces van inning. De Nationale ombudsman oordeelt dat het LBIO mevrouw W. meerdere keren niet tijdig en adequaat informeerde bij belangrijke ontwikkelingen. Het LBIO handelde dan ook in strijd met het behoorlijkheidsvereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.

De Nationale ombudsman oordeelt ten slotte dat het LBIO zich naar mevrouw W. toe altijd correct heeft opgesteld en haar niet willens en wetens heeft benadeeld ten opzichte van de heer B. Het LBIO handelde dan ook niet in strijd met het verbod op vooringenomenheid.

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Onvoldoende voortvarend gehandeld om tot inning van kinderalimentatie bij verzoeksters ex-partner te komen; nooit uit zichzelf contact met verzoekster opgenomen over stand van zaken.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

In contact met verzoekster niet behulpzaam opgesteld en partij gekozen van ex-partner.

Oordeel:

Niet gegrond