2006/388

Rapport

Verzoeker, (voorheen) werkzaam bij de politie, werd medio september 2002 als verdachte aangemerkt van het bezit, gebruik en verstrekken van verdovende middelen, vermeld op lijst I van de Opiumwet. De officier van justitie seponeerde de strafzaak tegen verzoeker aangezien het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betrof (sepotcode 40). Verzoeker was het hiermee niet eens, omdat hij meent ten onrechte als verdachte te zijn aangemerkt. Hij wendde zich tot de Nationale ombudsman, die de klacht voorlegde aan de minister van Justitie. De minister veranderde de sepotcode van 40 in 02 "onvoldoende of niet overtuigend bewijs".

Verzoeker bleef het hiermee oneens: volgens hem was er nooit een redelijk vermoeden van schuld geweest en was hij dus ten onrechte als verdachte aangemerkt. Hij klaagde hierover bij de Nationale ombudsman.

De Nationale ombudsman overwoog het volgende. Aan een sepot wordt code 02 toegekend wanneer een verdachte terecht als zodanig is aangemerkt, maar wordt vastgesteld dat het onderzoek onvoldoende - aanvullend - bewijs heeft opgeleverd. Sepotcode 01 betreft de situatie dat een verdachte ten onrechte als zodanig is aangemerkt.

In artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is vastgelegd dat iemand slechts als verdachte kan worden aangemerkt indien het vermoeden van schuld steunt op specifieke feiten of omstandigheden van het geval, en dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk is. In dit geval had de officier van justitie de verdenking jegens verzoeker gebaseerd op de processen-verbaal van verhoor van getuigen en op de eigen verklaring van verzoeker dat hij vloeibare XTC gebruikte. De officier van justitie was daarbij van mening dat verzoeker hiermee kennelijk een middel had bedoeld dat niet op lijst 1 van de Opiumwet staat, doch gelet op de genoemde verklaringen zou dit volgens de officier van justitie ook een middel geweest kunnen zijn dat wél onder lijst I van de Opiumwet valt.

Getuigen hadden verklaard dat verzoeker XTC(pillen) gebruikte. De benaming XTC wordt - blijkens informatie van de minister van Justitie - in de volksmond gebruikt voor de pillen, die (een combinatie van) de werkzame stoffen MDMA, MDEA, MDA of amfetamine bevatten. Genoemde stoffen staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De Nationale ombudsman vond dat deze verklaringen in combinatie met elkaar naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van schuld jegens verzoeker opleverden van het aanwezig hebben van een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet. De officier van justitie had dan ook niet in strijd gehandeld met het motiveringsvereiste door de strafzaak tegen verzoeker niet met de sepotcode 01 af te doen.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging "behoorlijk".

Instantie: Officier van justitie Amsterdam

Klacht:

Proces-verbaal geseponeerd waarin verzoeker als verdachte is aangemerkt op grond dat het een feit van betrekkelijke omvang betrof terwijl volgens verzoeker uit proces-verbaal niet valt op te maken dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezitten van een stof vallende onder lijst I van de Opiumwet.

Oordeel:

Niet gegrond