2006/295

Rapport

De Belastingdienst betaalde naar aanleiding van de aangiftes over de jaren 2001 en 2002 door middel van voorlopige aanslagen aan verzoeker de gecombineerde heffingskorting uit. Op het moment van vaststellen van de voorlopige aanslagen beschikte de Belastingdienst al over de aangiftes van verzoekers echtgenote waaruit kon blijken dat verzoeker geen recht had op uitbetaling van de heffingskortingen in beide jaren. Bij de definitieve aanslagen over beide jaren moest verzoeker de heffingskorting, verhoogd met heffingsrente, weer terugbetalen.

Verzoeker klaagde erover dat de Belastingdienst hem ongevraagd en ten onrechte de heffingskorting heeft uitbetaald.

De Nationale ombudsman overwoog dat de handelwijze van de Belastingdienst niet viel te billijken. De Belastingdienst had willens en wetens het risico genomen aan verzoeker een onjuiste voorlopige aanslag op te leggen door bij het vaststellen daarvan niet de beschikbare gegevens uit de aangifte van de echtgenote te betrekken.

De Belastingdienst had zodoende gehandeld in strijd met het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen.

De Nationale ombudsman sprak zijn instemming uit met het voornemen van de Belastingdienst om in bepaalde gevallen aan belastingplichtigen te vragen of zij in aanmerking willen komen voor uitbetaling van de heffingskorting bij voorlopige aanslag.

De Nationale ombudsman deed de aanbeveling om met verzoeker een passende betalingsregeling te treffen en om de heffingsrente op de aanslagen 2001 en 2002 terug te nemen.

Instantie: Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort

Klacht:

Ongevraagd heffingskorting uitbetaald aan verzoeker.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort

Klacht:

Ongevraagd heffingskorting uitbetaald aan verzoekster.

Oordeel:

Niet gegrond