2006/294

Rapport

De Belastingdienst legde ten laste van verzoeksters echtgenoot beslag op goederen die zich bevonden in de woning van verzoekster en haar echtgenoot. Verzoekster en haar echtgenoot waren gehuwd buiten elke gemeenschap van goederen. Verzoekster en een BV waarvan zij de aandelen hield, tekenden beroep aan tegen het gelegde beslag. Verzoekster stelde dat bepaalde in beslag genomen inboedelgoederen haar eigendom waren en door haar ten huwelijk waren aangebracht. De BV stelde door het overleggen van aankoopnota's te hebben aangetoond dat enkele stukken haar toebehoorden. De directeur van de Belastingdienst wees het beroep van beiden af.

Verzoeksters klaagden over de motivering van de afwijzing van hun beroep door de directeur van de Belastingdienst.

De Nationale ombudsman overwoog dat de directeur de afwijzing van het beroep van verzoekster onvoldoende had gemotiveerd door te volstaan met een verwijzing naar "vast beleid" zonder toelichting op de inhoud of de vindplaats van dit beleid. De Nationale ombudsman overwoog dat de directeur het beroep van de BV onvoldoende gemotiveerd had afgewezen door niet aan te geven waarom de BV de eigendom van de betrokken stukken met de overlegging van de aankoopfacturen niet had aangetoond.

De Nationale ombudsman oordeelde dat de Belastingdienst het motiveringsvereiste had geschonden en dat de klacht gegrond was.

Instantie: Belastingdienst/Zuidwest/kantoor Breda

Klacht:

Uitspraken onvoldoende gemotiveerd op de door verzoekers ingediende beroepschriften tegen beslaglegging inboedelgoederen en drietal afbeeldingen.

Oordeel:

Gegrond