2006/176

Rapport

De echtgenoot van verzoekster, een tot Nederland toegelaten vluchteling van Afghaanse nationaliteit, diende op 23 juni 2003 bij de Visadienst ten behoeve van zijn vrouw en kind een verzoek in om advies voor de verkrijging van een mvv (gezinshereniging). Op 18 mei en 10 augustus 2004 vervoegde verzoeksters echtgenote zich bij de Nederlandse ambassade in Islamabad, eerst voor een DNA onderzoek, daarna voor het beantwoorden van identificerende vragen. Op 27 oktober 2004 adviseerde de Visadienst negatief. Omdat het ingevolge de uitspraak van 12 januari 2004 van de ABRS niet meer mogelijk was om hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden, diende verzoekster een klacht in over het negatieve advies, welke klacht door de minister van BZ ongegrond werd verklaard

Verzoekster klaagde erover dat de Visadienst noch de ambassade haar tijdens haar mvv-adviesprocedure en haar bezoeken van 18 mei en 10 augustus 2004 aan de ambassade er op hadden gewezen dat een aanvraag om een mvv noodzakelijk is om de mogelijkheid te hebben tot het instellen van een rechtsmiddel in die procedure. Verzoekster was hierdoor niet meer in staat om te voldoen aan het zgn. nareiscriterium, dat inhoudt dat er soepeler voorwaarden voor gezinshereniging gelden indien binnen drie maanden na het verlenen van een asielstatus aan de referent een verzoek daartoe wordt gedaan.

De No overwoog dat indien verzoekster nog voordat er een negatief advies werd afgegeven een aanvraag om een mvv zou hebben ingediend bij de ambassade, het voor haar mogelijk was geweest om tegen een negatieve beslissing op die aanvraag een bezwaarschrift in te dienen terwijl zij nog steeds aan het nareiscriterium zou hebben voldaan. De datum van indiening van het verzoek om advies zou dan immers zijn gesauveerd. Het had op de weg van de Visadienst en de ambassade gelegen om verzoekster hierop te wijzen, in de correspondentie van de Visadienst danwel tijdens de bezoeken van verzoekster aan de ambassade. De No nam hierbij ook in overweging dat de genoemde uitspraak van de ABRS in zijn algemeenheid veel onduidelijkheid schiep over de praktische gevolgen voor de mvv (advies)procedure. In verzoeksters geval werd pas bij het uitbrengen van het negatieve advies duidelijk dat er een wezenlijke verandering in de procedure had plaatsgevonden. Van verzoekster kon niet verlangd worden dat zij hierover zelf vragen zou stellen bij de ambassade. Ook de overgangsregeling WBV 2004/34 kon verzoekster niet helpen, nu deze geldig was tot 1 augustus 2004 en er op dat moment nog geen advies was afgegeven.

De No is van oordeel dat er gehandeld is in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. De gedraging is niet behoorlijk.

De No geeft de minister voor V en I en de minister van BZ in overweging om verzoekster in de gelegenheid te stellen een aanvraag om een mvv in te dienen welke wordt beschouwd als een tijdig ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw 2000 (nareiscriterium).

-Klacht over de gang van zaken tijdens het stellen van identificerende vragen op de ambassade

Instantie: Visadienst

Klacht:

Gedurende procedure ter verkrijging van mvv verzoekster er niet op gewezen dat een aanvraag om een mvv noodzakelijk is om de mogelijkheid te hebben tot het instellen van een rechtsmiddel in die procedure.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Nederlandse ambassade te Islamabad (Pakistan)

Klacht:

Geen acht geslagen op aanwezigheid van verzoeksters echtgenoot.

Oordeel:

Niet gegrond