2004/499

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Korps landelijke politiediensten (KLPD) hem bij brief van 10 juni 2003 vanwege de uitkomst van het verrichte antecedentenonderzoek heeft afgewezen voor de functie van politiesurveillant waarnaar hij had gesolliciteerd.

Verzoeker is het met name niet eens met deze afwijzing omdat:

een toenmalig lid van de selectiecommissie van het KLPD hem bij een eerdere afwijzing in 1998 had gezegd dat men hem graag als collega zou willen aannemen, maar dat het nog te vroeg was en dat hij het na vijf jaar weer kon proberen omdat zijn antecedenten dan geen belemmering meer zouden vormen, en

er volgens hem sprake is van rechtsongelijkheid, daar hij momenteel werkzaam is als buitengewoon opsporingsambtenaar en zijn antecedenten voor die functie geen belemmering vormden.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoeker was werkzaam bij de politie in Q toen hij op 15 maart 1996 door de politierechter te Q werd veroordeeld wegens het in 1994 meermalen plegen van ontucht met iemand jonger dan zestien jaar. De politierechter legde verzoeker wegens het begaan van dit misdrijf een straf op van zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Deze proeftijd eindigde op 12 juli 1998. Vanwege de veroordeling in 1996 heeft de politie in Q verzoeker destijds ontslagen.

In 1998 heeft het Korps landelijke politiediensten (verder: KLPD) verzoeker vanwege diens veroordeling afgewezen voor de functie van verkeerssurveillant waarnaar hij had gesolliciteerd.

Sinds 15 december 2001 verricht verzoeker in dienst van de gemeente Z werkzaamheden als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Verzoeker heeft in februari 2002 weer gesolliciteerd bij het KLPD, naar een functie als surveillant van politie bij de Dienst Verkeerspolitie. Het KLPD deelde hem in juli 2002 mee dat hij per 1 september 2002 in de betreffende functie zou worden aangesteld mits het antecedentenonderzoek en de medische keuring positief zouden verlopen. Op 8 oktober 2002 liet het KLPD verzoeker schriftelijk weten voornemens te zijn hem niet aan te stellen. De reden hiervoor was gelegen in verzoekers eerdere veroordeling. Nadat verzoeker het KLPD bij brief van 15 oktober 2002 had gevraagd de afwijzing te heroverwegen, berichtte het KLPD verzoeker op 10 juni 2003 schriftelijk dat na heroverweging was besloten hem wegens zijn eerdere veroordeling niet aan te stellen als verkeersassistent.

Omdat verzoeker het niet eens is met het feit dat het KLPD hem wegens zijn eerdere veroordeling niet in dienst heeft willen nemen, heeft hij een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman.

II. Met betrekking tot de opmerking dat verzoekers antecedenten na vijf jaar geen belemmering meer zouden vormen

1. Verzoeker klaagt erover dat het KLPD hem bij brief van 10 juni 2003 vanwege de uitkomst van het verrichte antecedentenonderzoek heeft afgewezen voor de functie van politiesurveillant waarnaar hij had gesolliciteerd. Verzoeker is het met name niet eens met deze afwijzing omdat een toenmalig lid van de selectiecommissie van het KLPD - de heer W. - hem bij de eerdere afwijzing in 1998 had gezegd dat men hem graag als collega zou willen aannemen, maar dat het nog te vroeg was en dat hij het na vijf jaar weer kon proberen omdat zijn antecedenten dan geen belemmering meer zouden vormen.

2. De heer W., werkzaam bij de Dienst Verkeerspolitie van het KLPD, heeft in reactie op de klacht aangegeven dat hij begin 1998 in aanwezigheid van personeelsmanagementadviseur mevrouw A. met verzoeker heeft gesproken. Het gesprek vond plaats op verzoek van verzoeker, nog voor de selectieprocedure van start was gegaan. Tijdens dit voorgesprek had verzoeker aangegeven dat hij was veroordeeld voor een zedendelict en dat hij er behoefte aan had de achtergronden van deze veroordeling toe te lichten. Na verzoeker te hebben aangehoord, had W. verzoeker gezegd dat diens mededelingen omtrent zijn veroordeling geen aanleiding gaven hem in dat stadium anders te behandelen dan andere sollicitanten. Ook had W. verzoeker verteld dat een antecedentenonderzoek onderdeel was van de sollicitatieprocedure, en dat dit antecedentenonderzoek niet eerder plaatsvindt dan nadat een sollicitant geschikt wordt geacht voor de desbetreffende functie. Of hij verzoeker tijdens dit gesprek heeft geadviseerd het na vijf jaar nog eens te proberen, kon de heer W. zich niet herinneren. Wel merkte hij op dat er in het betreffende voorgesprek eigenlijk geen aanleiding was om verzoeker een dergelijk advies te geven, nu de sollicitatieprocedure op dat moment nog van start moest gaan.

Enige tijd later had de personeelsmanagementadviseur hem meegedeeld dat uit antecedentenonderzoek inderdaad was gebleken dat verzoeker antecedenten had, aldus de heer W. Naar aanleiding hiervan was vervolgens besloten verzoeker niet aan te stellen in de door hem beoogde functie. Hoe, wanneer en door wie een en ander aan verzoeker was meegedeeld, kon de heer W. zich niet meer herinneren. Ook wist hij niet meer of hij daarna nog contact had gehad met verzoeker.

3. De korpsbeheerder van het KLPD heeft in reactie op de klacht naar voren gebracht dat verzoeker in 1998 een voorgesprek heeft gehad met de heer W. en personeelsmanagementadviseur mevrouw A., die beiden deel uitmaakten van de selectiecommissie. Tijdens dit voorgesprek heeft verzoeker zelf zijn antecedenten ter sprake gebracht. In een later stadium is met verzoeker een selectiegesprek gevoerd. Op enig moment na dit selectiegesprek is een antecedentenonderzoek gedaan, naar aanleiding waarvan verzoeker per brief is afgewezen. Volgens de korpsbeheerder heeft verzoeker na het ontvangen van de afwijzingsbrief gebeld met mevrouw A. Tijdens dit telefoongesprek heeft mevrouw A. op verzoekers vraag of het zin had om over een aantal jaar nog eens te solliciteren geantwoord in de trant van "proberen kan altijd", zonder hierbij een termijn van vijf jaar te noemen. Van een advies om na een termijn van vijf jaar weer te solliciteren was geen sprake geweest.

Verder heeft de korpsbeheerder desgevraagd meegedeeld dat verzoekers antecedenten, beoordeeld naar de in 1998 geldende regelgeving, ook na het verstrijken van een termijn van vijf jaren tot een negatief advies van het hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit (BVI) zouden hebben geleid.

De korpsbeheerder heeft voorts nog het volgende naar voren gebracht. Ondanks positieve adviezen van het hoofd van de concerndienst P&O en het hoofd van de dienst Verkeerspolitie, heeft de korpschef van het KLPD in 2003 besloten het negatieve advies van het hoofd BVI op te volgen en verzoeker niet in dienst te nemen. Verzoekers antecedenten waren de enige reden om hem niet aan te nemen. Door verzoekers veroordeling was er sprake van feiten en omstandigheden waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kon worden getrokken, aldus de korpsbeheerder. Bij de beoordeling van de vraag welke antecedenten tot een afwijzing dienen te leiden is sprake van een grote mate van beleidsvrijheid, zo meende de korpsbeheerder, die hierbij verwees naar de criteria zoals deze staan vermeld in de KLPD-procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken (zie Achtergrond, onder 4.)

Alles overziend was de korpsbeheerder van mening dat de dienst Verkeerspolitie van het KLPD niet adequaat heeft gereageerd toen eenmaal bekend was dat er bezwaren waren tegen de aanstelling van verzoeker, waardoor een definitieve afwijzing veel te lang op zich heeft laten wachten. Hiermee was richting verzoeker niet behoorlijk gehandeld. Op zichzelf bezien was de afwijzing echter terecht, aldus de korpsbeheerder. Hij achtte de klacht dan ook niet gegrond.

4. Aanstelling van een persoon als politieambtenaar is slechts mogelijk indien hiertegen na het instellen van een antecedentenonderzoek geen bezwaar blijkt te bestaan (zie Achtergrond, onder 2.). Het antecedentenonderzoek omvat het inwinnen van gegevens over de betrokkene uit het strafregister, het algemeen documentatieregister en de politieregisters (zie Achtergrond, onder 1. en 3.). In geval van een sollicitatie bij het KLPD wordt het antecedentenonderzoek uitgevoerd door het bureau Veiligheid & Integriteit (BVI) van het KLPD. Het hoofd van het bureau BVI geeft onder meer een negatief advies over een kandidaat als deze de afgelopen vier jaar wegens het begaan van een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf, of als sprake is van feiten of omstandigheden waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken (zie Achtergrond, onder 4.).

5.1. Werken bij de politie brengt uit zijn aard mee dat het onbesproken gedrag van een mogelijk toekomstige medewerker van groot belang is. Een antecedentenonderzoek is een van de manieren waarop het gedrag van een kandidaat kan worden getoetst. Hieronder zal de Nationale ombudsman allereerst beoordelen of verzoekers antecedenten - op zichzelf bezien - voor het KLPD aanleiding konden vormen om verzoeker af te wijzen.

5.2. Anders dan bij de afwijzing in 1998 was bij de afwijzing in 2003 geen sprake van een situatie waarin verzoeker in de afgelopen vier jaar was veroordeeld tot een vrijheidsstraf (zie hiervoor, onder 4.). De korpschef van het KLPD heeft zijn laatste afwijzing gebaseerd op het oordeel van het hoofd BVI dat door verzoekers eerdere veroordeling sprake was van feiten of omstandigheden waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kon worden getrokken (zie hiervoor, onder 4.). Zoals de korpsbeheerder terecht heeft opgemerkt, biedt dit criterium een grote beleidsvrijheid bij de beoordeling van de vraag welke antecedenten tot een afwijzing dienen te leiden. Gezien die grote beleidsvrijheid kan de Nationale ombudsman slechts beoordelen of de korpschef in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Ook al had de korpschef gezien de uitgebrachte adviezen ook tot een andere beslissing kunnen komen, van de ten aanzien van verzoeker genomen beslissing kan gezien de grote beleidsvrijheid die de KLPD-procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken de korpschef ter zake laat, niet worden gezegd dat de korpschef niet in redelijkheid verzoeker op grond van zijn antecedenten heeft kunnen afwijzen. Hierbij is van belang dat het de korpschef vrijstond om het negatief advies van het hoofd BVI zwaarder te laten wegen dan de andere, positieve adviezen die hij over verzoeker had ontvangen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6. Wat betreft de vraag of de heer W., die destijds lid was van de selectiecommissie van het KLPD, verzoeker bij de eerdere afwijzing in 1998 had gezegd dat men hem graag als collega zou willen aannemen, maar dat het nog te vroeg was en dat hij het na vijf jaar weer kon proberen omdat zijn antecedenten dan geen belemmering meer zouden vormen, merkt de Nationale ombudsman het volgende op. Tijdens het onderzoek heeft de heer W. aangegeven zich niet te kunnen herinneren of hij verzoeker destijds heeft geadviseerd het na vijf jaar nog eens te proberen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat niet meer onomstotelijk valt vast te stellen of de heer W. in 1998 tegen verzoeker heeft gezegd dat zijn antecedenten na vijf jaar geen belemmering zouden vormen. Gelet op het feit dat verzoekers antecedenten volgens de korpsbeheerder ook onder de in 1998 geldende regelgeving na vijf jaar tot een negatief advies van het hoofd BVI zouden hebben geleid, acht de Nationale ombudsman het echter niet aannemelijk dat de heer W. zich destijds in eerdergenoemde zin heeft uitgelaten tegenover verzoeker. Wat hier verder ook van zij, zelfs als de heer W. deze opmerking wél zou hebben gemaakt, zou geen sprake zijn geweest van een toezegging waaraan verzoeker rechten had kunnen ontlenen. Ook van een gerechtvaardigd vertrouwen dat verzoekers antecedenten hem na vijf jaar niet langer zouden worden tegengeworpen, zou in een dergelijk geval geen sprake zijn geweest.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

7. Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat de Nationale ombudsman met de korpsbeheerder van mening is dat de dienst Verkeerspolitie van het KLPD niet adequaat heeft gereageerd toen eenmaal bekend was dat er bezwaren waren tegen de aanstelling van verzoeker. Een definitieve afwijzing heeft hierdoor te lang op zich laten wachten. Dit is niet juist.

III. Met betrekking tot de rechtsongelijkheid

1. Verder is verzoeker het niet eens met de afwijzing door het KLPD omdat er volgens hem sprake is van rechtsongelijkheid, daar hij sinds 15 december 2001 in dienst van gemeente Z werkzaam is als buitengewoon opsporingsambtenaar, en zijn antecedenten voor die functie geen belemmering vormden. In zijn huidige functie verricht hij in uniform werkzaamheden ten behoeve van de politie, aldus verzoeker. Verder is hij als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd ten overstaan van de korpschef van het betreffende regionale politiekorps. Verzoeker vindt het dan ook onbegrijpelijk dat het KLPD hem desondanks op grond van zijn eerdere veroordeling heeft afgewezen.

2. De korpsbeheerder heeft in reactie op de klacht naar voren gebracht dat het hem niet bekend is welke criteria de gemeente Z hanteert als het gaat om antecedenten van bij haar in dienst zijnde buitengewoon opsporingsambtenaren. Volgens de korpsbeheerder zijn die criteria voor de politie - en dus ook voor het KLPD - niet relevant bij sollicitaties van inkomende politiefunctionarissen, nu de politie andere - wellicht zwaardere - eisen kan stellen.

3. Betrouwbaarheid is één van de vereisten voor beëdiging van een persoon tot buitengewoon opsporingsambtenaar. Een persoon kan worden aangemerkt als betrouwbaar als hij van onbesproken gedrag is. Het onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie werkzame College van procureurs-generaal beoordeelt de betrouwbaarheid onder andere aan de hand van de justitiële documentatie over de betreffende persoon. Naast veroordelingen kunnen ook processen-verbaal die niet tot een veroordeling hebben geleid, en andere ernstige bezwaren die niet in een proces-verbaal tot uitdrukking komen, tot het oordeel leiden dat een persoon niet voldoende betrouwbaar is. Het is aan de minister van Justitie om te beoordelen of bepaalde antecedenten tot een afwijzing dienen te leiden (zie Achtergrond, onder 1., 5. en 6.).

4. Uit hetgeen hiervóór onder II.4. en 5.2. en onder III.3. staat vermeld, volgt dat zowel de korpsbeheerder als de minister van Justitie grote beleidsvrijheid toekomt bij de beoordeling van de vraag welke antecedenten een belemmering vormen voor de aanstelling van een persoon tot politieambtenaar respectievelijk buitengewoon opsporingsambtenaar. Dat de korpsbeheerder en de minister van Justitie in het geval van verzoeker op basis van dezelfde antecedenten tot een verschillend oordeel zijn gekomen over diens integriteit, acht de Nationale ombudsman dan ook niet onbegrijpelijk of onredelijk. Aan het voorgaande doet niet af dat de Nationale ombudsman er begrip voor heeft dat een en ander voor verzoeker moeilijk te accepteren zal zijn.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 7 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Xx, met een klacht over een gedraging van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het KLPD (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd verzoeker, de korpsbeheerder en de minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch de korpsbeheerder noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker heeft in februari 2002 gesolliciteerd naar een functie bij het KLPD. In verband hiermee schreef het hoofd van de Dienst Verkeerspolitie van het KLPD verzoeker op 18 juli 2002 onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van uw sollicitatie naar de functie van 'Verkeersassistent' bij het project Samen Werken Aan Bereikbaarheid (kortweg genaamd SWAB) van de Dienst Verkeerspolitie met als standplaats Qq, deel ik u mede dat u met ingang van 1 september 2002 in bovenbedoelde functie zult worden aangesteld, mits de uitslag van de medische keuring en het antecedentenonderzoek akkoord zijn.

Ter bevestiging van de gemaakte afspraken in het rechtspositiegesprek d.d. 10 juli 2002 met de heer Me. en mevrouw We., kan uw aanstelling onder de volgende condities worden geëffectueerd.

U wordt met ingang van 1 september 2002 (…) aangesteld in tijdelijke dienst met een proeftijd van een jaar tot 1 september 2003 (…).

(…) Ik wens u veel succes in uw nieuwe functie."

2. In september 2002 liet het KLPD verzoeker telefonisch weten dat de uitkomst van het antecedentenonderzoek aanleiding gaf hem alsnog af te wijzen voor de functie van verkeersassistent.

3. Hierop zond verzoeker een brief aan commissaris W. van het KLPD. In deze ongedateerde brief schreef verzoeker onder meer het volgende:

"N.a.v. mijn sollicitatie als verkeerssurveillant bij het KLPD het volgende:

Laat ik beginnen bij het begin. In 1994 was ik werkzaam bij de politie Q als surveillant (…). Doordat ik afkomstig was van het platteland (…) en nu dus in de stad, was ik ondanks mijn leeftijd nog naïef. Ik ben homoseksueel en leerde daar een jongen kennen die zei dat hij 16 was, problemen thuis door zijn geaardheid en we leerden elkaar dus beter kennen. Op een gegeven moment bleek dus dat hij geen 16 was, maar 14 waardoor ik ook het contact verbrak. Dit verliep echter op een zeer vervelende manier, waarbij de ouders van de jongen op een gegeven moment aangifte gingen doen tegen mij voor ontucht met een minderjarige. In 1995 werd ik hierop dus ook aangehouden en ben ik ook veroordeeld. Weliswaar voor een lichtere rechtbank dan gebruikelijk, omdat iedereen, de rechercheurs, justitie en rechter vonden dat het toch wel bepaalde omstandigheden had plaatsgevonden. Mede door de verklaringen van enkele collega-surveillanten, die uit jaloezie (omdat ik door mocht stromen naar de politieopleiding, en zij nog niet) verklaringen aflegden die niet echt gunstig voor mij waren.

Goed dit even voor wat de voorgeschiedenis betreft. Ik heb toen, tegen beter weten in, in 1996 gesolliciteerd bij het KLPD, ook als verkeerssurveillant voor het SWAB. In de gesprekken van de selectiecommissie, waar u toen ook nog deel van uitmaakte, bleek dat ik gewoon nog niet kon solliciteren vanwege het voorgaande (veroordeling ½ jaar voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaar). U heeft mij toen in dat gesprek geadviseerd, met het feit dat ik op dat moment niet verder kon in de procedure, om een termijn van vijf jaar te wachten, zodat ik weer wel kon meedingen naar de functie indien vacant, zeker omdat u en uw collega's toen zeiden van: '(…) we zouden je graag als collega willen, maar het kan nu nog niet'.

In februari van dit jaar waren die vijf jaar verstreken, dus ben ik gelijk in de pen geklommen om te solliciteren. Ik heb toen eerst een gesprek gekregen met mevrouw Dij. voor de functie van surveillant bij de spoorwegpolitie. Echter, in dat gesprek bleek van beide kanten dat dit toch niet echt iets voor mij was. Maar mevrouw Dij. vond mij uitermate geschikt (ook mede door wat mijn huidige functie inhoudt, maar daarover zo meteen meer) voor de verkeersafdeling, en ze zou mijn gegevens dan ook doorspelen naar haar collega. Toen ik in mei nog niets had vernomen, heb ik contact gezocht met u, en daarna werd ik binnen 15 minuten terug gebeld door mevrouw M., voor een uitnodiging voor een gesprek. Dit gesprek en het daarop volgende arbeidsvoorwaardengesprek verliep perfect. Ook de daarna zijnde medische keuring is met goed gevolg afgelegd. Dus ik dacht van nu kan eindelijk mijn droom uitkomen en aan de slag bij het KLPD, ik moest alleen nog het antecedentenonderzoek afwachten. Maar na enkele weken had ik nog niets gehoord, en ik zou in principe per 1 september kunnen beginnen.

Nadat ik een hele poos niets had gehoord, en ik enkele telefoontjes intussen over de uitslag had gepleegd met mevrouw M. en mevrouw We., begon het voor mij wel heel lang te duren. Ik had inmiddels op mijn werk al aangegeven waar ik mee bezig was, en er was inmiddels ook al iemand in mijn plaats aangenomen per 15 december 2002. Na veel bellen van mijn kant, kreeg ik enkele weken geleden van mevrouw M. het voor mij vreselijke nieuws te horen dat de inlichtingendienst een negatief advies had gegeven omdat de integriteit van het KLPD geschaad zou worden!!! Met andere woorden, mijn droom werd de kop ingedrukt, en ik ben dus afgewezen. Dit dus tot zeer groot verdriet en onbegrip. Waarom onbegrip?

Wel, ik ben momenteel werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Z, t.b.v. politie Y. Ik ben gescreend door Justitie, ik heb een akte van beëdiging waarin ik feiten mag opsporen die nog meer zijn als die van een gemiddelde politiesurveillant (…), ik ben beëdigd door de Korpschef van Politie, ik heb dus de zuiveringseed afgelegd, en ik ben op ambtsbelofte beëdigd. Ik heb tevens na mijn afwijzing inlichtingen ingewonnen bij Justitie, en oud-collega's. Volgens Justitie is er hier sprake van rechtsongelijkheid, omdat ik dus werkzaam ben als BOA voor een politiekorps, tevens is er een voldoende termijn verstreken van minimaal 5 jaar, mijn collega's zijn niet gebeld door de inlichtingendienst om inlichtingen te vragen over mij, of over het gepleegde feit in 1994, de rechercheur die het onderzoek deed de heer S. van politie Q, is ook niet om inlichtingen gevraagd. Ik ben zelf ook nooit om commentaar gevraagd of uitgenodigd voor een gesprek om mijn verhaal te komen doen. Ik ben voor of na het ene feit nooit met politie of justitie in aanraking geweest. Dus hoe is de inlichtingendienst aan het advies gekomen, volgens mij alleen door de papieren in Arnhem op te vragen en direct te zeggen van negatief advies. Ik vind dit zeer onterecht, zeer zeker doordat ik van mezelf weet hoe de situatie is ontstaan en dat ik een van de meeste gemotiveerde collega's zou zijn voor het KLPD.

De artikelen die op mijn akte van beëdiging staan vermeld zijn: (…) U ziet, ik denk dat geen enkele surveillant zoveel wetten opspoort als waar ik voor bevoegd ben.

Nu wil ik dus in bezwaar gaan tegen de uitslag van het antecedentenonderzoek c.q. de afwijzing, omdat ik gewoon werkzaam wil zijn bij het KLPD. Ik heb hier echter de afwijzingsbrief voor nodig (dit zeer zeker omdat 15 december, de dag dat ik zonder werk kom te zitten heel dichtbij komt). Hiervoor heb ik al driemaal contact opgenomen met mevrouw M. Ze zegt mij telkens dat de brief in de maak is of dat ze mij terug zou bellen om mij op de hoogte te houden van de brief, en ook zou ze uitzoeken wanneer ik dan weer wel kan solliciteren, mocht het tot een definitieve afwijzing komen, wat ik dus zeer nadrukkelijk niet hoop!!!!! Echter ik krijg geen brief en geen antwoord. Daarom heb ik nu uiteindelijk besloten om u deze mail te sturen, zodat u mogelijk verder actie zou kunnen nemen.

Ik hoop dat u mij verder kunt/wilt helpen en ik hoop nog meer dat ik voor het einde van 2002 mijn droombaan bij het KLPD ingevuld kan zien."

4. Bij brief van 8 oktober 2002 deelde de korpschef van het KLPD verzoeker het volgende mee:

"Zoals aangekondigd in (…)(de brief van 18 juli 2002; N.o.), is in verband met uw sollicitatie naar de functie Verkeersassistent binnen het KLPD, een antecedentenonderzoek gehouden. Tijdens dit onderzoek zijn omstandigheden aangetroffen waarbij uw integriteit in twijfel wordt getrokken. Derhalve zijn wij voornemens niet over te gaan tot een aanstelling.

Indien u het met deze uitkomst niet eens bent, kunt u uw zienswijze hierover binnen twee weken na dagtekening schriftelijk kenbaar maken aan het bevoegd gezag van het KLPD, de heer B."

5. In reactie op deze brief schreef verzoeker op 15 oktober 2002 het volgende aan de korpschef van het KLPD:

"Ik had na mijn arbeidsvoorwaardengesprek dat heeft plaatsgevonden op 10 juli 2002, zelf al enkele malen telefonisch contact gezocht met uw afdeling P&O. Dit arbeidsvoorwaardengesprek was prima verlopen, en ook de medische keuring was in orde. Tot mijn grote verbazing en nog grotere ontsteltenis kreeg ik medio september telefonisch van mevrouw M. te horen dat ik afgewezen zou worden omdat na onderzoek van mijn antecedenten getwijfeld werd aan mijn integriteit. Ik kan u mededelen dat ik nooit verzwegen heb wat er in 1994 gebeurd is (ik verwijs hierbij naar de brief welke ik als bijlage voeg, gericht aan de heer W.)(zie hiervóór, onder A.3.; N.o.). Na mijn eerste sollicitatie in 1996 werd mij geadviseerd om het na 5 jaar nogmaals te proberen. Omdat ik, zoals ik in alle gesprekken en briefwisselingen al duidelijk heb gemaakt, heel erg graag (en dit is dan zeer zacht uitgedrukt) bij het KLPD werkzaam wil zijn, heb ik dus medio februari dit jaar weer gesolliciteerd. Derhalve kwam voor mij de afwijzing om die reden als een ware klap! Daarna kwam bij mij het onbegrip. Ik ben momenteel werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Z t.b.v. politie Y. Ik ben daar ook gescreend door Justitie, ik heb de zuiveringseed afgelegd en ben op ambtsbelofte beëdigd ten overstaan van de Korpschef van Politie, ik heb inlichtingen ingewonnen bij Justitie. Na dit alles krijg ik het gevoel van rechtsongelijkheid. Zelf ben ik door de inlichtingendienst nooit om inlichtingen gevraagd of uitgenodigd om mijn verhaal te komen doen. Ook mijn naaste ex-collega's en de rechercheur welke het onderzoek gedaan heeft zijn niet om inlichtingen gevraagd.

Derhalve ben ik het dus niet eens met de afwijzing zoals aan mij opgegeven. Nogmaals ik weet van mezelf dat ik integer ben, ik weet van mezelf dat ik een zeer gemotiveerde en gewaardeerde collega zou zijn voor het KLPD en ik weet van mezelf dat ik het KLPD niet teleur zou stellen ten uitvoering van mijn werkzaamheden.

Daarom verzoek ik u om mijn droom te helpen verwezenlijken, en mijn aanstelling te heroverwegen. Zeer zeker ben ik bereid om dit alles in een persoonlijk mondeling gesprek verder te komen toelichten en motiveren."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In zijn per e-mail ingediende verzoekschrift van 7 april 2003 schreef verzoeker voorts nog het volgende:

"Vanaf juli 2002 zit ik al in de selectieprocedure bij het KLPD. Ik had hier in februari 2002 gesolliciteerd. In juli is het eerste gesprek geweest met goed gevolg, waarna ik mijn arbeidsvoorwaardengesprek had gekregen. Dit was allemaal akkoord. Vervolgens moest ik nog een medische keuring en een antecedentenonderzoek ondergaan. Het eerste was ook goed alleen het tweede was een probleem in verband met iets dat in 1994 was gebeurd. Ik zou binnen vier weken antwoord krijgen van het KLPD. Nadat ik na 4 weken nog niets gehoord had, ben ik zelf gaan bellen. Ik heb zelf ongeveer 15 keer gebeld, echter kreeg steeds te horen dat ze nog niets wisten en dat ik teruggebeld zou worden. Dit is nooit gebeurd tot ik zelf weer eens belde in september 2002 en dat ik de mededeling kreeg dat ik niet aangenomen kon worden vanwege het gebeurde in 1994. Dit was voor mij zeer vreemd omdat ik in 1995 al eens eerder bij het KLPD had gesolliciteerd en men toen zei dat ik het na vijf jaar weer kon proberen. Tevens werk ik nu als opsporingsambtenaar bij een gemeente dus ik had het gevoel dat er iets niet klopte. Derhalve kon ik bezwaar indienen op de uitspraak. Vervolgens moest ik de afwijzingsbrief afwachten. Ook deze liet op zich wachten en wederom ben ik in de telefoon geklommen. Uiteindelijk kreeg ik medio november de afwijzingsbrief. Ik heb direct een bezwaar op de afwijzing ingediend en wilde mijn zienswijze kenbaar maken. Ik moest hiervoor een afspraak maken met het diensthoofd van de afdeling verkeerspolitie (de heer Be.). In verband met de feestdagen kon dat gesprek pas plaatsvinden in januari 2003. Zo ben ik op maandag 19 januari 2003 naar Driebergen geweest en het gesprek gehad met de heer Be. (commissaris Verkeerspolitie) en mevrouw A. (personeelsadviseur). Het gesprek was goed verlopen en ik zou volgens de heer Be. binnen 14 dagen antwoord krijgen. Na 14 dagen kreeg ik een telefoontje van mevrouw A. dat men meer tijd nodig had omdat de directeur politie in het buitenland zat. Na de (in totaal) vier weken na het gesprek ben ik zelf maar gaan bellen met mevrouw A. en die vertelde mij dat ze dit nooit had mogen zeggen en dat het nog wel iets langer kon duren, maar zij en de heer Be. zaten er bovenop... Inmiddels is het 7 april 2003, en heb ik nog steeds geen antwoord. Ik tracht contact te krijgen met de heer Be., maar die is telkens in vergadering of afwezig en belt mij ook niet terug. Mevrouw A. weet nog steeds niet meer, het ligt nu weer bij hoofd personeelszaken en die zou op vakantie zijn. U begrijpt wel, ik weet niet meer wat ik moet geloven of wat ik verder kan doen. Zou u mij hier antwoord op kunnen geven want ik wil weten waar ik aan toe ben en of alles wat er gebeurd rechtvaardig is. Ik wil graag aan de slag bij het KLPD. Maar heb het gevoel dat ik van het kastje naar de muur word gestuurd."

3. In aanvulling op zijn verzoekschrift stuurde verzoeker op 10 april het volgende e-mailbericht aan de Nationale ombudsman:

"Eerder had ik u al een bericht gestuurd over het feit dat ik zo lang op antwoord moest wachten van het KLPD (zie mail 7 april 2003). De dag erna werd ik gebeld door mevrouw A. over het feit dat de korpschef (de heer B.) had beslist om mij niet aan te nemen. Dit in tegenstelling tot het advies van zijn eigen hoofd verkeersdienst (de heer Be.) had meegegeven. Ik ben het hier absoluut niet mee eens. Derhalve zou ik graag de ombudsman in de arm willen nemen om na te gaan of alles wel volgens de juiste wegen/regels is gegaan. In de afwijzingsbrief van oktober 2002 stond dat men niet wilde overgaan tot aanstelling omdat er twijfels waren omtrent mijn integriteit. In het telefonisch gesprek met mevrouw A. wordt gezegd dat ze duidelijk moest maken van de heer Be. dat het niets te maken heeft met mijn integriteit?! Tevens is deze sollicitatie al ruim 1 jaar bezig... Ik begrijp echt niet hoe dit allemaal kan en of er wel volgens de regels is gewerkt. Toen ik bekend maakte vorig jaar aan het KLPD (mevrouw M. welke personeelsmanagementadviseur is bij het KLPD) dat ik een bezwaar ging aantekenen tegen mijn afwijzing, zei ze al meteen dat heeft geen nut, de korpschef volgt toch altijd het advies van zijn bureau integriteit en veiligheid. Echter na het gesprek in januari 2003 wat ik heb gehad met de heer Be. en mevrouw A. werd duidelijk dat men er anders over dacht. Mevrouw A. zei zelfs in een telefonisch gesprek met mij dat de heer Be. er positief over dacht en dat het mogelijk toch goed voor mij zou uitkomen. U merkt ik zit vol met verhalen en vragen over het hoe en het wat. Ik hoop dat u mij kunt helpen in deze. Ik wacht uw reactie met spanning af. Natuurlijk sta ik altijd tot uw beschikking om vragen van uw zijde te beantwoorden."

4. Verder schreef verzoeker op 8 mei 2003 nog het volgende aan de Nationale ombudsman:

"Graag zou ik nog een tweetal punten willen toevoegen aan de klacht, c.q. de beslissing op mijn bezwaarschrift, wat mij zeer verwonderde.

Dat betreft:

1. Tijdens de telefonische berichtgeving van mevrouw A., personeelsadviseur bij het KLPD en ook aanwezig bij het gesprek op 20 januari jl., waarin zij mij mededeelde dat de korpschef, hoofdcommissaris de heer B., besloten hadden om mij niet aan te stellen bij de verkeersdienst van het KLPD zei mevrouw A. mij dat commissaris de heer Be., hoofd verkeersdienst bij het KLPD waar ik het gesprek op 20 januari mee heb gehad en mevrouw A. namens de afdeling personeelszaken juist een positief advies had gegeven om mij alsnog aan te stellen in de betreffende functie. Dit had mevrouw A. mij ook al in eerdere telefonisch gesprekken medegedeeld.

2. Mevrouw A. antwoordde op mijn vraag of ik ooit nog zou kunnen solliciteren bij het KLPD met: '(…) zodra er een andere korpschef is, kun je weer opnieuw reageren, en wordt de zaak opnieuw bekeken. Zolang de heer B. er is kun je niet meer solliciteren'. Dit laatste verwondert mij ten sterkste.

3. In mijn afwijzing staat dat er getwijfeld wordt aan mijn integriteit. Echter de heer Be., waar ik het gesprek mee heb gehad, zei juist dat er niet getwijfeld word aan mijn integriteit, maar dat door mij mogelijk het aanzien van het KLPD geschaad wordt?!"

5. Op 17 juni ontving de Nationale ombudsman van verzoeker een afschrift van een brief die het waarnemend hoofd van de Dienst Verkeerspolitie van het KLPD op 10 juni 2003 aan verzoeker had gestuurd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van het gesprek dat ik op 20 januari 2003 in aanwezigheid van mevrouw A. (…) met u heb gehad betreffende uw zienswijze op uw afwijzing voor de functie van politiesurveillant binnen het KLPD, bericht ik u het volgende.

Aan de hand van bovengenoemd gesprek heb ik u toegezegd uw zaak nogmaals te bekijken. Ik heb uw situatie voorgelegd aan de heer B., korpschef van het KLPD.

De uiteindelijke beslissing is, dat de uitkomst van het antecedentenonderzoek verricht door Bureau Veiligheid en Integriteit waarbij twijfels zijn ontstaan inzake uw integriteit in verband met een strafrechtelijk incident uit het verleden, reden is om niet over te gaan tot aanstelling in de functie van politiesurveillant. Hiervan bent u inmiddels in een eerder stadium telefonisch op de hoogte gesteld.

Ik bied u mijn oprechte excuses aan voor de vertraging in de schriftelijke berichtgeving."

6. Hierop opende de Nationale ombudsman het onderzoek naar aanleiding van verzoekers klacht. De klacht werd geformuleerd zoals hiervoor onder Klacht staat vermeld.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Bij brief van 25 september 2003 nam de korpsbeheerder het volgende standpunt in ten aanzien van de klacht:

"Aan de hand van de in uw brief gestelde vragen, die ik hieronder steeds eerst herhaal, geef ik u onderstaand mijn reactie.

- Heeft het door verzoeker genoemde toenmalige lid van de selectiecommissie verzoeker in 1997 voorgehouden dat zijn antecedenten vijf jaar later geen belemmering meer zouden vormen als hij opnieuw bij het KLPD zou solliciteren? Zo ja, in welke bewoordingen?

De eerdere sollicitatie van de heer X dateert niet van 1997, maar van 1998. Eén van de selecteurs was toen de personeelsmanagementadviseur, mevrouw A. Zij verklaarde daarover dat zij de heer X had verteld, dat hij op basis van het antecedentenonderzoek niet kon worden aangesteld. Zij was slechts summier op de hoogte van het feit waarvoor de heer X was veroordeeld. Bovendien was zij niet op de hoogte van de criteria die bij het bestaan van antecedenten een rol spelen. Op de vraag van de heer X of het zin had om over een aantal jaren nog eens te solliciteren heeft zij hem geantwoord: 'Proberen kan altijd', althans woorden van die strekking. Volgens mevrouw A. is noch door haar, noch door de heer X, toen een termijn van vijf jaar genoemd. Van een advies om weer te solliciteren na een termijn van vijf jaar, zoals de heer X schrijft, is dus geen sprake geweest.

- Zouden verzoekers antecedenten, gelet op de in 1997 geldende regelgeving terzake, na vijf jaar geen belemmering meer hebben gevormd voor indiensttreding bij het KLPD?

De antecedenten van de heer X zijn zowel bij zijn eerste als bij zijn tweede sollicitatie beoordeeld op basis van de 'Procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken'.

Dit is een uitvoeringsregeling van het KLPD. De belemmering in 1998 betrof een tamelijk hard criterium. De kandidaat mag, volgens de uitvoeringsregeling, namelijk de afgelopen vier jaar niet onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor een delict dat naar Nederlands recht een misdrijf is. Betrokkene was op 15 maart 1996 door de Politierechter te Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren (tot 12 juli 1998) met bijzondere voorwaarden. Dit vonnis was op 30 maart 1996 onherroepelijk. Hij werd veroordeeld omdat hij (op 27-jarige leeftijd) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren - te weten veertien jaren - buiten echt, meerdere malen ontuchtige handelingen had gepleegd (artikel 247 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht). Er was dus sprake van een veroordeling tot een vrijheidsstraf voor een misdrijf in de afgelopen vier jaar.

Bij een sollicitatie na vijf jaar zou er echter geen sprake meer zijn geweest van dit criterium, maar wel van een ander, minder objectief criterium, namelijk: 'indien er feiten of omstandigheden worden aangetroffen, waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken'. Ook in dat geval zou negatief zijn geadviseerd.

- Wat zijn de precieze overwegingen geweest die hebben geleid tot de afwijzing van verzoeker? Hebben hierbij nog andere argumenten meegespeeld behalve de antecedenten van verzoeker? Zo ja, welke? In hoeverre is er intern discussie geweest c.q. in hoeverre was er intern verschil van mening over de vraag of verzoekers antecedenten tot een afwijzing dienden te leiden?

Alleen de antecedenten van de heer X hebben een rol gespeeld bij de beslissing om het advies van het hoofd van het Bureau Veiligheid & Integriteit op te volgen.

Door de veroordeling van betrokkene is er sprake van feiten en omstandigheden waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken. Temeer daar betrokkene een publieke functie zou krijgen waarbij hij zijn werkzaamheden in uniform zou moeten verrichten en het daarbij niet ondenkbaar is dat hij zou worden geconfronteerd met mensen die inhoudelijk van zijn zaak kennis dragen.

Deze overwegingen hebben er toe geleid, ondanks afwijkende adviezen van het hoofd van de concerndienst P&O en van het hoofd van de dienst Verkeerspolitie, dat betrokkene niet is aangesteld.

In het advies van het hoofd van het Bureau Veiligheid & Integriteit staat vermeld dat de heer X op de 'Inlichtingenstaat antecedentenonderzoeken' zijn verleden niet heeft aangegeven. Dit is echter gebaseerd op onjuiste informatie.

X heeft zowel aangekruist dat hij in het verleden ooit in aanraking is geweest met justitie ter zake van een misdrijf als dat hij ooit veroordeeld is geweest ter zake een misdrijf. Met nadruk wil ik stellen dat deze vermeende nalatigheid geen enkele rol heeft gespeeld bij het besluit om betrokkene niet aan te stellen.

- In hoeverre is er sprake van beleidsvrijheid bij de beoordeling van de vraag welke antecedenten tot een afwijzing dienen te leiden?

Het instellen van antecedentenonderzoeken voorafgaande aan de aanstelling van politiefunctionarissen is gebaseerd op artikel 8c van het Besluit algemene rechtspolitie politie en artikel 4c van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie. Dit is nader uitgewerkt in de 'Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie'. Voor wat betreft het KLPD is de uitvoering van antecedentenonderzoeken nader geregeld in de 'Procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken'. In de regeling is ook de normering vastgelegd op grond waarvan een antecedentenonderzoek tot een negatief advies omtrent de aanstelling leidt. Er wordt bezwaar geadviseerd indien:

a. feiten of omstandigheden worden aangetroffen, waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken;

b. de directe levenssfeer van de kandidaat risico oplevert voor de veiligheid van het KLPD of derden;

c. de kandidaat de afgelopen vier jaar onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor een delict, dat naar Nederlandse recht een misdrijf is;

d. het hierboven onder c. vermelde is niet van toepassing, indien door het bevoegd gezag geoordeeld wordt, dat het misdrijf, waarvoor de kandidaat is veroordeeld naar verwachting geen invloed zal hebben op diens functioneren bij het KLPD.

Gelet op deze criteria is er sprake van een grote mate van beleidsvrijheid bij de beoordeling van de vraag welke antecedenten tot een afwijzing dienen te leiden.

Een commissie onder leiding van de korpschef van de regiopolitie Friesland (Commissie Wagenaar) heeft in december 2002 een 'Modelprotocol antecedentenonderzoek politie' opgesteld. Daarin wordt niet langer uitgegaan van veroordelingen, maar van gedragingen die strafrechtelijk vervolgbaar zijn. Dit reikt veel verder dan strafrechtelijk veroordeeld gedrag. Niet oude veroordelingen staan centraal, maar de strafbare gedraging van de sollicitant op zichzelf. De Commissie Wagenaar heeft ook een meetlat ontwikkeld voor antecedentenonderzoeken van inkomende politiefunctionarissen.

Leidend bij het samenstellen van de meetlat waren begrippen als objectiviteit en uniformiteit. Deze meetlat gaat uit van ernstige en minder ernstige misdrijven en stelt dat sollicitanten met ernstige misdrijven een negatief advies krijgen. Wanneer er sprake is van minder ernstige misdrijven dan speelt de leeftijd een rol, echter over sollicitanten die minder ernstige misdrijven hebben gepleegd tijdens of na hun 18e levensjaar wordt altijd een negatief advies verstrekt. Dus ook aan de hand van de meetlat van de Commissie Wagenaar zou over de aanstelling van X, die veroordeeld is voor een ernstig misdrijf, negatief geadviseerd zijn. Zelfs als er sprake was geweest van een minder ernstig misdrijf zou het advies, gelet op de leeftijd ten tijde van het plegen van het feit, negatief zijn geweest.

De 'Procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken' van het KLPD wordt op dit moment gewijzigd op basis van het modelprotocol van de Commissie Wagenaar.

- Verzoeker is momenteel als buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van een gemeente en stelt hierbij werkzaamheden te verrichten voor de politie. Zijn de criteria wat betreft antecedenten voor zover u weet voor indiensttreding van politiesurveillanten bij het KLPD anders dan voor dergelijke buitengewoon opsporingsambtenaren? Zo ja, wat zijn de verschillen?

Het is mij niet bekend welke criteria de gemeente Z hanteert als het gaat om antecedenten in relatie tot buitengewoon opsporingsambtenaren die bij de gemeente in dienst zijn. Die criteria zijn voor de politieorganisatie en dus ook voor het KLPD, bij sollicitaties van inkomende politiefunctionarissen, niet relevant. De politie kan andere, wellicht zwaardere, eisen stellen.

- Wat zijn de verschillende stappen/fases in de sollicitatieprocedure bij het KLPD voor de functie van politiesurveillant?

De sollicitatieprocedure is op hoofdlijnen als volgt gefaseerd.

1. ontvangstbevestiging door het bureau Werving en doorzending van de sollicitatiebrief naar de dienst waar betrokkene wil gaan werken;

2. een selectiegesprek;

3. een rechtspositiegesprek;

4. bericht van voorgenomen aanstelling op voorwaarde dat de medische keuring en het antecedentenonderzoek geen beletsel zijn;

5. een antecedentenonderzoek;

6. een medische keuring;

7. aanstelling of afwijzing.

Het antecedentenonderzoek en de medische keuring worden vaak in dezelfde periode uitgevoerd.

- Welke informatie ontvangen sollicitanten tijdens de sollicitatieprocedure bij het KLPD, met name met betrekking tot het te verrichten antecedentenonderzoek?

Aan sollicitanten wordt tijdens het selectiegesprek medegedeeld dat een medische keuring en een antecedentenonderzoek deel uitmaken van de selectieprocedure. Sollicitanten zijn daar bijna altijd al van op de hoogte en dit wordt als vanzelfsprekend ervaren. Inhoudelijk wordt daar verder dan ook niet op ingegaan en ook sollicitanten stellen daarover doorgaans geen vragen. Verder wordt in de aanstellingsbrief aangegeven dat de aanstelling plaatsvindt op voorwaarde dat de medische keuring en het antecedentenonderzoek geen beletsel vormen.

- Op welk moment was bij het KLPD, in het kader van de hier aan de orde zijnde sollicitatieprocedure, bekend dat verzoeker antecedenten heeft?

Aan het eind van het selectiegesprek is door mevrouw M. aangegeven dat er nog een medische keuring en een antecedentenonderzoek zouden moeten plaatsvinden. De heer X heeft toen tegen haar gezegd dat hij antecedenten had. Wat deze antecedenten waren is toen niet aan de orde geweest.

Alles overwegend ben ik van mening dat er door de dienst Verkeerspolitie niet adequaat is gereageerd toen eenmaal bekend was dat er bezwaren waren tegen de aanstelling van de heer X. Een definitieve afwijzing heeft daardoor veel te lang op zich laten wachten. Ik vind dat daarmee niet behoorlijk is gehandeld in de richting van de heer X.

Wel ben ik van mening dat de heer X terecht is afgewezen en ook thans zie ik geen reden om terug te komen op het besluit de heer X niet aan te stellen. Ik acht de klacht dan ook ongegrond."

2.1. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder enkele op de zaak betrekking hebbende stukken. Voor zover van belang voor het onderzoek staan deze stukken hieronder vermeld.

2.2. Op een door hem op 11 juli 2002 met het oog op het antecedentenonderzoek ingevulde "staat van inlichtingen" heeft verzoeker aangekruist dat hij in het verleden ooit in aanraking is geweest met Justitie ter zake een misdrijf en dat hij ooit veroordeeld is geweest ter zake een misdrijf.

2.3. Uit een "Uittreksel Justitieel Documentatieregister" van 1 augustus 2002 blijkt dat verzoeker op 15 maart 1996 door de politierechter te Q is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Het betrof een veroordeling wegens het in 1994 meermalen buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren (artikel 247, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht). Volgens het uittreksel is de uitspraak op 30 maart 1996 onherroepelijk geworden, en is verzoekers proeftijd geëindigd op 12 juli 1998.

2.4. In een aan het hoofd van de Dienst Verkeer gerichte "verklaring van bezwaar" van 27 augustus 2002 heeft het hoofd van het Bureau Veiligheid en Integriteit van het KLPD vermeld dat hij uit het oogpunt van beveiligingsmaatregelen bezwaar heeft tegen de (tijdelijke) indiensttreding c.q. aanvatting van de werkzaamheden van verzoeker binnen de aangewezen functie. Ook heeft hij in de "verklaring van bezwaar" vermeld dat er feiten of omstandigheden zijn aangetroffen waarbij de integriteit van de kandidaat sterk in twijfel kan worden getrokken.

2.5. Het hoofd van de Dienst Verkeerspolitie van het KLPD, de heer Be., heeft op 10 februari 2003 onder meer het volgende geschreven aan de korpschef van het KLPD, de heer B.:

"Hierbij vraag ik uw aandacht voor de hernieuwde sollicitatie van de heer X.

De heer X solliciteert in 1996 voor het eerst naar het KLPD voor de functie van surveillant bij SWAB. Na de eerste selectietesten die positief verlopen, wordt hij uitgenodigd voor een gesprek. Daarbij vertelt X dat in 1994 een zedenzaak heeft gespeeld, waarvoor hij in 1995 is veroordeeld: half jaar voorwaardelijk met proeftijd van twee jaar. De heer X is opgegroeid in een streng religieus (…) gezin, solliciteerde als surveillant bij de regiopolitie Q en beleefde in die grote stad zijn coming out als homoseksueel. Hij is (als 27-jarige) een relatie aangegaan met een jongeman die niet 16 jaar (zoals hij zelf beweerde) was, maar 14 jaar bleek te zijn. De ouders van de jongeman hebben na enige tijd een strafklacht wegens 'ontucht met minderjarigen' tegen X ingediend, wat tot de voorwaardelijke veroordeling heeft geleid.

X had inmiddels zijn POPS-opleiding voltooid en deed dienst bij (de politie te Q; N.o.). Na de veroordeling werd hij ontslagen.

Dit voorval kwam ook bij het antecedentenonderzoek (door de voorloper van BVI) naar voren, waarna negatief werd geadviseerd de heer X aan te stellen.

De heer X beweert dat destijds gezegd is dat hij het over circa vijfjaar nog maar eens moest proberen. De selecteurs kunnen zich die toezegging niet meer precies herinneren.

De heer X is vanaf genoemde datum gaan terugtellen en in februari 2002 solliciteert hij opnieuw voor de functie van surveillant bij het KLPD. Hij werkt inmiddels bij de gemeente Z als parkeer- en milieuambtenaar en is namens de korpschef van de regiopolitie Y beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar. Kennelijk is het antecedent uit 1994 niet bezwaarlijk geweest voor de aanstelling tot boa.

In februari 2002 is zijn tweede sollicitatie in behandeling genomen en is er in de KLPD-organisatie nergens 'een belletje gaan rinkelen' dat X in het verleden is afgewezen. Zelf heeft hij dat ook niet direct ter sprake gebracht, omdat hij het voorval uit 1994 nu wel eens achter zich wilde laten en tenslotte was - voor hem - de termijn van vijf jaar verstreken.

Op 10 juli 2002 heeft X zijn arbeidsvoorwaardengesprek dat prima verloopt, nadat ook de medische keuring in orde is. Pas halverwege de maand september 2002 krijgt X bericht, na vele malen zelf gebeld te hebben, dat zijn aanstelling toch niet door kan gaan, omdat na onderzoek van zijn antecedenten getwijfeld wordt aan zijn integriteit.

In oktober 2002 schrijft X onder andere een brief naar de korpschef KLPD en een brief naar het diensthoofd Verkeerspolitie. Op 20 januari 2003 wordt X uitgenodigd voor een mondelinge reactie op de diverse brieven (hij is een stug briefschrijver) die hij omtrent zijn afwijzing heeft geschreven.

De heer X geeft mij (en de aanwezige personeelsmanagementadviseur, mevrouw A.) tijdens dat gesprek openhartig informatie over zijn huidige situatie. De wens om bij de politie te werken is nog steeds sterk aanwezig. Hij heeft Q verlaten en heeft inmiddels een vier jaar durende relatie met een vriend (…).

Tijdens het gesprek kreeg ik twijfel of we de aanvankelijke insteek van 'uw antecedenten maken het onmogelijk u bij het KLPD aan te stellen' moeten vasthouden. Ik heb hem meegedeeld dat de afwijzing in principe blijft staan, maar dat ik mij toch nader zal beraden.

Ik had daarbij de volgende overwegingen in het achterhoofd:

1. een zedenfeit is op zich een ernstige zaak, een voorwaardelijke veroordeling is niet niks;

2. anderzijds zou het feit misschien ook als jeugdzonde gezien kunnen worden (bij sommige mensen begint de jeugd wat later) en dat hoeft je (afhankelijk van de ernst van het feit) niet levenslang te achtervolgen;

3. bij zijn eerste sollicitatie in 1996 heeft X het zedenfeit zelf tijdens het sollicitatiegesprek naar voren gebracht; later volgde de bevestiging via het antecedentenonderzoek;

4. X is inmiddels vertrokken uit Q en de kans dat hij zijn slachtoffer in het werk tegen het lijf loopt lijkt nihil;

5. X heeft leren omgaan met zijn geaardheid en inmiddels een vaste relatie (4 jaar);

6. de behandeling door het KLPD van zijn tweede sollicitatie verdient niet de schoonheidsprijs;

7. X is voor het zedenfeit ontslagen bij de regiopolitie Q;

8. Na een paar jaar elders gewerkt te hebben is hij vervolgens bij de gemeente Z terechtgekomen en - na antecedentenonderzoek - beëdigd tot boa.

De heer X maakte tijdens het gesprek op de pma en mij een goede indruk. Eigenlijk zou ik het wel met hem willen proberen. Ik plaats die overweging ook in het kader van ons Diversiteitsbeleid. Dat betekent niet dat omwille van dat beleid grenzen verlegd of verlaagd moeten worden, maar (ik heb er geen inzicht in) zoveel mannelijke homoseksuele executieve medewerkers zullen we niet hebben en hun aanwezigheid in de dienst maakt het korps toch meer tot afspiegeling van de maatschappij.

Mijn vorenstaande overwegingen heb ik op 22 januari jl. besproken met de directeur Politie. Hij kan zich in mijn redenering vinden en zou bereid zijn X bij het KLPD aan te stellen, maar verzocht mij de kwestie onder uw persoonlijke aandacht te brengen. Ik heb de kwestie op 29 januari jl. ook besproken met hoofd BVI. Hij blijft van mening dat het bezwaarlijk is X aan te stellen. Hij vindt het voorval op 27-jarige leeftijd wat te oud voor een jeugdzonde. Bovendien vindt hij het niet consistent dat personen die elders bij een korps worden ontslagen, vervolgens bij een ander korps worden aangenomen. Die redenering kan ik volgen en ik ben het er ook mee eens, maar afhankelijk van het feit zou je toch ook verjaringstermijnen kunnen hanteren.

Op 6 februari heb ik mijn conceptreactie aan u oriënterend besproken met het hoofd concerndienst P&O. Ik adviseer u ook haar advies in te winnen.

Ik vertrouw erop u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd en hoop spoedig uw reactie te mogen vernemen, opdat we de heer X kunnen inlichten over het definitieve standpunt van het KLPD aangaande zijn sollicitatie."

2.6. De heer P., hoofd van het Bureau Veiligheid en Integriteit van het KLPD, schreef in een memo van 24 februari 2003 onder meer het volgende aan de korpschef van het KLPD:

"Naar aanleiding van uw verzoek om advies (…) inzake de brief van het hoofd dienst verkeerspolitie (…), deel ik u het volgende mede.

In de gevolgde procedure antecedentenonderzoek wordt een dergelijk onderzoek eerst aangevangen, nadat de kandidaat geschikt en bekwaam is bevonden voor de betreffende functie. Op grond van uitgevoerd antecedentenonderzoek in 1996 bleek, dat betrokken kandidaat in HKS voorkwam en was veroordeeld terzake artikel 247 Sr. Hierop werd mijns inziens terecht negatief geadviseerd. Derhalve is X ook niet aangesteld binnen ons korps. Over het al dan niet gedaan hebben van toezeggingen bestaat geen duidelijkheid, hetgeen ook blijkt uit het schrijven van HDVP.

In februari 2002 solliciteert de heer X, kennelijk mede op grond van de naar zijn zeggen gedane toezegging, opnieuw bij het KLPD, wordt wederom geschikt en bekwaam gevonden, doch vermeldt vervolgens niet op de Inlichtingenstaat Antecedentenonderzoek zijn verleden, ondanks dat dit nadrukkelijk vereist wordt. Het antecedentenonderzoek wordt vervolgens uitgevoerd, waarbij tevens het betreffende proces-verbaal van het in HKS opgesomde strafbare feit, opgemaakt door het BIO van de regiopolitie Q, wordt opgevraagd bij het Openbaar Ministerie in Q. BIO Q was de instantie, welke onderzoek naar het gepleegde strafbare feit uitvoerde, hetgeen niet alleen leidde tot een strafrechtelijke veroordeling doch ook tot strafontslag (oneervol) bij de regiopolitie Q. Naar mijn mening kan in deze niet gezegd worden, dat hier sprake was van een jeugdzonde, wanneer je op 27-jarige leeftijd een dergelijk strafbaar feit pleegt.

Genoemd antecedentenonderzoek was na ampele overweging wederom reden om door mij een 'verklaring van bezwaar' af te geven. Waarbij in formele zin aan de kandidaat werd medegedeeld - conform de geldende uitgangspunten hiervoor - dat bij het antecedenten onderzoek 'feiten of omstandigheden zijn aangetroffen, waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken'.

In de overwegingen van HDVP onder 4 staat vermeld: De behandeling van het KLPD verdient niet de schoonheidsprijs. Dit zou dan kunnen slaan op het traject voor de vaststelling 'geschiktheid en bekwaamheid'. Ik hecht er aan om op te merken, dat het antecedentenonderzoek, gegeven de achtergronden en omstandigheden, uitermate zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Voorts constateer ik ook, dat HDVP in zijn brief aangeeft het eens te zijn met de argumenten welke hebben geleid tot het afgeven van een 'verklaring van bezwaar'.

Ten slotte ben ik van mening dat de heer X zijn zienswijze heeft weergegeven en toch 'stug' blijft proberen om bij het korps terecht te komen. Zijn goed recht. Het KLPD heeft het recht om op eerder genoemde gronden sollicitanten op antecedenten af te wijzen. Een heldere en principiële koers die wij als Nederlandse politie, waar het KLPD onderdeel van is, willen varen.

Advies:

Handhaven bezwaar tot aanstelling bij het KLPD."

2.7. De heer O., hoofd concerndienst Personeel & Organisatie van het KLPD, adviseerde korpschef de heer B. op 27 februari 2003 schriftelijk onder meer het volgende:

"Ingevolge uw verzoek doe ik u mijn advies bij de nota van de heer Be. inzake een hernieuwde sollicitatie van de heer X toekomen.

Mijn advies luidt als volgt:

1. De heer Be. geeft aan dat hij op grond van het gehouden selectiegesprek de heer X zou willen aanstellen, mede in verband met het diversiteitsbeleid, daarbij tevens in aanmerking nemend, dat de veroordeling van destijds 1. lang geleden is en 2. betrokkene ook zelf aangegeven heeft dat er ooit sprake was van een veroordeling.

2. Hoofd BVI is van mening dat hij geen positief advies geeft tegen de achtergrond van het geldend beleid (niet elders ontslaan en hier aannemen).

3. Ik adviseer u de heer Be. toestemming te verlenen om de betrokkene op de gebruikelijke wijze aan te stellen. Terecht wijst hoofd BVI op de geldende beleidslijn.

Gezien de tijd die is verstreken, de aard van het delict, in combinatie met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden en de wijze waarop betrokkene hierover al openheid geeft sedert 1996, lijkt mij dat hier een uitzondering op zijn plaats is."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 21 oktober 2003 onder meer als volgt op schriftelijke vragen van de substituut-ombudsman en op het standpunt met bijlagen van de korpsbeheerder van het KLPD:

"U vraagt waaruit het antecedentenonderzoek van huidige werkgever, de gemeente Z, heeft bestaan.

Als buitengewoon opsporingsambtenaar BOA (voor 'gewone' gemeenteambtenaren bestaat een ander antecedentenonderzoek) moeten wij een soortgelijk formulier invullen, wat als bijlage nummer 2 in uw toegezonden pakket zat. Dit formulier wordt dan doorgezonden naar het bureau veiligheid en integriteit van het regiokorps waarbinnen de gemeente valt, in mijn geval Y. Daar ondergaat het een zelfde screening is mij verteld als voor medewerkers politie. Tevens vindt er een screening plaats bij justitie in Den Haag waarvandaan samen met de goedkeuring van de screening van de regiopolitie al dan niet wordt bepaald of je werkzaamheden mag verrichten als BOA.

Vervolgens krijg je van justitie een legitimatiebewijs zodat je je werkzaamheden kunt verrichten. Omdat je, net als bij de politie, strafbare feiten mag opsporen en processen-verbaal mag opmaken, vindt deze screening plaats.

U vraagt of ik er bezwaar tegen heb of u bij mijn huidige werkgever inlichtingen mag inwinnen over deze procedure.

Als dit anoniem gebeurt heb ik hier geen bezwaar tegen, ik denk ook dat dit verduidelijkend zou werken in de richting van de procedure die het hoofd BVI, maar daar later meer over, heeft gebruikt. Nogmaals wil ik verduidelijken dat er voor Buitengewoon opsporingsambtenaren een andere procedure plaatsvindt dan die bij overige gemeenteambtenaren.

U vraagt mij te reageren op de reactie van het KLPD.

Het lijkt me handig dat ik dit puntsgewijs doe, alvorens ik een lang en voor u onduidelijk verhaal aan elkaar ga schrijven.

Als eerste moet mij echt van het hart dat er ondanks dat, zoals ik kan lezen drie personen, en dan toch niet de minste personen binnen het KLPD, namelijk de heer. Be. Hoofd Dienst Verkeerspolitie, Directeur Politie (beschreven in brief van HDVP) en het Hoofd concerndienst P&O, mij een kans willen geven en het met mij willen proberen. Dat er dan één persoon, namelijk het Hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit, tegen dit advies van drie personen in toch negatief advies blijft geven. Tevens krijg ik het, na het lezen van zijn brief, stille gevoel dat de persoon problemen heeft met anders geaarde oftewel homoseksuele mensen. Ik vraag mijzelf tevens af wat dan het nut, functie-inhoud is van de overige drie personen als toch één persoon uiteindelijk mag beslissen over een sollicitant.

In het antwoord van de beheerder van het KLPD wordt gesteld dat de bij het in het 1997 aanwezige pma lid, mevrouw A., tijdens de selectie niets is gezegd over de termijn van vijf jaar, en dat zij niet op de hoogte was van de criteria die bij het bestaan van antecedenten een rol spelen. Ten eerste was het, zoals ik voorgaande brieven ook al heb aangegeven, niet de pma mevrouw A. maar toenmalig hoofd van het SWAB commissaris W. die de termijn van vijf jaar heeft gezegd, en dit weet ik 100% zeker, maar zal helaas wel een welles nietes spelletje blijven. Ten tweede vind ik het kwalijk dat in een organisatie als het KLPD de eigen pma niet op de hoogte is van bepaalde criteria, dus stel ik mezelf hierbij ook vraagtekens. Tevens wordt in de brief van de HDVP aangehaald dat mevrouw A. zich dit niet meer precies weet te herinneren, dit is dus anders als dat dit niet gezegd zou zijn!

In het antwoord van de beheerder van het KLPD wordt gesteld dat mijn integriteit in twijfel getrokken kan worden temeer ik een publieke functie zou krijgen waarbij ik mijn werkzaamheden in uniform zou moeten verrichten en het daarbij niet ondenkbaar is dat ik zou worden geconfronteerd met mensen die inhoudelijk van mijn zaak kennis dragen. Ook dit bevreemdt mij omdat ik in mijn huidige functie in hetzelfde uniform loop (politie-uniform) als ik bij het KLPD zou doen en dat ik in mijn huidige functie ook een zeer publieke functie heb en met vele mensen in contact kom, mogelijk nog meer dan medewerkers van het KLPD omdat ik 70% van de tijd op straat loop in mijn uniform en niet in een auto rijd, en omdat ik samen met de politie surveillances uitvoer en ik bevoegd ben tot het opsporen van strafbare feiten en het uitschrijven van 'bekeuringen' en het opstellen van processen-verbaal. Tevens worden wij ingeroepen bij verkeersongevallen en rampen (…) waarbij ik ook samen heb gewerkt met medewerkers van KLPD. Tevens wil ik nog onder de aandacht brengen dat collega's die kennis dragen van mijn zaak geen problemen hebben met dit feit, integendeel mij altijd hebben ondersteund omdat zij wisten dat ik erin geluisd was. Ook het slachtoffer heeft na de veroordeling nog contact met mij gehad en hierin aangehaald dat hij spijt had dat hij aangifte tegen mijn persoon heeft gedaan, dus ook als ik die tegen het lijf zou lopen, wat zeer onwaarschijnlijk is, zou dit geen probleem vormen. Tevens zou ik mijn werkzaamheden voor het KLPD gaan verrichten in dezelfde regio als waar ik nu werk, omdat ik bij goedkeuring geplaatst zou worden bij de groep (…)(die; N.o.) in mijn huidige werkgebied valt. Ditzelfde feit is ook aangehaald in de brief die het HDVP heeft opgesteld.

In het antwoord van de beheerder van het KLPD wordt gesteld dat het Hoofd BVI in zijn brief c.q. advies heeft gesteld dat ik op de inlichtingenstaat niet heb vermeld dat ik een justitieel verleden heb, terwijl ik dit wel heb gedaan. De beheerder haalt aan dat dit is gebaseerd op onjuiste informatie, maar niet van invloed is geweest op zijn advies. Ook dit trek ik ten zeerste in twijfel omdat ik hierbij het idee krijg dat het Hoofd BVI of niet goed is ingelicht, of de inlichtingenstaat niet goed of helemaal niet heeft gelezen. Dit zou ik een zeer kwalijke zaak vinden daar het hoofd BVI zelf praat over zorgvuldigheid in het onderzoek en dat het daarom bijna 1½ jaar heeft geduurd voor ik zekerheid had over mijn sollicitatie, en dat hij zelf een fout maakt in zijn advies in de richting van de korpschef. Dit zou ook wel eens van invloed kunnen zijn geweest op het besluit van de korpschef de heer B., die de uiteindelijke beslissing tot afwijzing heeft gemaakt. Mogelijk dat de heer B. tot een ander oordeel was gekomen als het hoofd BVI had vermeld dat ik dit wel had aangegeven op mijn inlichtingenstaat.

In het antwoord van de beheerder van het KLPD wordt gesteld dat er in 2003 een schrijven is over procedures bij antecedenten genaamd commissie Wagenaar. Daar mijn sollicitatie al van voor 2003 is, dus vind ik het ook niet terecht dat er nu naar deze procedure word verwezen, daar deze volgens mij in mijn geval dus minder gunstig zou uitpakken dan de procedure van 2002 waarin het KLPD eigen procedures had.

In het antwoord van de beheerder van het KLPD wordt gesteld op een gegeven moment onder welke omstandigheden er bezwaar wordt geadviseerd. Hij somt hierbij vier punten op. Vooral de punten c en d trokken mijn aandacht. Het is bij mij langer geleden dan vier jaar dat ik onherroepelijk ben veroordeeld voor een misdrijf, en het feit heeft n.m.i. geen invloed op het functioneren bij het KLPD. Dit heb ik in de bovenvermelde punten ook al voldoende aangehaald, zeker temeer ik nu dus de functie van BOA vervul.

In het antwoord van de beheerder van het KLPD wordt gesteld dat hij vindt dat ik niet behoorlijk ben behandeld door het KLPD gezien de lange procedure en ook daarin eigenlijk als vierde persoon tegen iets ingaat wat door het hoofd BVI word gesteld namelijk dat er een uitermate zorgvuldig onderzoek heeft plaats gevonden, onderzoek dat 1½ jaar duurt?? Maar als ook de beheerder van het KLPD vindt dat ik niet behoorlijk door het KLPD ben behandeld zou ik het persoonlijk dan niet meer als op zijn plaats vinden in mijn geval toch een uitzondering te maken en mee te gaan met het advies van hoofd verkeerspolitie, hoofd P&O en directeur politie om mij alsnog aan te stellen.

In het advies van de heer Be. Hoofd Dienst Verkeerspolitie worden diverse punten aangehaald die eigenlijk voor zich zelf spreken. Deze wil het wel met mij proberen en dit is ook de persoon die ik samen met mevrouw A. (pma) persoonlijk uitgebreid over de zaak heb gesproken. De heer Be. haalt ook al aan dat ik door het slachtoffer eigenlijk ben belogen omdat hij had gezegd dat hij 16 jaar was, als ik tevoren had geweten dat hij 14 was dan had ik ook nooit een relatie met hem begonnen, wat dus aanduidt dat ik dit niet met voorbedachte rade heb gedaan. Ook de heer Be. geeft aan dat mijn antecedenten uit 1994 geen bezwaar heeft gegeven voor het vervullen van mijn huidige functie, kennelijk ook omdat de heer Be. weet wat mijn huidige functie inhoudt en de link kan leggen met de werkzaamheden welke ik binnen het KLPD zou gaan verrichten. De heer Be. geeft in zijn advies ook aan gesproken te hebben met de directeur van Politie, welke laatste ook mee wil gaan en een positief advies uitbrengt en het met mij wil proberen. De heer Be. geeft in zijn advies ook aan dat de selecteurs van destijds niet meer precies kunnen herinneren of dat er een termijn van vijf jaar is genoemd, dit is wat anders als dat het niet gezegd zou zijn. De heer Be. spreekt ook dat er mogelijk gesproken kan worden van een verjaringstermijn, en dat hij het wil proberen, niet omwille van het feit dat er grenzen verlegd of verlaagd moeten worden maar gewoon om mij een kans te gunnen en ook het punt dat hij wil dat de dienst KLPD een afspiegeling wil zijn van de maatschappij, doelende op mijn homoseksuele geaardheid wat ikzelf als zeer positief ervaar.

Ook het advies van het hoofd concerndienst P&O spreekt vanzelf. Deze gaat volledig mee in het advies van de heer Be. HDVP. Ook deze spreekt ervan dat een uitzondering op zijn plaats is!!!!

De enige persoon die dus alles tegenhoudt is het hoofd Bureau Veiligheid en Integriteit. Ik vraag mijzelf nogmaals af wat de 'machtspositie' van deze persoon is binnen het KLPD. Ik vind het te gek voor woorden dat één persoon het advies van diverse andere hooggeplaatste personen van tafel veegt. Tevens stelt het hoofd BVI in zijn brief dat ik min of meer gelogen zou hebben over het invullen van de inlichtingenstaat, terwijl de inlichtingenstaat duidelijk laat zien dat ik de waarheid heb aangegeven. Ook de laatste opmerking in de brief van het hoofd BVI vind ik min of meer kinderachtig, '... dat de heer D. zijn zienswijze heeft weergegeven en toch 'stug' blijft proberen om bij het korps ...' en dan 'Het KLPD heeft het recht om op eerder genoemde gronden sollicitanten op antecedenten af te wijzen'. Ik krijg het idee dat het hoofd BVI voor geen enkele argument openstaat en mij afschildert als een of andere zware crimineel die het hele KLPD op zijn kop zou zetten. Tevens krijg ik nogmaals het gevoel dat deze persoon iets tegen andersgeaarden heeft zoals ik in het begin van mijn brief al aangaf.

Zoals u kunt lezen (…) ben ik het dus absoluut niet eens met hetgeen de beheerder van het KLPD heeft aangegeven en ben ik nog steeds van mening dat ik niet juist ben behandeld door het KLPD en dan met name door het hoofd BVI die de hele zaak heeft tegen gehouden. Is het dan echt zo dat één persoon zoveel macht binnen een grote organisatie heeft en het advies van andere hoofden van dienst van tafel kan vegen?"

E. informatie minister van justitie

In reactie op schriftelijke vragen van de substituut-ombudsman deelde de minister van Justitie bij brief van 30 maart 2004 het volgende mee:

"Ingevolge artikel 2 van het Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BBO, bijgevoegd) is de betrouwbaarheid van de beoogde buitengewoon opsporingsambtenaar één van de vereisten voor beëdiging. Artikel 17 van het BBO bepaalt voorts dat een persoon als betrouwbaar kan worden aangemerkt indien hij van onbesproken gedrag is.

Alvorens iemand kan worden benoemd tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt de betrouwbaarheid van de betrokkene getoetst door de Minister van Justitie. De wijze waarop deze toetsing plaatsvindt is uitgewerkt in de Circulaire bekwaamheid en betrouwbaarheid buitengewoon opsporingsambtenaar van 26 mei 2003 (…).

Mijn oordeel over de betrouwbaarheid wordt gebaseerd op de overgelegde verklaring omtrent het gedrag en de uit de justitiële documentatie bekend zijnde gegevens over de betreffende persoon. Indien gewenst kan tevens informatie en/of advies worden gevraagd aan de toezichthouder of de direct toezichthouder. In het algemeen kan ten aanzien van personen die in een periode van vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag zijn veroordeeld of een transactie zijn aangegaan ter zake van een als misdrijf strafbaar gesteld feit, geen positief oordeel worden gegeven.

Niet uitsluitend veroordelingen zijn van belang voor het oordeel of iemand betrouwbaar wordt geacht voor de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar. Het argument dat de betrokkene niet voldoende betrouwbaar is, kan ook worden ontleend aan tegen hem opgemaakte processen-verbaal, die niet tot een veroordeling hebben geleid. Ook andere ernstige bezwaren, die niet in een proces-verbaal naar voren komen, kunnen aanleiding vormen voor een negatief oordeel.

Gezien het voorgaande moge duidelijk zijn dat het aan de Minister van Justitie is om te beoordelen of bepaalde antecedenten tot een afwijzing dienen te leiden. Hierbij wordt uiteraard binnen de kaders van bovengenoemde circulaire gewerkt."

f. Reactie korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 22 april 2004 als volgt op de reactie van verzoeker en op schriftelijke vragen van de substituut-ombudsman:

"De heer X stelt in zijn brief van 21 oktober 2003 dat niet mevrouw A. tijdens het selectiegesprek heeft geadviseerd om na vijf jaar weer te solliciteren, maar dat dit gezegd zou zijn door de heer W.

Op 15 oktober 2002 schreef de heer X een brief aan de korpschef van het KLPD. Als bijlage voegde hij daarbij een ongedateerde brief aan de heer W. In die brief stelt de heer X dat in de gesprekken met de selectiecommissie, waar de heer W. deel van uitmaakte, bleek dat X nog niet kon solliciteren vanwege zijn antecedenten. Kennelijk doelt de heer X hierop in zijn reactie van 21 oktober 2003.

Ik wil u erop attenderen dat er bij de heer X eerst sprake is geweest van een voorgesprek met de heer W. en mevrouw A., waarbij de heer X zijn antecedenten heeft geopenbaard en vervolgens heeft een selectiegesprek plaatsgehad. Van een afwijzing tijdens een selectiegesprek is geen sprake geweest. Zie hiervoor ook de bijgevoegde reactie van de heer W.

Gelet op het feit dat een antecedentenonderzoek pas plaatsvindt als er een voornemen is om de kandidaat aan te stellen, dus pas na het selectiegesprek, is het onlogisch dat het onderwerp 'opnieuw solliciteren' tijdens het voorgesprek of het selectiegesprek aan de orde is geweest, immers de kandidaat was toen nog niet afgewezen.

Mijn reactie van 25 september 2003, waarop de heer X ingaat, betreft dan ook niet het voorgesprek of selectiegesprek, maar heeft betrekking op een gesprek door mevrouw A. met de heer X, nadat zij de verklaring van bezwaar naar aanleiding van het antecedentenonderzoek had ontvangen. Mijn reactie dat mevrouw A., die deel uitmaakte van de selectiecommissie, had verklaard dat de heer X toen zelf had gevraagd of het zin had om over een aantal jaren nog eens te solliciteren, heeft dus nadrukkelijk geen betrekking op het selectiegesprek zoals de heer X in zijn reactie stelt.

Desalniettemin is er naar aanleiding van uw brief van 4 maart jl. geïnformeerd bij de heer W. wat hij zich nog van het gesprek met de heer X uit 1998 kon herinneren. De heer W. heeft een schriftelijke reactie gegeven, welke hierbij is gevoegd. Hij gaf daarin aan dat hij zich niet kon herinneren of hij de heer X het advies had gegeven het na vijf jaar nog eens te proberen. Daarna is de heer W. gevraagd of hij zich nog kon herinneren hoe de afwijzing van de heer X destijds is gegaan. De heer W. kon zich nog herinneren dat mevrouw A. hem had meegedeeld dat op basis van het antecedentenonderzoek was geadviseerd de heer X niet aan te stellen, welk advies hij had opgevolgd. De heer W. kon zich niet herinneren hoe en door wie over de afwijzing met de heer X is gecommuniceerd. Hij kon zich evenmin herinneren of hij na de afwijzing nog contact met de heer X heeft gehad. Deze correspondentie is per e-mail gevoerd en is tevens bijgevoegd.

Naar aanleiding van de informatie van de heer W. is aan mevrouw A. gevraagd hoe met de heer X is gecommuniceerd over zijn afwijzing. Zij kon zich herinneren dat de heer X door middel van een brief is afgewezen. Zij wist dit zeker omdat zij op vrijdagmiddag de afwijzingsbrief wilde versturen, zodat de heer X nog tijdens het weekend de brief zou ontvangen. De post was echter al opgehaald, zodat zij besloot de brief zelf te posten. Zij moest daarvoor een postzegel plakken en had slechts de beschikking over een kinderpostzegel. Om die reden was dit haar bijgebleven. Nadat de heer X de afwijzing had ontvangen, heeft hij gebeld met mevrouw A. Tijdens dat telefoongesprek stelde hij het solliciteren na een termijn van 5 jaar aan de orde, zoals ik reeds in mijn brief van 25 september jl. heb aangegeven. Mevrouw A. kon zich herinneren dat zij met de heer W. had gesproken over de vraag van de heer X over het opnieuw solliciteren. Zij wist echter niet of ook de heer W. nog met de heer X had gesproken nadat deze was afgewezen.

De heer X doet voorkomen alsof er sprake is van een machtspositie van het hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit en dat het besluit om de heer X niet aan te stellen een besluit was van het hoofd van dit bureau. Deze veronderstelling is niet juist. Het aanstellen van een personeelslid is een bevoegdheid van de korpschef die zich daarbij kan laten adviseren. In dit geval was er sprake van niet gelijkluidende adviezen. De toenmalige korpschef heeft vervolgens besloten de heer X niet aan te stellen.

De heer X geeft aan dat hij er aan twijfelt of de onjuiste informatie van het hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit, te weten de vermelding dat de heer X zijn justitieel verleden niet zou hebben vermeld op de inlichtingenstaat, geen rol heeft gespeeld bij zijn afwijzing. Er is geen informatie beschikbaar waaruit kan worden afgeleid dat deze onjuiste vermelding reden was om de heer X af te wijzen. De tweede afwijzing van de heer X was gebaseerd op het feit dat er 'feiten of omstandigheden waren aangetroffen, waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken'. Dit criterium wordt genoemd in de 'Procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken' van het KLPD. Deze twijfel was niet gebaseerd op de veronderstelling dat X zijn justitiële verleden niet op de inlichtingenstaat had aangegeven, noch op zijn seksuele geaardheid, maar uitsluitend op het door hem gepleegde misdrijf dat zowel heeft geleid tot de antecedenten als tot strafontslag door de regiopolitie Q.

De veronderstelling van de heer X dat zijn antecedenten zouden zijn 'gewogen' volgens het door de commissie Wagenaar opgestelde modelprotocol antecedentenonderzoek politie, welk protocol voor hem minder gunstig zou zijn, is niet juist. Dit modelprotocol is in december 2002 opgesteld, dus nadat de heer X voor de tweede keer was afgewezen. De antecedenten van X zijn zowel bij zijn eerste als bij zijn tweede sollicitatie beoordeeld op basis van de hierboven genoemde 'Procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken'.

Als de heer X thans opnieuw zou solliciteren bij het KLPD, zou het antecedentenonderzoek opnieuw leiden tot een negatief advies, maar thans op basis van het modelprotocol van de commissie Wagenaar.

De heer X gaat in zijn reactie in op de criteria van de 'Procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken' die tot een negatief advies leidden. Voor een dergelijk advies hoeven niet alle punten van toepassing te zijn. Elk afzonderlijk punt leidt reeds tot een negatief advies. Overigens gaat de heer X inhoudelijk in op twee van deze punten, namelijk de punten c en d, terwijl de afwijzing van de heer X bij zijn tweede sollicitatie is gebaseerd op punt a (feiten of omstandigheden, waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken)."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een brief van de heer W. aan het hoofd van de Dienst verkeerspolitie van het KLPD van 22 maart 2004. In deze brief reageerde de heer W. als volgt op de klacht:

"Voor het project Samen Werken Aan Bereikbaarheid (SWAB) is een aantal surveillanten van politie (destijds verkeersassistent genoemd) bij het Korps landelijke politiediensten aangesteld. In mijn hoedanigheid als projectleider SWAB was ik hierbij betrokken. Het project SWAB had een looptijd van 5 jaar. De start van het project was oktober 1997. Voornamelijk in het eerste kwartaal 1998 vond de werving en selectie van de surveillanten van politie plaats.

Begin 1998, de juiste datum weet ik niet meer, heb ik in aanwezigheid van de personeelsmanagementadviseur mevrouw A., een gesprek gehad met de heer X. Hij solliciteerde naar de functie van surveillant van politie bij het project SWAB. Dit gesprek vond plaats op verzoek van de heer X. De selectieprocedure was nog niet gestart. In het gesprek gaf de heer X aan dat hij eerder met de politie in aanraking was geweest, dat hij veroordeeld was voor een zedendelict en dat er hierdoor antecedenten bestonden. De heer X gaf aan er behoefte aan te hebben ons nader te informeren over de achtergronden van de veroordeling. Hij gebruikte hierbij termen in de trant van 'er te zijn ingeluisd'.

Na de heer X te hebben aangehoord besloot ik de selectieprocedure gewoon door te laten gaan in de wetenschap dat een antecedentenonderzoek hiervan deel uitmaakte. Ik heb dit ook zo gezegd tegen de heer X. Ik zei ook tegen hem dat zijn mededelingen voor mij in dit stadium geen aanleiding waren om met hem anders om te gaan dan met andere sollicitanten. Ik vertelde hem dat een antecedentenonderzoek onderdeel was van de sollicitatieprocedure, maar niet in het begin en niet eerder dan dat een sollicitant geschikt wordt geacht voor de functie.

Meer kan ik mij over de inhoud van dit gesprek niet herinneren. Ik ontken noch bevestig dat ik de heer X het advies heb gegeven het na vijf jaar nog eens te proberen. Recapitulerend was hier in het voorgesprek eigenlijk geen aanleiding toe. De heer X was nog niet afgewezen. Integendeel, de selectieprocedure moest nog van start gaan.

Ik heb van het gesprek met de heer X geen aantekeningen gemaakt."

3. In aanvulling op deze brief liet de heer W. op 26 maart 2004 per e-mail nog het volgende weten aan de klachtencoördinator van het KLPD:

"Ik kan mij herinneren dat X wilde dat ik vooraf kennis nam van zijn antecedenten. Dus een voorgesprek. Dat was bijzonder, evenals de mededelingen die hij deed. Ik heb besloten als neergelegd in mijn notitie. In die tijd hebben we in het kader van werving en selectie meerdere informatiebijeenkomsten in den lande gehad (circa 1000 belangstellenden) en veel selectiegesprekken. Vanwege het bijzondere karakter sprong het gesprek met X er uit. Hoe het na mijn gesprek met X inhoudelijk verder is gegaan weet ik niet (meer). Wat ik wel weet is dat er inderdaad antecedenten bleken te bestaan en de personeelsmanagementadviseur mij dit heeft medegedeeld en dat op basis hiervan is geadviseerd de sollicitant niet aan te stellen in functie, welk advies ik heb opgevolgd. Wie, op welk moment en in welke bewoordingen, dan wel schriftelijk dit is meegedeeld aan de sollicitant weet ik niet. Ook weet ik niet of ik daarna nog contact heb gehad met X (in persoon of telefonisch). Ik was er klaar mee. Jammer dat de dossiers er niet meer zijn, want elke stap in de selectieprocedure liet ik vastleggen."

Achtergrond

1. Justitiële documentatie

De registratie van justitiële gegevens was tot 1 april 2004 geregeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, en in een aantal uitvoeringsbesluiten.

De justitiële documentatie bestaat uit het strafregister en het algemeen documentatieregister. Beide registers worden bijgehouden door de justitiële documentatiedienst.

Het strafregister bestaat uit strafbladen. Van iedere veroordeling die in het strafregister wordt opgenomen, wordt een afzonderlijke kaart gemaakt. Van alle veroordelingen wegens misdrijf wordt een strafblad opgemaakt. Van veroordelingen wegens overtreding wordt slechts dan een strafblad opgemaakt, indien een vrijheidsstraf is opgelegd. Een strafblad wordt verwijderd na verloop van acht jaar bij onvoorwaardelijke veroordelingen tot gevangenisstraf of plaatsing in een rijkswerkinrichting. In alle andere gevallen is de termijn vier jaar.

Het algemeen documentatieregister bevat meer gegevens dan alleen veroordelingen. Het bevat ook gegevens met betrekking tot seponering, transactie, vrijspraak, voeging etc. In beginsel is voor een vermelding voldoende dat iemand verdacht is geweest van het plegen van een van de strafbare feiten die worden genoemd in het Besluit registratie justitiële gegevens.

De gegevens in het algemeen documentatieregister worden langer bewaard dan de gegevens in het strafregister. De ingevolge het Besluit registratie justitiële gegevens geregistreerde gegevens worden uit de justitiële documentatie verwijderd in beginsel na afloop van een termijn van twintig jaren.

Sinds 1 april 2004 is een en ander geregeld in de Wet justitiële gegevens en in een aantal uitvoeringsbesluiten. Als gevolg van deze wetswijziging worden gegevens over zedenmisdrijven voortaan niet 20 jaar bewaard, maar tot het overlijden van de betrokken persoon.

2. Besluit algemene rechtspositie politie (zoals geldig van 1 januari 2002 tot 1 april 2004)

Artikel 8a

"1. Aanstelling als aspirant, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en bijzonder ambtenaar van politie is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens aanstelling geen bezwaar blijkt te bestaan.

(…)

5. Een antecedentenonderzoek of een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld, nadat het bevoegd gezag de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht."

Artikel 8c

"Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het antecedentenonderzoek, bedoeld in de artikelen 8a en 8b. (…)"

3. Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie

Artikel 4

"Het antecedentenonderzoek omvat het inwinnen van gegevens over betrokkene uit de volgende registers:

a. het strafregister,

b. het algemeen documentatieregister, en

c. de politieregisters."

Artikel 6

"1. Indien op grond van de verkregen gegevens bedenkingen rijzen tegen vervulling van de desbetreffende functie door betrokkene, stelt het bevoegd gezag de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis, onder vermelding van de aard van de gerezen bedenkingen en onder mededeling dat de betrokkene binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving zijn zienswijze schriftelijk aan het bevoegd gezag kenbaar kan maken.

2. Alvorens het bevoegd gezag een beslissing neemt, wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze mondeling bij het bevoegd gezag toe te lichten.

(…)

4. Het bevoegd gezag stelt de betrokkene zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van zijn beslissing, onder vermelding van de redenen welke daartoe hebben geleid."

4. KLPD-procedure inzake de aanvraag en verwerking van antecedentenonderzoeken

"ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE ANTECEDENTENONDERZOEKEN:

Vooraf

Bij het openstellen of trachten te vervullen van een functie dient vooraf bekend te zijn, dat een antecedentenonderzoek vereist is voordat aanstelling kan plaatsvinden. Dit betekent tevens, dat er in de vacatures van de desbetreffende functies een vermelding dient te zijn/worden opgenomen, dat er een antecedentenonderzoek zal plaatsvinden, voordat tot aanstelling wordt overgegaan.

Tijdens het selectie- of sollicitatiegesprek wordt betrokkene erop gewezen, dat er een antecedentenonderzoek zal plaatsvinden. Het is wenselijk om reeds tijdens zo'n gesprek aan betrokkene te vragen of hij/zij met de politie en/of justitie in aanraking is geweest. Aan de door betrokkene gegeven informatie mag in dat gesprek nog geen conclusie worden verbonden. Het zegt slechts iets over het gedrag en de betrouwbaarheid van de betrokkene of kan betrokkene doen besluiten om - in de wetenschap, dat er een antecedentenonderzoek zal plaatsvinden - zich uit de selectie of sollicitatie terug te trekken. Overwogen kan worden om een betrokkene, die - daartoe nadrukkelijk uitgenodigd - zegt niet met de politie en/of justitie (wegens misdrijf) in aanraking te zijn geweest én waarvan later blijkt, dat dit wel het geval is, deze - na een gesprek met betrokkene - op grond hiervan een negatief advies voor aanstelling mee te geven.

De aanvraag van het onderzoek

Het bevoegd gezag vraagt het antecedentenonderzoek aan bij het Bureau Veiligheid & Integriteit van het KLPD. Daarvoor maakt hij gebruik van het aanvraagformulier, dat als bijlage A bij dit schrijven is gevoegd. De Bewerker van het bureau neemt het onderzoek vervolgens in behandeling.

Het bevoegd gezag kan zich laten adviseren of bijstaan door de personeelsmanagementadviseur (pma) die aan zijn onderdeel ter beschikking staat.

Het onderzoek wordt eerst aangevraagd nadat het bevoegd gezag de betrokkene bekwaam en geschikt acht de betreffende functie te vervullen. Aanstelling is derhalve onmogelijk zonder dat een antecedentenonderzoek heeft plaatsgevonden.

De geschikt en bekwaam gevonden functionaris heeft schriftelijk aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het antecedentenonderzoek.

(…)

Resultaat onderzoek

De Bewerker maakt op basis van het antecedentenonderzoek een advies, ten behoeve van het hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit.

Indien er twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van het onderzoek kan het bevoegd gezag verzoeken opnieuw een onderzoek laten instellen. Dit onderzoek zal dan dienen te geschieden door een andere onderzoeker, die eveneens niet betrokken is bij de selectieprocedure.

Geen bezwaar:

Indien er geen bezwaar bestaat tegen de aanstelling van betrokkene wordt een door het hoofd Bureau Veiligheid & Integriteit ondertekende 'verklaring van geen bezwaar' verstrekt aan het bevoegd gezag.

Bedenkingen:

Indien er bedenkingen zijn tegen de aanstelling van betrokkene stelt het bevoegd gezag de betrokkene daarvan in kennis. Hij doet dit schriftelijk onder vermelding van de aard van de gerezen bedenkingen en deelt betrokkene mede dat hij/zij twee weken de tijd heeft om de eigen zienswijze schriftelijk kenbaar te maken.

Voordat het bevoegd gezag een beslissing neemt, wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze mondeling bij het bevoegd gezag toe te lichten. Hij/zij kan tevens een verzoek doen om inzage in het advies te krijgen. De inzage kan worden geweigerd met een beroep op het belang van een goede uitvoering van de politietaak of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden.

Het bevoegd gezag stelt betrokkene zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de beslissing onder vermelding van de redenen die daartoe hebben geleid. Tegen deze beslissing bestaat geen beroepsmogelijkheid.

Bezwaar :

Er wordt bezwaar geadviseerd indien :

feiten of omstandigheden worden aangetroffen, waarbij de integriteit van de kandidaat in twijfel kan worden getrokken;

de directe levenssfeer van de kandidaat risico oplevert voor de veiligheid van het Korps landelijke politiediensten of derden;

de kandidaat de afgelopen vier jaar onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor een delict, dat naar Nederlands recht een misdrijf is.

het hierboven onder sub c vermelde is niet van toepassing, indien door het bevoegd gezag geoordeeld wordt, dat het misdrijf, waarvoor de kandidaat is veroordeeld naar verwachting geen invloed zal hebben op diens functioneren bij het Korps landelijke politiediensten."

5. Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 2

"De buitengewoon opsporingsambtenaar die beschikt over:

een titel van opsporingsbevoegdheid,

de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en

een akte van beëdiging,

is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in die akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken als bedoeld in artikel 152 Wetboek van Strafvordering."

Artikel 17

"1. Een persoon beschikt over de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, indien hij van onbesproken gedrag is.

2. Het College van procureurs-generaal beslist of een persoon betrouwbaar is voor de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden."

Artikel 18, eerste lid

"Het College van procureurs-generaal beëdigt de persoon, bedoeld in artikel 2, tot buitengewoon opsporingsambtenaar."

6. Circulaire benoeming, beëdiging en bewapening buitengewoon opsporings ambtenaar (zoals geldig van 20 oktober 1999 tot 1 juni 2003)

"Betrouwbaarheid

Ingevolge de artikelen 2 en 18 BBO is de betrouwbaarheid één van de vereisten voor beëdiging. Artikel 17 BBO bepaalt voorts dat een persoon als betrouwbaar kan worden aangemerkt als hij van onbesproken gedrag is. Het College van procureurs-generaal toetst iedere vijf jaar die betrouwbaarheid aan de hand van het gedrag van de betrokken persoon. Het College baseert haar oordeel daarbij op de aan haar overgelegde verklaring omtrent het gedrag en de hem uit de justitiële documentatie bekend zijnde gegevens van de desbetreffende persoon. In het algemeen kan ten aanzien van personen die in een periode van vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag zijn veroordeeld of een transactie zijn aangegaan ter zake van een als misdrijf strafbaar gesteld feit, geen positief oordeel kunnen worden gegeven.

Echter niet uitsluitend veroordelingen zijn van belang. Het argument dat de desbetreffende persoon niet voldoende betrouwbaar is, kan ook worden ontleend aan tegen hem opgemaakte processen-verbaal die niet tot een veroordeling, maar bijvoorbeeld tot een sepot hebben geleid. Ook andere ernstige bezwaren, die niet in een proces-verbaal tot uitdrukking komen, kunnen aanleiding vormen voor een negatief oordeel ter zake."

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Sollicitatie voor functie politiesurveillant afgewezen wegens uitkomst antecedentenonderzoek.

Oordeel:

Niet gegrond