2004/334

Rapport

Verzoekers klagen erover dat de Nederlandse ambassade te Bangkok (Thailand) niet, althans niet op adequate wijze, tegemoet is gekomen aan hun verzoek om bijstand en bescherming te verlenen naar aanleiding van een roofoverval van 10 mei 2002.

In dit verband klagen verzoekers erover dat de Nederlandse ambassade:

1. in reactie op het verzoek om bijstand heeft volstaan met het advies om telefonisch een advocaat, ver buiten de plaats waar verzoekers verbleven, te consulteren;

2. het verzoek om bescherming niet heeft gehonoreerd, noch daarop op adequate wijze heeft gereageerd;

3. na het telefonisch contact op 13 mei 2002 niets meer van zich heeft laten horen;

4. niet uit eigen beweging naar aanleiding van berichtgeving in de nieuwsmedia over het incident contact heeft gezocht, teneinde te bezien of aan verzoeker 1 bijstand en/of bescherming behoorde te worden verleend.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Op grond van hetgeen is bepaald in de bundel “Consulaire Voorschriften” van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan een consulair ambtenaar hulpbehoevende Nederlanders binnen zijn ambtgebied de nodige hulp verlenen, indien de (acute) noodsituatie niet op andere wijze kan worden beëindigd. De vraag wat moet worden verstaan onder een (acute) noodsituatie is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De Nederlandse ambassade te Bangkok (Thailand) heeft op dit punt geen criteria vastgesteld.

2. Verzoeker 1 was op 10 mei 2002 getuige van een moordpartij op een apencentrum in noordwest-Thailand. Er werden vijf personen vermoord en verzoeker 1 was de enige van degenen die op het centrum verbleven die voor de dader(s) onopgemerkt bleef.

3. Op 11 mei 2002 deed verzoeker 1 op een plaatselijk politiebureau verslag van de gebeurtenissen. Op dezelfde dag stelde hij zijn familie in Nederland telefonisch op de hoogte. Zijn vader, verzoeker 2, reisde daarop direct naar Thailand.

De Nederlandse ambassade te Bangkok werd op 12 mei 2002 telefonisch door de broer van verzoeker 2 geïnformeerd over hetgeen zijn neef, verzoeker 1, op 10 mei 2002 had meegemaakt.

4. Volgens de minister verkeerde verzoeker 1 op zondagavond 12 mei 2002, toen de ambassade over het gebeuren werd geïnformeerd, niet meer in een acute noodsituatie.

5. Gezien het tijdverloop tussen de moordpartij en het moment waarop de ambassade daarover werd geïnformeerd alsmede het feit dat verzoeker 1 inmiddels bij de plaatselijke autoriteiten zijn verhaal had gedaan, kan de minister worden gevolgd in zijn standpunt dat er op de avond van 12 mei 2002 geen sprake meer was van een acute noodsituatie. In dit verband is ook van belang dat niet is gebleken dat de oom van verzoeker 1 in zijn contact met de ambassade informatie heeft verstrekt die erop duidde dat verzoeker 1 zich op dat moment nog wél in een noodsituatie bevond.

6. Met het vorenstaande is niet gezegd dat voor de Nederlandse ambassade in de situatie van verzoekers geen enkele taak was weggelegd. Bij de beoordeling van de vier klachtonderdelen wordt het ontbreken van een acute noodsituatie op het moment dat contact werd gelegd met de Nederlandse ambassade echter als gegeven aangenomen.

II De verwijzing naar een advocaat in Bangkok

1. Verzoekers hebben er in de eerste plaats over geklaagd dat een medewerker van de ambassade ermee heeft volstaan verzoeker 2 op 13 mei 2002, toen deze vanuit noordwest-Thailand telefonisch contact opnam met de ambassade, te adviseren telefonisch contact op te nemen met een Thaise advocaat in Bangkok.

2. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het gegeven advies om contact op te nemen met een advocaat in Bangkok niet kan worden aangemerkt als een adequate reactie op hun verzoek om bijstand van de Nederlandse vertegenwoordiging in Thailand.

3. Volgens de minister heeft verzoeker 2 op de ochtend van 13 mei 2002 telefonisch contact opgenomen met de ambassade in Bangkok en bij die gelegenheid advies gevraagd met betrekking tot het onderzoek van de Thaise politie. Kennelijk was hij ervoor beducht dat zijn zoon vanwege dat onderzoek niet direct zou mogen terugreizen naar Nederland. Voor een juiste juridische beoordeling van deze kwestie is toen aan verzoeker 2 geadviseerd contact op te nemen met een advocaat in Bangkok van wie de ambassade uit ervaring wist dat hij kennis van zaken heeft en de Engelse taal goed machtig is.

4. Op het moment dat verzoeker 2 voor het eerst telefonisch contact had met de Nederlandse ambassade te Bangkok bevond hij zich inmiddels bij zijn zoon in noordwest-Thailand. Gezien zijn vrees dat zijn zoon vanwege het politieonderzoek wellicht niet direct zou mogen terugreizen naar Nederland, kan naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet worden gezegd dat de ambassade onjuist heeft gehandeld door hem te verwijzen naar bedoelde advocaat. Het feit dat het kantoor van deze advocaat zich bevindt in Bangkok, op honderden kilometers afstand van de plaats waar verzoekers zich op dat moment bevonden, doet daar niet aan af. Het lag immers voor de hand dat een eerste contact telefonisch zou verlopen, zoals de contacten met de ambassade - eveneens in Bangkok - ook telefonisch verliepen.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

III. De reactie op het verzoek om bescherming

1. Verzoekers hebben er in de tweede plaats over geklaagd dat de Nederlandse ambassade te Bangkok hun verzoek om bescherming niet heeft gehonoreerd en daar ook niet op adequate wijze op heeft gereageerd.

2. Volgens verzoekers bevond verzoeker 1 zich in Thailand in een buitengewoon lastige positie als enige getuige van de moordpartij, terwijl hij de Thaise taal niet machtig was en niet bekend was met zijn rechtspositie. Om die reden hadden verzoeker 2 en de oom van verzoeker 1 de Nederlandse ambassade dan ook gevraagd om bijstand, aldus verzoekers. In dat verband wezen zij op de gevaren waaraan verzoeker 1 had blootgestaan als enige getuige van een moordpartij waarvan de daders niet onmiddellijk en naar de overtuiging van verzoeker 1 niet allen waren gearresteerd.

3. Blijkens de brief van het Hoofd van de Consulaire Afdeling van de Nederlandse ambassade te Bangkok van 21 augustus 2002 verkeerde men op de ambassade in de veronderstelling dat het telefoontje van de oom van verzoeker 1 op 12 mei 2002 slechts was bedoeld om de ambassade te informeren over hetgeen zijn neef had meegemaakt, en was het advies dat de dag daarna werd gegeven aan verzoeker 2, om contact op te nemen met bedoelde advocaat in Bangkok, op dat moment een passende reactie op hetgeen verzoeker 2 de ambassade had meegedeeld.

4. In een verklaring die is opgesteld door de ambassademedewerkster die op 12 mei 2002 telefonisch met de oom van verzoeker 1 heeft gesproken, staat dat deze oom niet om consulaire bijstand had gevraagd en de ambassade alleen op de hoogte had willen brengen van de gebeurtenissen.

5. In een memorandum dat is opgesteld door de ambassademedewerker die op 13 mei 2002 twee keer telefonisch met verzoeker 2 heeft gesproken, staat onder meer dat hij in antwoord op de vraag om bijstand aan verzoeker 2 heeft meegedeeld dat hij dat eerst intern wilde bespreken en dat hij verzoeker 2 daarna zou terugbellen. Tijdens de daarop volgende interne bespreking op de ambassade werd vastgesteld dat de eerder bedoelde advocaat in Bangkok op dat moment de aangewezen persoon was om vragen van verzoekers te beantwoorden en dat er voor de ambassade geen rol was weggelegd tenzij verzoekers door de Thaise autoriteiten zouden worden belemmerd in hun voornemen om zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland. In de middag van 13 mei 2002 informeerde bedoelde ambassademedewerker verzoeker 2 telefonisch over deze zienswijze van de ambassade. Daarna werd niets meer van verzoekers vernomen.

6. Zoals in I. Inleiding van deze Beoordeling is aangegeven, verkeerde verzoeker 1 op 12 mei 2002, toen de ambassade werd geïnformeerd over de moordpartij, niet meer in een (acute) noodsituatie. Voor zover zijn oom toen al zou hebben aangedrongen op daadwerkelijke bijstand door de ambassade bestond daarvoor op dat moment geen directe aanleiding.

Toen verzoeker 2 op 13 mei 2002 telefonisch contact opnam met de ambassade bevond hij zich inmiddels bij verzoeker 1 en ging het vooral om de vraag of de betrokkenheid van verzoeker 1 bij het politieonderzoek een onmiddellijke terugkeer naar Nederland in de weg zou staan.

7. De Nationale ombudsman overweegt dan ook dat gezien de omstandigheden van het geval niet geoordeeld kan worden dat de ambassade zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voor de ambassade op dat moment geen rol was weggelegd, tenzij zou blijken dat de Thaise autoriteiten verzoekers zouden belemmeren in hun voornemen om zo spoedig mogelijk terug te keren naar Nederland.

8. Gelet op het vorenstaande heeft de ambassade er in redelijkheid mee kunnen volstaan verzoeker 2 op 13 mei 2002 's middags terug te bellen om hem over dit standpunt te informeren.

Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

IV. Het niet opnemen van contact na 13 mei 2002

1. Verzoekers hebben er in de derde plaats over geklaagd dat de Nederlandse ambassade te Bangkok na 13 mei 2002 niets meer van zich heeft laten horen.

2. Volgens verzoekers had het op de weg van de ambassade gelegen bij verzoeker 2, wiens mobiele telefoonnummer bekend was, te informeren naar de stand van zaken en naar de situatie waarin verzoekers zich bevonden. Volgens hen mocht het enkele feit dat zij na het telefonisch contact op 13 mei 2002 zelf geen contact meer hadden opgenomen met de ambassade niet aldus worden uitgelegd dat verzoekers erin waren geslaagd zichzelf te redden.

3. Blijkens de brief van de Attaché Consulaire Zaken van de Nederlandse ambassade te Bangkok van 2 juli 2002 was de ambassade ervan uitgegaan dat verdere bijstand niet nodig was aangezien verzoekers na het tweede telefonische contact op 13 mei 2002 geen contact meer hadden opgenomen met de ambassade. Voor het nogmaals contact opnemen werd kennelijk geen aanleiding gezien.

4. Vaststaat dat verzoeker 2 op de ochtend van 13 mei 2002 voor het eerst zelf telefonisch contact heeft opgenomen met de ambassade, en dat hem toen onder meer het advies is gegeven contact op te nemen met de bedoelde advocaat in Bangkok. Eveneens staat vast dat een medewerker van de ambassade verzoeker 2 op de middag van 13 mei 2002 heeft teruggebeld en dat hij hem toen heeft meegedeeld dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over de politieverhoren van zijn zoon. Bij deze gelegenheid liet verzoeker 2 aan de ambassademedewerker weten dat hij nog geen contact had opgenomen met de advocaat in Bangkok.

Voorts staat vast dat verzoekers in de dagen daarna geen contact meer hebben gezocht met de ambassade. Pas door middel van de klachtbrief van de advocaat van verzoekers van 23 mei 2002 kwam de ambassade op de hoogte van de onvrede van verzoekers over de handelwijze van de ambassade.

5. Alhoewel het de ambassade zeker niet zou hebben misstaan om in de periode direct na 13 mei 2002 nog eens bij verzoekers te informeren of zij nog problemen ondervonden, kan niet geoordeeld worden dat de ambassade niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat verzoekers geen hulp meer verwachtten van de ambassade en dat in verband daarmee geen contact meer met hen is opgenomen.

Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

V. Het niet uit eigen beweging zoeken van contact

1. Verzoekers hebben er ten slotte nog over geklaagd dat de ambassade niet uit eigen beweging, naar aanleiding van berichtgeving in de nieuwsmedia, contact heeft gezocht ten einde te bepalen of aan verzoeker 1 bijstand en/of bescherming behoorde te worden verleend.

2. Verzoekers hebben er in dit verband op gewezen erop dat in de Thaise media uitvoerig aandacht is besteed aan de moordaanslag en aan het feit dat verzoeker 1 daaraan was ontsnapt. Volgens hen had dit voor de ambassade aanleiding moeten zijn uit eigen beweging contact met hen op te nemen. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de Nederlandse ambassade in Bangkok hen aan hun lot heeft overgelaten.

3. Vaststaat dat de moordpartij plaatshad op vrijdag 10 mei 2002 en dat verzoeker 1 daarvan op zaterdag 11 mei melding maakte op een plaatselijk politiebureau.

Op zondag 12 mei 2002 vond het eerste telefonisch contact over deze kwestie plaats met de ambassade toen de oom van verzoeker 1 contact opnam met de ambassade en te woord werd gestaan door de ambassademedewerker die weekenddienst had.

4. Uit de verklaring van de betrokken ambassademedewerkster blijkt dat zij door de informatie van de oom van verzoeker 1 op de hoogte kwam van de gebeurtenissen en dat zij pas op maandag 13 mei 2002 de berichtgeving daarover in de kranten las. Zij verklaarde in dat verband tevens dat de oom van verzoeker zich op 12 mei 2002 erg verbaasd had getoond dat zij op dat moment nog niet van de zaak op de hoogte was.

5. De Nationale ombudsman heeft geen reden om te twijfelen aan de bewering van de zijde van de ambassade dat deze pas op de avond van 12 mei 2002 door middel van de informatie van de oom van verzoeker 1 op de hoogte raakte van de moordpartij.

Omdat er voor de ambassade geen aanleiding bestond te veronderstellen dat verzoeker 1 op dat moment nog in gevaar was en omdat verzoeker 2 op dat moment onderweg was naar zijn zoon in Thailand, is er geen reden de ambassademedewerkster te verwijten dat zij onjuist heeft gehandeld door de oom mee te delen dat indien nodig contact kon worden opgenomen met de ambassade.

6. Gezien het feit dat de ambassade niet al eerder op de hoogte was van de moordaanslag is er ook geen grond de ambassade te verwijten dat deze niet uit eigen beweging contact heeft gezocht om te bepalen of verzoeker 1 steun en/of bescherming van de ambassade nodig had.

Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse ambassade te Bangkok (Thailand), die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 3 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. (verzoeker 1) en de heer O. (verzoeker 2), beiden te Elst, ingediend door de heer mr. A. Robustella, advocaat te Ede, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassade te Bangkok (Thailand).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren. Aan de minister werden ook enkele specifieke vragen gesteld.

Verzoekers werden in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de minister gaf aanleiding het verslag op één punt aan te vullen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker 1 verbleef vanaf 1 mei 2002 op een particulier apencentrum in noordwest-Thailand. Dit centrum, dat werd beheerd door een Noord-Amerikaan, bood onder meer onderdak aan enkele tientallen gibbons en aan een kleiner aantal andere apen.

2. Op 10 mei 2002 vond een roofoverval plaats op het apencentrum. De beheerder, zijn Thaise huishoudster en haar dochter alsmede twee Thaise medewerkers werden daarbij vermoord. Verzoeker 1 was de enige op dat moment aanwezige medewerker van het apencentrum die niet door de overvaller(s) werd ontdekt (en vermoord).

3. Op 11 mei 2002 deed verzoeker 1 bij de plaatselijke politie verslag van de gebeurtenissen de dag daarvóór. Hij nam die dag ook telefonisch contact op met zijn in Nederland verblijvende vader, verzoeker 2, die daarop onmiddellijk naar zijn zoon in Thailand afreisde.

4. Op 12 mei 2002 nam een broer van verzoeker 2 telefonisch contact op met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hem werd daarop het noodalarmnummer van de Nederlandse ambassade in Bangkok verstrekt. De broer van verzoeker 2 nam daarop telefonisch contact op met de Nederlandse ambassade in Bangkok.

5. Op 13 mei 2002 was er telefonisch contact tussen verzoeker 2 en een medewerker van de Nederlandse ambassade te Bangkok.

6. Bij brief van 23 mei 2002 diende de advocaat van verzoekers een klacht in bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij schreef het volgende:

"…Op 10 mei 2002 is cliënt (verzoeker 1; N.o.) ternauwernood ontsnapt aan een moordaanslag op medewerkers van een zogenaamde apenfarm te (…) Thailand. (Verzoeker 1; N.o.) verbleef op deze apenfarm vanaf 1 mei 2002 als "gast-medewerker". Bij de moordaanslag zijn behoudens (verzoeker 1; N.o.) alle zich op 10 mei 2002 op en rondom de apenfarm bevindende medewerkers - vijf in totaal - vermoord.

(Verzoeker 1; N.o.) is aan de moordaanslag, waarvan in de Thaise media op uitvoerige wijze zowel in beeld als geschrift verslag werd gedaan, ontsnapt en heeft zich daags na de moordaanslag - nadat hij zich geruime tijd had schuil gehouden voor de daders - in volkomen desolate toestand gewend tot de politie-autoriteiten (…). Na de politie-autoriteiten te hebben geïnformeerd over de moordaanslag heeft cliënt zijn in Nederland verblijvende vader (verzoeker 2; N.o.), geïnformeerd over de gebeurtenissen op 10 mei 2002, alsook zijn vader om hulp verzocht. (Verzoeker 2; N.o.) is daarop onmiddellijk vertrokken naar (…) Thailand.

Op 12 mei 2002 heeft een broer van (verzoeker 2; N.o.) contact gezocht met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en in concreto verzocht om bijstand voor (verzoeker 1; N.o.), die in Thailand onmiskenbaar in problemen was geraakt. Aan (de broer van verzoeker 2; N.o.) werd door een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken het nood-alarmnummer van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand verstrekt.

Zijdens een medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand werd aan (de broer van verzoeker 2; N.o.) de toezegging gedaan dat door de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand op 13 mei 2002 om 08.00 uur telefonisch contact zou worden opgenomen met (verzoeker 2; N.o.), wiens mobiele telefoonnummer door (zijn broer; N.o.) was verstrekt.

Kort na zijn aankomst op het politiebureau te (…) werd (verzoeker 1; N.o.) telefonisch benaderd door een medewerker van de Amerikaanse vertegenwoordiging te Thailand. Dit vond zijn verklaring in het feit, dat zoals opgemerkt de moordaanslag breed in het nieuws was en één van de vermoorde medewerkers een Amerikaan was. De vertegenwoordiger van de Amerikaanse vertegenwoordiging liet (verzoeker 1; N.o.) weten niets voor hem te kunnen doen, doch adviseerde hem onmiddellijk contact te leggen met de Nederlandse vertegenwoordiging opdat deze hem zou kunnen bijstaan.

De aan (de broer van verzoeker 2; N.o.) gedane toezegging, dat (verzoeker 2; N.o.) op 13 mei 2002 om 08.00 uur telefonisch zou worden benaderd door een medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand, werd niet gestand gedaan, reden waarom (verzoeker 2; N.o.) op 13 mei 2002 het initiatief nam de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand te benaderen. Dit contact met de medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand verliep buitengewoon moeizaam. Hij bleek ook niet op de hoogte te zijn van het contact, dat er vanuit Nederland was geweest tussen (de broer van verzoeker 2; N.o.) en een medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand en toonde zich ook bepaald niet genegen tegemoet te komen aan het zeer nadrukkelijke verzoek van cliënten om bijstand en bescherming te verlenen. Op aandrang van (verzoeker 2; N.o.) zegde de betreffende medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand toe de kwestie intern te zullen bespreken en cliënten nader te zullen berichten. Vervolgens liet de betreffende medewerker nog dezelfde dag aan cliënten weten dat zij zich dienden te wenden tot een advocaat in het - circa 800 kilometer van (het apencentrum; N.o.) gelegen - Bangkok. Meer kon de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand voor cliënten niet betekenen, aldus de betreffende medewerker.

Op het verzoek om bijstand in de contacten met de politieautoriteiten respectievelijk het verzoek om bescherming - (verzoeker 1; N.o.) verbleef twee dagen lang op een voor iedereen toegankelijk politiebureau en nadien in een voor een ieder toegankelijk ressort (…) - werd niet ingegaan. Het feit, dat cliënten in de situatie, waarin zij waren geraakt, overeind zijn gebleven, is enkel gevolg van het feit, dat onmiddellijk na de moordaanslag op 10 mei 2002 een Nederlandse eigenaar van een soortgelijke apenfarm, circa 900 kilometer ten zuiden van (…) gevestigd, besloot af te reizen naar (…) teneinde (verzoeker 1; N.o.) bij te staan en hem hulp te verlenen in de contacten met de politie- en justitie-autoriteiten.

Cliënten wenden zich tot u met een aantal klachten betreffende de wijze, waarop de Nederlandse vertegenwoordiging heeft gemeend te moeten reageren op hun verzoek om bijstand en bescherming naar aanleiding van de poging (verzoeker 1; N.o.) op 10 mei 2002 van het leven te beroven en het daarop gevolgde politie-/justitie-onderzoek te Thailand. Die klachten laten zich als volgt nader preciseren:

a) het verzoek van cliënten om bijstand van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand naar aanleiding van het feit, dat (verzoeker 1; N.o.), in het politie-onderzoek getuige van de moordaanslag op 10 mei 2002, in een buitengewoon lastige positie was geraakt (niet Thais-sprekend en niet bekend met zijn rechtspositie) is door de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand niet gehonoreerd. Het advies om een advocaat in het ver van (het apencentrum; N.o.) gelegen Bangkok te consulteren kan bepaald niet worden aangemerkt als een adequate reactie op het verzoek om bijstand;

b) het verzoek van cliënten bescherming te verlenen is niet gehonoreerd noch is daarop op adequate wijze gereageerd c.q. ingespeeld door de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand;

c) na het telefonisch contact op 13 mei 2002 heeft de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand, niettegenstaande het feit, dat zij in het bezit van het telefoonnummer van (verzoeker 2; N.o.) was, niet meer van zich laten horen en cliënten volstrekt aan hun lot overgelaten.

In meer algemene zin beklaagt (verzoeker 1; N.o.) zich over het feit, dat niettegenstaande de prominente berichtgeving in de Thaise media over de moordaanslag en het feit, dat hij daaraan was ontsnapt, de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand heeft nagelaten eigener beweging contact met hem te zoeken teneinde te bezien of hem, gezien de situatie, waarin hij was geraakt, bijstand en/of bescherming behoorde te worden verleend. Dit nalaten staat in schril contrast met de actieve wijze, waarop de Amerikaanse vertegenwoordiging te Thailand heeft gereageerd, nadat het nieuws over de moordaanslag in de Thaise media was verschenen.

Cliënten kunnen het handelen van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand niet anders duiden dan dat zij in Thailand, welbewust aan hun lot zijn overgelaten met alle gevaren van dien. Cliënten stellen zich op het standpunt, dat die handelwijze jegens hen onzorgvuldig is geweest en een goed en adequaat handelend overheidsorgaan niet past. Dat cliënten erin geslaagd zijn de door hen ondervonden problemen met de politie- en justitie-autoriteiten te Thailand te overwinnen, is met name te danken aan de Nederlandse eigenaar van een soortgelijke apenfarm als die waarop (verzoeker 1; N.o.) verbleef, die nadat hij het nieuws had vernomen, eigener beweging besloot (verzoeker 1; N.o.) bij te staan. Deze Nederlander, die de Thaise taal machtig bleek, is voor cliënten van buitengewoon grote waarde geweest (…). Anders dan de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand begreep deze Nederlander dat (verzoeker 1; N.o.) in een penibele situatie was geraakt en dat hij aan grote gevaren bloot stond, nu de daders van de moordaanslag niet onmiddellijk en - naar de overtuiging van (verzoeker 1; N.o.) - niet allen werden c.q. zijn gearresteerd…”

7. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zond de klacht bij brief van 31 mei 2003 door naar de Nederlandse Ambassade te Bangkok (Thailand) met het verzoek om voor de beantwoording zorg te dragen. De Attaché Consulaire Zaken van de Nederlandse ambassade te Bangkok reageerde bij brief van 2 juli 2002 als volgt op de klacht:

"…Op zondagavond 12 mei 2002 ontving de dienstdoende ambtenaar van deze ambassade telefoon van de oom van (verzoeker 1; N.o.). In dit gesprek werd melding gemaakt van het feit dat zijn neef getuige zou zijn geweest van verschillende moorden in het private gibbon center in Noord-Thailand. Betrokkene had bescherming van de politie verzocht en gekregen. Er werd verteld dat de vader van (verzoeker 1; N.o.) onderweg was naar Thailand om zijn zoon bij te staan. Consulaire bijstand werd niet gevraagd, (de oom van verzoekers 1; N.o.) wilde alleen de ambassade op de hoogte brengen. De ambtenaar van dienst heeft verteld dat de ambassade op maandag vanaf 08.00 uur geopend is en dat indien nodig contact opgenomen kan worden met de consulaire afdeling. Wel heeft de ambtenaar het mobiele telefoonnummer van de vader genoteerd, zodat er contact gezocht kon worden, mocht hiertoe aanleiding voor zijn.

(Verzoeker 2; N.o.) nam in de ochtend van 13 mei contact op met de consulaire afdeling van deze ambassade. Betrokkene vroeg advies m.b.t. onderzoek van de politie en of dat een belemmering zou zijn voor de zoon om terug te kunnen keren naar Nederland. (Verzoeker 2; N.o.) is uitgelegd dat het politie-onderzoek mogelijk geen belemmering zou zijn voor een (spoedige) terugkeer naar Nederland. Voor een juiste juridische beoordeling is echter geadviseerd contact op te nemen met het advocatenkantoor van de heer (…) in Bangkok. Het feit dat (bedoelde advocaat; N.o.) in Bangkok resideert, staat een juiste raadgeving niet in de weg. De ambassade heeft ervaring met (bedoelde advocaat; N.o.) en wist derhalve dat deze de Engelse taal goed machtig is en kennis heeft van zaken. Echter, toen de ambassade in de middag contact opnam met (verzoeker 2; N.o.) bleek (bedoelde advocaat; N.o.) nog niet benaderd te zijn.

De ambassademedewerker heeft in het eerste gesprek met (verzoeker 2; N.o.) toegezegd dat na intern overleg contact opgenomen zou worden met hem. Helaas is het niet mogelijk gebleken dat er een medewerker van de ambassade af zou reizen naar Noord-Thailand. De bezetting van de ambassade liet dat op dat moment niet toe. De Amerikaanse vertegenwoordiging in Thailand is vele malen groter dan de Nederlandse en heeft de beschikking over het inzetten van medewerkers van haar consulaat in Chiang Mai. Een Nederlandse consulaire vertegenwoordiging is niet in Chiang Mai gevestigd, en hulp dient vanaf Bangkok geboden te worden.

De ambassade betreurt het dat (verzoeker 2; N.o.) van mening is dat zij niet adequaat heeft gereageerd op de situatie, waarin zijn zoon zich bevond. Echter, een fysieke aanwezigheid van een medewerker behoorde niet tot de mogelijkheden, maar indien de hulp die (bedoelde advocaat; N.o.) kon bieden via zijn bureau niet afdoende was geweest, had de ambassade naar andere middelen kunnen zoeken om (verzoeker 2; N.o.) bij te kunnen staan. Daar na het tweede telefoongesprek (verzoeker 2; N.o.) geen contact meer heeft opgenomen met de ambassade, is de ambassade ervan uitgegaan dat verdere bijstand niet benodigd was…"

8. De advocaat van verzoekers reageerde bij brief van 19 augustus 2003 op de brief van de ambassade van 2 juli 2003. Hij schreef het volgende:

"…De door u in het schrijven van 2 juli 2002 uiteengezette gang van zaken is voor cliënten niet bevredigend. Bij de inhoud van die reactie plaatsen cliënten de navolgende kanttekeningen:

a. Onjuist is dat door de oom van (verzoeker 1; N.o.) op 12 mei 2002 is medegedeeld dat (verzoeker 1; N.o.) bescherming van de politie ter plaatse had verzocht en gekregen. Door de oom van (verzoeker 1; N.o.) werd medegedeeld dat (verzoeker 1; N.o.) als gevolg van de moordaanslag, waarvan hij getuige was geweest, in Thailand in problemen was geraakt en dat er noodzaak bestond hem bij te staan alsook dat zijn vader, (verzoeker 2; N.o.) naar hem op weg was. Onjuist is dat de oom van (verzoeker 1; N.o.) de ambassade enkel zou hebben willen informeren over de situatie waarin (verzoeker 1; N.o.) was geraakt. Het ging er nu juist om de ambassade te attenderen op de netelige positie van (verzoeker 1; N.o.) en de behoefte aan consulaire bijstand in die situatie.

b. Aan de broer van (verzoeker 2; N.o.) werd medegedeeld dat met (verzoeker 2; N.o.) contact zou worden gezocht op 13 mei 2002 om 08.00 uur. Dit geschiedde niet, reden waarom (verzoeker 2; N.o.) zelf het initiatief nam. Het contact tussen (verzoeker 2; N.o.) en de medewerker van de ambassade verliep op de wijze als in mijn schrijven van 23 mei 2002 uiteengezet en beperkte zich niet slechts tot de adviesvraag met betrekking tot het onderzoek van de politie en eventueel daaruit voortvloeiende belemmeringen voor de terugkeer naar Nederland. (Verzoekers; N.o.) waren in Thailand in een allerminst gebruikelijke situatie geraakt en hadden in die situatie behoefte aan consulaire bijstand, doch kregen in die situatie slechts het advies contact op te nemen met het advocatenkantoor van (…) te Bangkok, bepaald geen advies waaraan cliënten behoefte hadden in de situatie zoals deze op 13 mei 2002 en de dagen daarna bestond.

c. Na het eerste enige contact op 13 mei 2002 hebben cliënten niet meer van de ambassademedewerker respectievelijk een andere ambassademedewerker vernomen. Indien in het telefonisch overleg van 13 mei 2002 zijdens de ambassade kon worden volstaan met het advies contact te zoeken met de advocaat te Bangkok - hetgeen niet het geval is - roept vragen op de mededeling dat het helaas niet mogelijk is gebleken een medewerker van de Nederlandse ambassade af te laten reizen naar de plaats alwaar cliënten zich bevonden. Dit duidt erop dat de roep om hulp breder en verstrekkender is geweest dan de in uw schrijven van 2 juli 2002 geduide vraag met betrekking tot het onderzoek van de politie en de eventueel daaruit voortvloeiende belemmeringen voor een terugkeer naar Nederland. De opmerking dat de Amerikaanse vertegenwoordiging in Thailand vele malen groter is dan de Nederlandse en dus per definitie in staat is adequater hulp te bieden doet niet af aan het feit dat er één respectievelijk twee Nederlanders in Thailand in nood waren geraakt - welke nood voor de Nederlandse ambassade publiekelijk bekend was c.q. kon zijn gelet op de verslaggeving van deze zaak in de media (TV en kranten) - en hulp eenvoudigweg had behoren te worden geboden.

d. Een noodsituatie als waarin (verzoeker 1; N.o.) vanwege zijn "betrokkenheid" bij de moordaanslag was geraakt vraagt om bijzondere maatregelen respectievelijk bijstand en ook zonder dat daarom expliciet werd verzocht, had de Nederlandse ambassade daarop moeten inspelen door (verzoeker 1; N.o.) ter plaatse hulp te bieden. De zaak, waarbij (verzoeker 1; N.o.) was betrokken, werd in de media breed uitgemeten en kranten als “The Sunday Nation” en “Bangkok Post” d.d. 12 mei 2002 maakten expliciet melding van de betreffende zaak en de betrokkenheid van een Nederlander - (verzoeker 1; N.o.) - met naam en toenaam aangeduid daarbij. Voorts werden er op TV reportages uitgezonden van de zaak. (Verzoeker 2; N.o.) zag onmiddellijk na aankomst in Bangkok zijn eigen zoon op TV en het kan dus niet zo zijn dat dat de Nederlandse vertegenwoordiging is ontgaan.

e. Het enkele feit dat (verzoeker 2; N.o.) na het eerste en enige ronduit teleurstellende telefoongesprek geen contact meer heeft opgenomen met de ambassade mag niet aldus worden uitgelegd dat (verzoeker 2; N.o.) er dus in was geslaagd zichzelf en zijn zoon te redden. In de opvatting van cliënten maakt de ambassade zich er wel heel gemakkelijk vanaf door te stellen dat zij ervan uit is gegaan dat verdere bijstand niet benodigd was. Indien en voor zover die veronderstelling al is gerezen zou het desalniettemin op de weg van de ambassade hebben gelegen bij (verzoeker 2; N.o.) -wiens mobiele telefoonnummer bekend was - te informeren met betrekking tot de stand van zaken en de situatie waarin hij en zijn zoon zich bevonden. Dit is niet geschied…”

9. Bij brief van 21 augustus 2002 reageerde het Hoofd van de Consulaire Afdeling van de Nederlandse ambassade te Bangkok als volgt op de brief van de advocaat van verzoekers:

"…a Het is spijtig dat de juistheid van dzz. berichtgeving in twijfel wordt getrokken c.q. wordt ontkend door uw cliënten. In onze perceptie heeft de broer van (verzoeker 2; N.o.) in het telefoongesprek met de dienstdoende ambtenaar slechts aangegeven dat hij de ambassade op de hoogte wilde stellen van hetgeen was voorgevallen. Ik vrees dat we op dit punt niet tot overeenstemming komen over hetgeen is gebeurd danwel bedoeld.

b De broer van (verzoeker 2; N.o.) is medegedeeld dat de consulaire afdeling van de ambassade vanaf maandagochtend 08.00 bereikbaar zou zijn, en dat zijn broer en/of neef indien nodig contact op konden nemen met deze afdeling. Juridisch advies werd door (verzoeker 2; N.o.) gevraagd toen hij op maandagochtend de ambassade benaderde en hij werd geadviseerd contact op te nemen met (bedoelde Thaise advocaat; N.o.). In de zinsnede "Het contact... beperkte zich niet slechts tot de adviesvraag m.b.t. het onderzoek van de politie" erkent u dat wel behoefte was aan juridisch advies. De laatste zin in dezelfde alinea "bepaald geen advies waaraan cliënten behoefte hadden..." valt hiermee moeilijk te rijmen.

c/d In dzz. schrijven van 2 juli 2002 is ingegaan op uw mededeling dat een medewerker van het Amerikaanse consulaat, dat is gevestigd in Chiang Mai, een bezoek heeft afgelegd aan het politiebureau, en dat er niemand van de Nederlandse ambassade is afgereisd naar (verzoekers; N.o.). Indien er meer behoefte aan telefonisch contact of hulp zou zijn geweest, dan was de ambassade zeker daartoe bereid geweest.

e De mededeling van uw cliënt dat er slechts één maal telefonisch contact is geweest met de ambassade wordt weerlegd door het feit dat (verzoeker 2; N.o.) terug is gebeld door een ambassademedewerker op maandagmiddag.

2. Het is niet geheel duidelijk welke concrete bijstand van de zijde van de ambassade (verzoeker 2; N.o.) voor ogen had. Uit uw bericht meen ik wel op te maken dat (verzoeker 2; N.o.) prijs had gesteld op een persoonlijker benadering van de zijde van de ambassade. Het spijt de ambassade dat zij niet aan deze kennelijk bestaande verwachtingen heeft voldaan…"

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers is weergegeven onder Klacht.

Naar aanleiding van de laatste passage uit de brief van de Nederlandse ambassade van 21 augustus 2002, zoals hierboven weergegeven onder A.9, punt 2) merkte de advocaat van verzoekers het volgende op:

“…Deze passage dient te worden geplaatst tegen de achtergrond van de situatie, zoals hiervoor en in de correspondentie beschreven: een Nederlander, die te Thailand ternauwernood aan een moordaanslag ontsnapt, als enige overlevende door de Thaise politie-autoriteiten wordt verhoord als getuige - en mogelijk kan worden aangemerkt als verdachte - en als getuige het risico loopt dat de moordenaars hem alsnog om het leven zouden brengen. Het spreekt voor zich dat de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand in die situatie niet kon volstaan met de mededeling telefonisch een advocaat in het ver (van het apencentrum; N.o.) gelegen Bangkok te consulteren. (Verzoeker 1; N.o.) - en (verzoeker 2; N.o.) nadat die zich bij hem had gevoegd - had behoefte aan persoonlijke bijstand van een medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging, die de Thaise taal gebruiken eigen is/was en die op grond van de positie van medewerker van de Nederlandse vertegenwoordiging te Thailand ook datgene had kunnen doen om te bewerkstelligen dat (verzoeker 1; N.o.) die bescherming zou krijgen, welke in de gegeven situatie geboden was…”

C. Standpunt minister van Buitenlandse Zaken

1. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 19 juni 2003 het volgende mee:

"…In reactie op (de klachtbrief van 23 mei 2002, zie onder A.6.; N.o.) heeft de ambassade te Bangkok een intern onderzoek ingesteld naar de gang van zaken. Per brief d.d. 2 juli 2002 heeft de ambassade de resultaten van het interne onderzoek bekend gesteld aan (de advocaat van verzoekers; N.o.). (Deze advocaat; N.o.) heeft per brief d.d. 19 augustus 2002 te kennen gegeven dat de reactie van de ambassade voor zijn cliënten niet bevredigend was. Op de door (de advocaat; N.o.) naar voren gebrachte punten heeft de ambassade per brief van 21 augustus 2002 gereageerd (zie onder A.9.; N.o.).

Het interne onderzoek als ook de schriftelijke reactie van de ambassade geven naar mijn inzicht een volledige en complete weergave van de gang van zaken en de handelwijze van de ambassade. Op grond van deze informatie concludeer ik dat de Nederlandse ambassade te Bangkok op alle mogelijke manieren bijstand heeft verleend aan (verzoekers; N.o.) en in deze zaak zorgvuldig heeft gehandeld. Ik acht de (…) naar voren gebrachte klachten dan ook op alle onderdelen ongegrond…"

2. In antwoord op de vraag van de Nationale ombudsman naar telefoonnotities liet de minister weten dat van de telefoongesprekken geen aantekeningen zijn bewaard. In dat verband werd het volgende gesteld:

“…De ambtenaar die belast was met de weekenddienst op zondagavond 12 mei 2002 heeft, nadat duidelijk was geworden dat er geen directe hulp werd verzocht, telefonisch het hoofd van de consulaire afdeling op de hoogte gebracht opdat laatstgenoemde deze aangelegenheid op maandagmorgen direct kon (laten) afhandelen…”

3. In het kader van het onderzoek werd een verklaring meegestuurd van de ambtenaar die op 12 mei 2002 tijdens haar weekenddienst was gebeld door de broer van verzoeker 2. Deze verklaring, gedateerd 11 juni 2002, luidt als volgt:

“…Ik werd op zondagavond 12 mei gebeld door (de broer van verzoeker 2; N.o.) Hij vertelde mij dat zijn neef, werkzaam als vrijwilliger op een “private gibbon center” in noord Thailand, getuige was geweest van verschillende moorden (hij noemde het getal 6). Hij had daarna bescherming van de politie verzocht, en gekregen. Zijn vader (verzoeker 2; N.o.) was onderweg naar Thailand om zijn zoon bij te staan.

Aangezien de Nederlander op dat moment veilig was, en er weinig is dat ik op een zondagavond kan doen, heb ik alleen het mobiele nummer van (verzoeker 2; N.o.) genoteerd (een Nederlands 06 nummer). Hij vroeg geen consulaire bijstand, wilde alleen de Ambassade op de hoogte brengen. Heb hem verteld dat de consulaire afdeling weer maandagochtend vanaf 8.00 uur geopend was, en dat zijn broer en/of neef indien nodig dan contact konden opnemen.

Hij was erg verbaasd dat ik niet van deze zaak op de hoogte was. Zag het pas die maandag in de kranten. Zoals gebruikelijk heb ik maandagochtend de consulaire afdeling alle gegevens doorgegeven…”

4. Voorts werd een kopie overgelegd van een memorandum d.d. 11 juni 2002 van de betrokken medewerker van de consulaire afdeling die op 13 mei 2002 telefonisch met verzoeker 2 had gesproken. In dit memorandum staat het volgende:

“…Werd op 13 mei jl. 's morgens gebeld door vader (…) die direct na de moordpartij, waar zijn zoon de enige overlevende en getuige van was, naar Thailand is afgereisd om zijn zoon bij te staan.

Betrokkene vertelde dat hij en zijn zoon zo snel mogelijk wilden terugkeren naar Nederland. Betrokkene vertelde dat zijn zoon werd ondervraagd op het politiebureau en was bang dat zijn zoons paspoort ingehouden zou worden wat een terugreis naar Nederland onmogelijk zou maken. Verder vertelde hij dat ze zich niet veilig voelden na het gebeurde.

Betrokkene vroeg wat de ambassade voor hem zou kunnen doen met betrekking tot deze zaak.

Heb betrokkene in eerste instantie verteld dat het politieonderzoek geen belemmering zou zijn voor een (spoedige) terugkeer naar Nederland. Daarnaast heb ik geadviseerd om voor een juiste juridische beoordeling van deze zaak contact op te nemen met vertrouwensadvocaat (de eerder bedoelde advocaat in Bangkok; N.o.) en heb tel.nr. van (de bedoelde advocaat; N.o.) doorgegeven.

Op zijn vraag in hoeverre de ambassade bijstand zou kunnen verlenen heb ik gezegd dit eerst intern te willen bespreken en daarna terug te zullen bellen.

Heb zaak vervolgens voorgelegd aan HAZ die ook (de eerder bedoelde advocaat in Bangkok; N.o.) op dat moment de aangewezen persoon vond om vragen van betrokkene te beantwoorden. Buiten (de bedoelde advocaat; N.o.) was voor de ambassade geen rol weggelegd, tenzij betrokkenen door de Thaise autoriteiten worden belemmerd in hun voornemen om zo snel mogelijk terug te keren naar Nederland.

Heb betrokkene vervolgens 's middags op zijn mobiele NL nummer teruggebeld en hem het standpunt van de ambassade verteld. Heb hem er nogmaals op gewezen dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over de politieverhoren, zijn zoon was immers geen verdachte maar een getuige wat geen enkele belemmering zou zijn om naar Nederland af te reizen.

Toen ik belde had betrokkene (nog) geen contact opgenomen met (de bedoelde advocaat; N.o.).

Na dit gesprek werd niet meer van betrokkene vernomen…”

In antwoord op de vraag van de Nationale ombudsman of verzoeker 1 naar de mening van de minister in een (acute) noodsituatie verkeerde en of ter zake criteria waren opgesteld, liet de minister op 2 december 2003 het volgende weten:

“…In antwoord op uw eerste vraag met betrekking tot artikel 16.2.1.2 van de Bundel Consulaire Voorschriften, kan ik u mededelen dat de Nederlandse ambassade te Bangkok de criteria voor (acute) noodsituaties niet op schrift heeft gesteld. Strikt genomen is dat volgens de instructies overigens ook niet vereist. In Thailand, evenals in Cambodja en Laos, doen zich nogal eens acute, maar vaak zeer uiteenlopende noodsituaties voor. De mate waarin (spoedeisende) hulp kan worden geboden is onder meer afhankelijk van de aard van het geval, de plaats van het ongeval en de bezetting van de consulaire afdeling op dat moment. De verzoeker verkeerde op zondagavond 12 mei 2003 niet meer in een acute noodsituatie, aangezien pas op dat moment kennis werd genomen van het gebeurde op vrijdag 10 mei 2003…”

Ten slotte gaf de minister in zijn brief van 2 december 2003 aan dat indien verzoeker 1 zich op zondagavond 12 mei 2002 nog in een acute noodsituatie had bevonden de Nederlandse ambassade de Thaise autoriteiten direct had kunnen inschakelen en eventueel een Thais sprekende medewerker van de consulaire afdeling had kunnen laten afreizen om de situatie ter plaatse te beoordelen en om betrokkene hulp te bieden.

D. REACTIE VERZOEKERS

In reactie op de informatie van de minister deelde de advocaat van verzoekers het volgende mee:

“…1. Cliënten zijn van mening dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich er wel heel gemakkelijk vanaf maakt, daar waar in het schrijven van 2 december 2003 wordt opgemerkt dat (verzoeker 1; N.o.) op 12 mei 2003 niet meer verkeerde in een acute noodsituatie. Teneinde niet in herhaling te vervallen verwijs ik naar hetgeen in de u reeds toegezonden stukken is vermeld met betrekking tot de positie van (verzoeker 1; N.o.) op 10 mei 2002 en de dagen erna. Daaruit volgt dat van een situatie, waarin het ministerie van Buitenlandse Zaken (de Nederlandse ambassade te Bangkok, Thailand) op zijn beloop kon laten is geen sprake. Dit blijkt ook wel uit de bijlage bij het schrijven van het ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 2 december 2003, waarin is vastgelegd dat (verzoeker 2; N.o.) aan de medewerker van de Nederlandse ambassade te Bangkok, Thailand, had laten weten dat zijn zoon werd ondervraagd op het politiebureau en er vrees bestond dat het paspoort zou worden ingehouden en een terugreis naar Nederland niet mogelijk zou zijn. In de verslaglegging wordt expliciet melding gemaakt van het feit dat cliënten zich in de situatie waarin zij zich bevonden niet veilig voelden.

2. In de bijlage bij het schrijven van 2 december 2003 wordt verslag gedaan van het feit dat (verzoeker 2; N.o.) op 13 mei 2002 is gewezen op het feit dat hij zich geen zorgen behoefte te maken over de politieverhoren, nu zijn zoon geen verdacht maar getuige was en dat dit geen enkele belemmering voor een terugkeer naar Nederland zou zijn. De praktijk daarentegen is anders gebleken. (Verzoeker 1; N.o.) werd door de politie meermaal verhoord en bevond zich in een allesbehalve veilig aandoende situatie: niet Thais sprekend en niet bekend zijn met zijn rechtspositie werd (verzoeker 1; N.o.) medegedeeld dat hij zich voor het politie/justitie-onderzoek beschikbaar diende te houden en dus niet zonder toestemming mocht vertrekken.

3. Los van het vorenstaande geldt nog dat in de dagen na 10 mei 2002 - de dag waarop de moordaanslag plaatsvond - de daders van de moordaanslag nog niet waren opgespoord en aangehouden, zij wisten dat (verzoeker 1; N.o.) getuige van het gebeuren was geweest en cliënt (verzoeker 1; N.o.) als zodanig prominent in de media werd “uitgemeten”. Een actieve houding, zoals ook de medewerker van de Amerikaanse vertegenwoordiging te Thailand aan de dag heeft gelegd, zou de Nederlandse ambassade te Bangkok, Thailand, zeker niet hebben misstaan. Een enkele verwijzing naar een advocaat ver van de plaats c.q. regio, waar cliënten zich bevonden, wordt door cliënten nog steeds niet als een adequate ondersteuning ervaren.

4. Voor het overige refereren cliënten aan de u reeds gezonden correspondentie respectievelijk toelichting daarop. Zij tekenen er bij aan dat in de situatie, waarin zij zich bevonden, actief handelen zoals beschreven inde voorlaatste alinea van het schrijven van het ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 2 december 2003 op zijn plaats zou zijn geweest, temeer - dat kan aan het personeel van de Nederlandse Ambassade te Bangkok, Thailand, toch niet zijn ontgaan - dat de zaak, waarbij (verzoeker 1; N.o.) was betrokken, in Thailand groot nieuws was…”

Achtergrond

Bundel Consulaire Voorschriften van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

Hoofdstuk 16.2. Consulair-maatschappelijke zaken

1.1. Algemeen

De consulaire ambtenaar heeft tot taak de belangen van Nederlandse onderdanen in zijn ambtsgebied te behartigen en te beschermen. (…).

Voor de Minister van Buitenlandse Zaken vormt “de behartiging en de bescherming van de belangen van Nederlanders met betrekking tot of in het buitenland” een van de hoofdtaken. In voorkomende gevallen kunnen Nederlanders derhalve een beroep doen op consulaire bijstand.

De Nederlandse Wet kent geen recht op consulaire bijstand: het verlenen ervan is ter beoordeling aan de Nederlandse overheid.

1.2. Hoofdbeleidspunten

1. De consulaire ambtenaar kan hulpbehoevende Nederlanders binnen zijn ambtsgebied de nodige hulp verlenen indien de (acute) noodsituatie niet op andere wijze kan worden beëindigd. Het verdient aanbeveling dat op de post criteria worden opgesteld wanneer sprake is van een (acute) noodsituatie. Dit kan uiteraard per land en consulair geval verschillen. Hij zal zich in beginsel niet belasten met werkzaamheden waarvoor een beroep kan worden gedaan op (gespecialiseerde) instellingen/personen of werkzaamheden die door aanvrager zelf kunnen worden verricht.

(…)

4. De hulp kan ook bestaan in de verlening van bescherming, vooral in gevallen waarbij de rechten van een Nederlander zijn geschonden of diens belangen zijn geschaad. De consulaire ambtenaar verleent actieve bijstand waar Nederlanders slachtoffer van een misdrijf zijn geworden. Deze kunnen aanspraak doen gelden op dezelfde mate van bescherming als staatsburgers van het land van verblijf. De consulaire ambtenaar onthoudt zich gewoonlijk van bemiddeling totdat alle rechtsmiddelen zijn uitgeput. Als algemeen principe geldt dat niet zal worden getreden in de schuldvraag en de rechtsgang…”

Instantie: Nederlandse ambassade te Bangkok

Klacht:

Niet op adequate wijze tegemoet gekomen aan verzoek om bijstand en bescherming te verlenen naar aanleiding van roofoverval.

Oordeel:

Niet gegrond