2000/356

Rapport

Op 1 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Purmerland, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hem op 18 januari 1999 op het terrein van een derde hebben aangesproken over een door hem - mondeling - ingediende klacht over hun eerder die dag vertoonde verkeersgedrag.

Voorts acht hij de wijze waarop zij hem op dat moment benaderden onjuist en maakt hij er bezwaar tegen dat zij hem de vrije doorgang hebben belemmerd door voor hem te gaan staan.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd aan twee betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt.

A. feiten

1. Op 18 januari 1999 omstreeks 16.00 uur reed verzoeker in zijn auto, die werd bestuurd door zijn zoon, naar huis. Op een gegeven moment naderde er met hoge snelheid een auto die op korte afstand achter verzoekers auto bleef rijden. Deze auto was een als zodanig herkenbaar voertuig van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland en werd bemand door de politieambtenaren S. en Wi. Op het moment dat verzoekers zoon de inrit naar de woning van verzoeker insloeg, werden zij ingehaald door het politievoertuig.

Omdat verzoeker boos was over het rijgedrag van de bestuurder van de politieauto, nam hij na thuiskomst telefonisch contact op met de wijkpost van de politie te Landsmeer. Hij beklaagde zich bij de dienstdoende politieambtenaar over hetgeen hem en zijn zoon was overkomen.

2. Korte tijd later, om ongeveer 16.30 uur, reed verzoeker met zijn auto naar Landsmeer. Op een gegeven moment kwam hem hetzelfde politievoertuig, bemand met S. en Wi., tegemoet. De politieambtenaren waren inmiddels door de politiepost te Landsmeer op de hoogte gesteld van verzoekers ongenoegen over het rijgedrag kort daarvoor. Het politievoertuig keerde en reed achter verzoeker aan. Nadat verzoeker was afgeslagen en het terrein van een kopieerbedrijf was opgereden, begaven ook de politieambtenaren zich met hun voertuig op het terrein. Vervolgens werd verzoeker aangesproken over hetgeen zich eerder die dag had voorgedaan.

3. Verzoeker diende bij brief van 3 februari 1999 een klacht in bij de regiopolitie Zaanstreek-Waterland. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op maandag 18 januari j.l. reed ik omstreeks 16.00 uur in mijn auto (…) met mijn zoon aan het stuur, van Purmerend naar mijn huis in Purmerland. Vlak voor Purmerland zei mijn zoon mij dat er een witte wagen van achter met hoge snelheid naderde. Toen deze wagen vlak achter ons was gekomen, ging hij op nauwelijks een meter afstand van ons 'kleven'. Door de vele tegenliggers kon hij ons namelijk niet inhalen. Omdat er in de dorpskern van Purmerland sinds medio juni 1998 een maximum snelheid geldt van 30 kilometer per uur, verminderde mijn zoon zijn snelheid bij het binnenkomen van de dorpskern van 50 naar 30 kilometer per uur.

Dit beviel schijnbaar de 'heren' in het witte autootje totaal niet en er werd meerdere malen lichtsignalen gegeven. Omdat de weg sinds de herinrichting optisch is versmald, reed mijn zoon toen midden op de weg en kon de achter ons rijdende wagen ons niet inhalen. Aangezien ons huis aan de dertig kilometerzone staat, remde mijn zoon na ongeveer veertig meter nog verder af, zodat zijn snelheid behoorlijk onder de dertig kilometer kwam te liggen. Hij deed dit om ons erf op te kunnen rijden. Omdat er schuin voor de inrit van mijn huis een verlaagde regenput op de scheiding tussen het asfalt en de steentjes ligt en ik een chronisch rugpatiënt ben, stuurde mijn zoon iets naar links (er waren op dat moment geen tegenliggers) om zo naar rechts mijn oprit op te draaien en op deze wijze de verzonken put niet overrijden. Op dat moment werden wij met hoge snelheid en met een luid getoeter ingehaald door de eerder beschreven witte wagen. Op de desbetreffende weg geldt reeds jaren een inhaalverbod!

De inhalende auto zou mijn auto hebben geraakt met zijn zijspiegel, ware het niet dat mijn zoon de tegenwoordigheid van geest had om heel vlug weer naar rechts te sturen. Door deze onverwachte en plotselinge manoeuvre verloor hij bijna de macht over het stuur en dreigde hij in een slip te geraken en tegen de bielzen tuinafscheiding van mijn tuin te botsen.

Na het uiten van enige niet voor herhaling vatbare schuttingwoorden, de bestuurder en bijrijder van de inhalende wagen aangaande, keek ik meteen of ik mogelijk het kenteken van de witte wagen kon zien en zo ja noteren. Wat bleek, de wagen was een politiewagen met 2 agenten erin, waarvan er een (de bijrijder) grijnzend over zijn rechter schouder achterom keek met een blik van je kan me toch niets maken, ik ben toch de baas, want ik ben een agent. Door de hoge snelheid was het niet mogelijk het kenteken te noteren van de politiewagen.

Eenmaal van de schrik bekomen heb ik thuis meteen contact opgenomen met de wijkpost in Landsmeer om mijn beklag te doen over de zeer roekeloze rijstijl en dito rijwijze van de desbetreffende dienders in de politiewagen. Ik kreeg meteen de heer I. aan de telefoon. Deze wijkagent bevestigde dat er een politiewagen vanuit Purmerend naar Landsmeer onderweg was. Ook verklaarde hij dat de wagen, gezien het doel waarvoor hij naar Landsmeer kwam, geen optische of sonore signalen mocht voeren. Ook was hem bekend dat men niet mocht inhalen vanaf Purmerland tot voorbij Landsmeer en dat er in de dorpskern van Purmerland een maximum snelheid geldt van dertig kilometer per uur. Ik neem dus aan dat de beide agenten dat ook wisten. (ledere burger in Nederland, dus ook een agent!, wordt geacht de wet, en dus ook de verkeerswet, te kennen en ook toe te passen!)

Verder verklaarde de heer I. tegenover mij dat, als een politiewagen geen optisch (-lichtsignaal) en/of sonoor (-sirene) signaal voert, deze wagen een normale weggebruiker is en deze weggebruiker dient zich dan ook aan de geldende verkeersregels te houden. Zo ook de bestuurder van de desbetreffende politiewagen in kwestie! De heer I. zegde toe de beide agenten te zullen horen en om een toelichting van een en ander vragen. Ik zou er nog van horen, maar dat kon wel een paar dagen duren, i.v.m. twee vrije dagen van een bepaalde chef.

Diezelfde middag, omstreeks half vijf, moest ik voor mijn werk even naar Landsmeer. Ik zat alleen in mijn wagen en zag dat er met hoge snelheid vanuit Landsmeer richting Purmerland weer een politiewagen kwam aangereden. Het was vrij druk met verkeer richting Purmerend. Deze wagen haalde een voor mij tegenligger in, waardoor ik flink moest afremmen. Ik gaf een lichtsignaal, want ter plaatse geldt een inhaalverbod! Toen men mij passeerde, zag ik dat de beide agenten naar mij keken en toen ik daarna in mijn binnenspiegel keek, nadat de politiewagen mij met hoge snelheid was gepasseerd, zag ik dat de politiewagen plotseling flink afremde. Vervolgens zag ik dat de wagen een oprit opdraaide en weer in de richting van Landsmeer ging rijden. Meteen dacht ik, die moet mij hebben, want ze hebben natuurlijk gehoord dat ik vrij pissig ben (lichtelijk uitgedrukt !) over hun rijstijl en rijgedrag, een half uur geleden. Ik heb mij bij het zien van dit alles meteen voorgenomen niet met de 'heren' in discussie te gaan, want ik had de 'zaak' al doorgespeeld aan een van hun superieuren en ik zou er nog van horen. Over een paar dagen dan, want de chef zou 2 vrije dagen hebben. Ik heb mij, gezien de behoorlijke drukte op de weg, netjes aan de maximum snelheden gehouden, voorrang verleend waar dat moest en de voorrang genomen, waar ik die van andere weggebruikers kreeg. Helaas voor de twee agenten werd het verschil in afstand tussen hun en mijn voertuig niet kleiner en ook niet groter. Toen ik eenmaal bij de dorpsgrens van Landsmeer was aangekomen, ben ik met mijn auto linksaf gegaan om zo het terrein van de firma 'M." (het kopieerbedrijf; N.o.) aan het Noordeinde op te rijden omdat ik daar zijn moest. En ja hoor, daar kwamen de beide 'gezagdragers' met hoge snelheid aangereden en ook zij draaiden de toegangsbrug van de firma 'M.' op. Met veel bravoure en machtsvertoon werd de politiewagen dwars op de toch wel vrij brede brug van de firma 'M.' gezet, de ene diender stapte uit en nauwelijks te zijn gestrekt vanuit de zittende positie in de politieauto werd er op een zeer harde wijze naar mij geschreeuwd: "Ben jij niet die W., die zonet over ons geklaagd heeft?". Ik heb direct gezegd op normale toon en volume dat ik de heer W. ben en op dit moment en op deze plaats niet met deze heren wilde praten, omdat ik op dat moment belangrijkere dingen te doen had bij voornoemde firma en dat hun chef mij zou benaderen over hun gedrag en rijstijl. Naar het schijnt was de hard schreeuwende persoon in kwestie doof. Hij kwam, opzichtig wiegend met schouders en heupen en met brede grijns op zijn gezicht op mij af. (ik ben, misschien helaas voor hem, een normale man, dus al dat macho-achtig machtsvertoon van een 'agent' doet bij mij alleen maar gevoelens van minachting, medelijden en afschuw over zo'n kinderlijk gedrag opkomen). Hij zou mij wel eens even ter plekke gaan vertellen waarom hij een half uurtje geleden zo hard gereden had en dan zou ik het waarschijnlijk wel begrijpen en dan hoefde er niet verder gebeld te worden door de chef en was ook mij de zaak duidelijk. (Was hij bang voor de gevolgen van zijn actie?). Hij had, zo schreeuwde hij mij toe, nogal haast gehad toen hij naar Landsmeer moest en daarom was hij zo hard gaan rijden. Een politieagent mag dat nu eenmaal (?!). Ik heb toen nogmaals verteld dat ik met hem en zijn bij de auto blijvende collega niet wilde praten en omdat ik op dat moment andere, voor mij belangrijkere dingen, aan mijn hoofd had. De doofheid van de schreeuwende agent bleek chronisch te zijn, want hij bleef maar doorbulderen met een dusdanig volume, dat steeds hoger werd en waardoor de mensen binnen bij de firma 'M.' het konden horen en dientengevolge naar buiten kwamen. Omdat de agent doof en zeer hardleers was, heb ik hem tamelijk hard toegeschreeuwd dat ik met mensen van een dergelijk allooi, onbeschoftheid, mentaliteit en kapsones nooit 'lul'. Opeens was de doofheid van agent over. Het volume ging iets omlaag (misschien was de aanwezigheid van de mensen van 'M.' hiervan wel de oorzaak en zag hij plots de stommiteit van zijn optreden in). De 'dove' agent belemmerde mij vervolgens op andermans grond de vrije doorgang(!) door breeduit voor mij te gaan staan, als ware ik een misdadiger, die door oom agent (wel doof en ook zeer onbeschoft) wel in de boeien zou worden geslagen omdat ik, als de stoute boef, niet naar het luide geschreeuw van de 'lieve' en 'sympathieke' oom agent wilde luisteren. Nadat een van de bij de firma 'M.' werkende mensen (het was een dame !) de heren vriendelijk doch ook dringend verzocht met hun auto van het terrein van voornoemde firma af te gaan en de brug vrij te maken voor eventuele doorgang ten behoeve van anderen, zijn de beide 'heren' in hun auto gestapt en hebben hun rit vervolgd, richting Purmerend(!). Wat er vervolgens binnen bij de firma 'M.' over de politie werd gezegd, lijkt mij beter niet aan het papier toe te vertrouwen. Ik hoop dat er nooit zo over mij wordt gepraat en gedacht. Naar het schijnt gebeurt deze manier van optreden en benadering door de politie regelmatig in Landsmeer en de wijde omgeving van dit dorp.

Toen ik na vier dagen (vrijdag 22 januari) nog niets had vernomen over een en ander, ben ik zo vrij geweest eens te bellen met de wijkpost in Landsmeer. Immers, de bedoelde chef zou maar 2 dagen met vakantie zijn en 18 + 2 is nu eenmaal 20 en het was die dag al 22 januari. Weer kreeg ik de heer I. aan het toestel, die nogal verbaasd overkwam. De collega's hadden toch de zaak wel uitgelegd (?) en dat gesprek was helaas voor mij minder prettig verlopen, zo wist hij mij te vertellen. De heren hadden met mij willen praten om een en ander uit te leggen en als ik niet wilde luisteren naar hun, was dat mijn zaak; eigen schuld, dikke bult. Ik vroeg toen naar de chef. De chef was er niet of niet meer. Ook ontkende de heer I. toen dat ik zou worden teruggebeld door een chef. Hoe en waarom ik dan weet dat de chef twee dagen niet aanwezig zou zijn, is voor mij een groot raadsel. Het is mij wel verteld. En ik zou teruggebeld worden als de chef weer terug was! En waarom is mij dan verteld dat de chef, die hierover ging, er twee dagen niet was? Het zij zo...., ik snap het niet!

(…)

Ik ga er van uit, dat u het optreden van de beide 'heren' niet in de doofpot wilt c.q. gaat stoppen. Tot nu toe heb ik dat idee wel, gezien het optreden van de agenten tot nu toe!

(…) Graag wil dan ook bij deze bij u aangifte doen van de volgende feiten:

4. Het zeer onbeschofte optreden van de 'agent' tegenover mij op het terrein van de firma 'M.' die, ondanks het feit dat ik hem duidelijk maakte met hem niet in discussie te willen gaan, mij wilde dwingen met hem te praten en mij later ook in eerste instantie de vrije doorgang weigerde op voornoemd terrein. Ik zie dit als een poging van belemmering van de vrije doorgang, zonder dat er een reden voor was. Bovendien was het nog op een andermans terrein! Mag dit zo maar??"

4. De klachtenbemiddelaar van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, inspecteur G., berichtte verzoeker op 22 maart 1999 als volgt:

"In vervolg op ons telefoongesprek d.d. 11 maart jl., bericht ik u dat ik beide verbalisanten inmiddels heb gesproken. Zij hadden op het moment wat u omschrijft een melding "Verdachte situatie" waarbij het voeren van signalen echter niet noodzakelijk en verstandig geacht werd.

Zij hadden dit nadien graag aan u willen uitleggen doch zouden daar niet echt "de kans" toe gekregen hebben, omdat uw houding niet bepaald "toeschietelijk" was. Zij erkennen snel gereden te hebben, maar hadden niet de intentie u te hinderen. Daarvoor hun verontschuldigingen."

5. Verzoeker deelde inspecteur G. vervolgens bij brief van 24 maart 1999 onder meer het volgende mee:

"Hierbij deel ik u mede dat ik met het door u gestelde in uw brief d.d. 22-03-99 geen genoegen neem.

Gezien het feit de politiewagen noch een optisch noch een sonoor signaal voerde, was deze wagen een normale weggebruiker en dient hij zich aan de geldende verkeersregels, waar dan ook geldend te houden. In uw brief geeft u mij gelijk door te melden dat als men haast heeft (lees: onderweg naar een verdachte situatie), men alle verkeersregels aan de beroemde laars mag lappen en een zeer gevaarlijk rijgedrag mag gaan vertonen.

Hoe hadden de heren gereageerd als ik zo had gereden?

Dat mijn houding niet bepaald toeschietelijk was, klopt. Een paar seconden ervoor had ik de heren heel duidelijk gemaakt dat ik op dat tijdstip dringend iets anders te doen had en dat ik vooral met hen niet over deze kwestie wilde praten, c.q. onderhandelen op het terrein van een ander. Ook hun stemvolume beviel mij totaal niet (het was op een terrein van een derde en ik ben niet doof!). Ook de benadering van de heren was ronduit onbeschoft. De woorden "je" en "jij" bezig ik alleen tegenover vrienden en bekenden en sommige familieleden, maar nooit tegenover derden. Een kwestie van opvoeding en beleefd gedrag!

Ook zie ik niet in dat men een door mij gemaakte afspraak kan en mag veranderen. Er was door mij afgesproken (en ook toegezegd) door de wijkagent die ik in eerste instantie hierover had benaderd, dat ik later in de week zou worden teruggebeld. Waar hebben de beide ondergeschikte "verbalisanten" het recht toe om mij, nadat zij door middel van het wederom overschrijding van de maximum snelheid op de weg Purmerland - Landsmeer mij op het terrein van een derde de doorgang te gaan versperren door voor mij te gaan staan. Ben ik soms een misdadiger o.i.d.? Is dit een normale benaderingswijze t.o.v. een medeburger? Een (hernieuwde) opleiding c.q. bijscholing in correct benaderen van de medemens zou de heren mogelijk goed doen.

Waarschijnlijk wisten de heren op dat moment dat hun eerder verkeersgedrag 100% fout was en wilde zij dit onder tafel houden opdat een hogere persoon ook hier (weer?) niets over zou komen te weten.

Het lijkt er in dit land (en vooral in deze streek!) steeds meer op dat als men maar een politie-unifom aanheeft, men alles mag wat een burger zonder politie-uniform niet mag! Helaas voor de 'heren verbalisanten', hun naar macht riekende en misbruikende optreden wordt door mij niet meer geaccepteerd!"

6. Inspecteur G. deelde verzoeker op 29 april 1999, voorzover hier van belang, het volgende mee:

"Ik moet u hierbij mijn excuses aanbieden voor het feit dat ik u onjuist heb voorgelicht omtrent het al dan niet rechtmatig overtreden van de verkeersregels door de politie. Ingevolge de artikelen 88/90 RVV i.v.m. Bijlage C van het RVV (Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; N.o.), waarvan ik u hierbij een kopie doe toekomen, blijkt dat politievoertuigen een algemene ontheffing hebben als daartoe aanleiding bestaat, ook zonder gebruik te maken van optische- en geluidssignalen. In het geval waar u over klaagt, was daarvan sprake (bedoeld wordt hier kennelijk artikel 91 RVV, waarin wordt bepaald dat bestuurders van voorrangsvoertuigen (waaronder politievoertuigen) mogen afwijken van de voorschriften van het RVV voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist; N.o.)."

7. Verzoeker berichtte G. vervolgens op 30 september 1999 onder meer het volgende:

"Ik vind het persoonlijk van de twee agenten in kwestie op zijn zachtst gezegd zeer laag en uiterst onprofessioneel dat zij niet bereid zijn om eventueel met mij om een tafel te willen gaan zitten en dan 'sorry' te zeggen over hun optreden tegenover mij. Iedereen kan een fout maken, maar draag wel je verantwoording! Ik blijf erbij dat ik hun optreden tegenover mij zeer beledigend en provocerend was en dat zij mij op het terrein van een derde, waar zij op dat moment niets te zoeken hadden, de doorgang hebben belet, getuigt m.i. van een minimaal respect tegenover zijn medeburger en een verkeerde uitstraling van macht.

Ik ben blij dat ik tegenover u wel mijn verontschuldigingen over een mogelijk onbeschoft optreden mijnerzijds tegenover uw collega's heb gemaakt."

8. Verzoeker wendde zich vervolgens bij brief van 29 november 1999 tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht en komt verder naar voren in diens onder A. FEITEN weergegeven brieven.

2. Verzoeker werd gevraagd of hem getuigen bekend zijn van het politieoptreden op 18 januari 1999. Met name werd hem gevraagd of hij de naam en het adres en telefoonnummer kon verstrekken van de medewerkster van het kopieerbedrijf die, naar de lezing van verzoeker, de betrokken politieambtenaren uiteindelijk had verzocht het terrein van het bedrijf af te gaan.

Verzoeker liet telefonisch weten dat hij pogingen had ondernomen om de naam en het adres van de betrokken medewerkster te achterhalen, maar dat dit niet was gelukt.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deed de Nationale ombudsman een rapport toekomen van klachtenbemiddelaar G. (zie hierna onder C.2.). Hij voegde daaraan toe dat het rapport volgens hem een goede weergave gaf van de slepende kwestie en van de tijd en energie die zonder resultaat in de behandeling van de klacht was gestopt.

Verder deelde de korpsbeheerder mee dat de zaak nooit formeel door hem was afgedaan, zodat er geen formeel besluit over de gegrondheid van de klacht was. De korpsbeheerder was echter van mening dat door onwil van verzoeker de betrokken politieambtenaren niet in de gelegenheid zijn geweest uitleg te geven over hun handelen en de noodzaak daartoe.

2. In het rapport van 14 maart 2000 van G. staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 16-03-1999 bleek mij, rapporteur, tijdens een gesprek met de beide politiemensen dat de aanleiding tot het "haastig" rijden van de bestuurder van de herkenbare politieauto was gelegen in het feit dat zij op weg waren naar een melding "verdachte omstandigheden" waarbij het voeren van zeker geluidssignalen ongewenst was. Aanvankelijk was er in de ogen van beide politiemensen ook geen noodzaak om optische signalen te voeren en zwenkte de zoon van klager, die de "in gevaar gebrachte" auto van zijn vader bestuurde, eerst onverwachts naar rechts om vervolgens links een inrit in te rijden.

Nadat zij van de collega in Landsmeer gehoord hadden over het ongenoegen van de heer W., was het toeval dat zij hem op de terugweg naar Purmerend weer tegenkwamen. Met de bedoeling om zich min of meer te verontschuldigen door hem uit te leggen dat zij op weg waren naar een melding die bij voorkeur geen signalen vereiste, keerden zij en spraken zij de bestuurder aan op het terrein van een kopieerbedrijf. Klager begon meteen tegen de beide politiemensen te schelden en zei dat hun chef hem zou bellen. "Ze waren zeker bang voor hun chef". Klager bleef schelden op hun uniform, ze waren "klootzakken" en de politie deugde nergens voor. Beide politiemensen vonden het genoeg zo en gingen weg.

Zij hadden naderhand geen behoefte tot een gesprek met deze man met zijn onhebbelijk gedrag. Beiden ontkenden getutoyeerd te hebben. Het "jij-en en jou-en" en de grove taal kwam van de kant van klager. Zij vonden de aantijgingen in zijn brief ronduit lasterlijk.

Na enkele vergeefse pogingen om klager te bereiken, sprak ik hem op 14-04-1999. Klager bleef bij zijn stelling dat alle onfatsoen van de politiemensen kwam en dat hij het hen zeer kwalijk nam dat zij hem de doorgang belemmerden hoewel klager hen zei dat hij haast had. Nadat ik hem had uitgelegd waarom zij sneller reden dan normaal vond hij dat zij dan tenminste hun zwaailicht hadden kunnen gebruiken. Van enige redelijkheid of toenadering van klager was geen sprake.

(…)

Gezien de zeer starre en hardnekkige houding van klager heb ik op 07-07-1999 nogmaals een uitgebreid gesprek gevoerd met de politieman die het voertuig bestuurde tijdens het gelaakte rijgedrag. Hij benadrukte nogmaals de zeer onwillige en tegenwerkende houding van klager en diens luide negatieve uitlatingen. Er was wel een medewerker van het kopieerbedrijf naar buiten gekomen maar die heeft niets tegen de politiemensen gezegd. De politieman, (brigadier) kon zich niet herinneren dat klager gezegd zou hebben dat ze dan maar bij hem thuis moesten komen als ze wat uit te leggen hadden en met hem wilden praten. Ook had klager niets gezegd over "haast hebben" of "geen tijd hebben". Van enige belemmering van doorgang van klager was geen sprake. De tweede politieman stond een paar meter verder nog bij de auto en de brigadier liep zelf weg na de schofferende opmerkingen van klager, die ook beslist geen aanstalten maakte om langs hem heen te lopen of iets dergelijks. Gezien het feit dat van de kant van de politie ter plaatse van het kopieerbedrijf beslist geen laakbare of onfatsoenlijke handelingen verricht zijn, is de brigadier beslist niet voornemens excuus aan te bieden. De reden van zijn rijgedrag had hij normaal en netjes willen verklaren maar voor het overige ligt het probleem bij klager is hij van mening.

Op 08-07-1999 heb ik weer een gesprek gehad met klager aan het bureau van politie te Zaandam. Klager bleef volharden in zijn beweringen maar was bereid "sorry" te zeggen met betrekking tot zijn uitlatingen aan het adres van de politiemensen als die bereid waren om aan hem excuus aan te bieden voor hun optreden en het belemmeren van zijn doorgang ter plaatse van het kopieerbedrijf. Klager zou zich nog over e.e.a. beraden.

Op 17-08-1999 belde ik naar de woning van klager en kreeg ik zijn echtgenote aan de telefoon. Haar man was niet thuis maar zij deelde mij mede dat zij van mening was dat er inmiddels al genoeg aandacht aan de hele zaak besteed was en dat zij e.e.a. met haar man zou bespreken.

Op 19-08-1999 sprak ik telefonisch met klager en ik probeerde hem duidelijk te maken dat we inmiddels al een poos bezig waren met een "welles/nietes" spelletje en dat we zo niet verder kwamen. Voorts heb ik hem verteld dat ik gezien de slepende voortgang van de klacht e.e.a. (informeel) in de klachtencommissie had laten bespreken, waar men van mening was dat gezien het resultaat achteraf het beter geweest zou zijn als de politiemensen niet de intentie gehad zouden hebben om de reden van hun handelen aan klager uit te leggen. Normaal zou het juist correct geweest zijn als klager bereid geweest zou zijn om te luisteren. Ik heb weer getracht om klager de zaak van twee kanten te laten bekijken maar dat was zinloos. Ik wees hem er op dat als hij destijds een half minuutje de tijd genomen had om te luisteren dat dan de hele zaak toen al opgelost zou zijn terwijl we er nu op geen enkele wijze meer uitkomen. Mijn voorstel was dan ook om de "eindstand" op 0 - 0 of 1 - 1 te bepalen en een eind te maken aan deze voor alle partijen tijdrovende zaak. Klager wilde daar nog even over nadenken. Omdat hij zei geen tijd te hebben om op te bellen zou hij mij zijn besluit wel schriftelijk mededelen.

Op 05-10-1999 ontving ik een brief van klager waarin hij mij mededeelde dat hij voornemens was zijn klacht per 07-10-1999 te zenden aan de Nationale Ombudsman. Hij gaf mij nog de gelegenheid voor 7 oktober te reageren. Vervolgens heb ik hem op persoonlijke titel een handgeschreven briefje toegezonden met de mededeling dat ik het betreur dat we in al die tijd niet tot elkaar zijn kunnen komen en dat ik de verdere gang van zaken wel zal afwachten.

Daar ik op 23-11-1999 verder nog niets vernomen had, nam ik aan dat klager zich toch bedacht had en de klacht als afgedaan zou beschouwen. Ik heb vervolgens de eindmailing verzonden en de klacht gebundeld voor oplegging in het politiearchief.

Op 03-02-2000 ontving ik bericht van de Nationale Ombudsman dat de klacht van klager aldaar in behandeling was genomen."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde naar aanleiding van de informatie die de korpsbeheerder had verstrekt nog het volgende mee:

"Ik vind het nog steeds een grof schandaal dat ik op het grondgebied van een derde door beide heren werd aangesproken over een kwestie, die door een van hun superieuren later aan mij zou worden uitgelegd. Ook van mijn melding dat ik op dat moment zeer weinig tijd had omdat dringend een en ander moest laten doen vond bij de heren geen gehoor. Toen ik ondanks hun zeer luidruchtig geschreeuw op het terrein van de firma "M." mijn weg wilde vervolgen, werd mij vervolgens de weg en de doorgang belet. Op het geschreeuw van de heren kwam een van de medewerkers van voornoemde firma naar buiten. Zij sommeerde de beide heren weg te gaan. Dit is mokkend door de beide heren gedaan.

Ik geef toe, dat ik enigszins onvoeglijke taal tegen de heren heb gebruikt, echter uitsluitend nadat ik hun te kennen had gegeven op dat moment niet men hun te willen en kunnen praten en luisteren en nadat de heren mij de weg hadden versperd. (…)

Als men dan vervolgens op blad 2 bovenaan spreekt van onhebbelijk gedrag mijnerzijds, dan zou ik wel eens een benaming willen weten voor het gedrag van de beide heren: niet luisteren naar een derde en hem op terrein van een ander zonder enige aanleiding de doorgang beletten."

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hem op 18 januari 1999 op het terrein van een derde, een kopieerbedrijf, hebben aangesproken over een door hem - mondeling - ingediende klacht over hun eerder die dag vertoonde verkeersgedrag.

2. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat, nadat verzoeker zich bij de politiepost te Landsmeer had beklaagd over hun rijgedrag, de politieambtenaren S. en Wi. op de hoogte werden gesteld van dat ongenoegen. Vervolgens reden zij verzoeker kort daarna bij toeval tegemoet toen deze met zijn auto op weg was naar Landsmeer.

Op grond van de tijdens het onderzoek verstrekte informatie is voldoende aannemelijk dat de politieambtenaren de bedoeling hadden om verzoeker uitleg te geven over hetgeen zich eerder had voorgedaan, zodat verzoekers ongenoegen wellicht kon worden weggenomen. De mogelijkheid om verzoeker aan te spreken deed zich voor toen deze het terrein van het kopieerbedrijf was opgereden en uit zijn auto stapte.

3. Gelet op de gebleken feiten en omstandigheden valt niet in te zien waarom de handelwijze van de politieambtenaren S. en Wi. de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan. De mogelijkheid bestond immers dat door het geven van uitleg verzoekers grieven op een directe en eenvoudige wijze konden worden weggenomen. Dat verzoeker op dat moment kennelijk geen prijs stelde op uitleg, omdat hij ervan uitging en erop stond dat hij op een later moment door een chef zou worden benaderd, doet aan deze conclusie niet af. Dit laatste geldt ook ten aanzien van het feit dat een en ander op het terrein van het kopieerbedrijf plaatsvond.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

4. Voorts acht verzoeker de wijze waarop de betrokken politieambtenaren hem hebben benaderd onjuist. Ook stelt verzoeker dat zij hem de vrije doorgang hebben belemmerd door voor hem te gaan staan.

5. De lezingen van betrokkenen over de wijze waarop het gesprek is begonnen en verder is verlopen, lopen geheel uiteen.

5.1. Verzoeker stelt in zijn brief van 3 februari 1999 (zie bevindingen, onder A.3.) dat één van de politieambtenaren meteen tegen hem begon te schreeuwen en hem had getutoyeerd. Nadat verzoeker had aangegeven een gesprek niet op prijs te stellen omdat hij belangrijkere zaken had te doen en dat hij zou worden benaderd door hun chef, was de betrokken ambtenaar door blijven schreeuwen. Verzoeker gaf aan dat hij vervolgens ook was gaan schreeuwen en dat hij onwelvoeglijke woorden had gebruikt. Vervolgens had de schreeuwende ambtenaar hem de vrije doorgang belet door breeduit voor hem te gaan staan.

Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman (zie D. REACTIE VERZOEKER) gaf verzoeker aan dat beide politieambtenaren tegen hem hadden geschreeuwd en hem de vrije doorgang hadden belet. Verzoeker had daarna pas onwelvoeglijke opmerkingen gemaakt.

5.2. De betrokken politieambtenaren brachten naar voren dat zij verzoeker hadden willen aanspreken om uitleg te geven. Een van hen was bij de auto blijven staan. Verzoeker was meteen gaan schelden en had gezegd dat hun chef hem zou bellen. Daarop waren zij weggegaan. Verzoeker had niet gezegd dat hij geen tijd had. Ook was hem niet de vrije doorgang belet. De politieambtenaar die verzoeker had aangesproken, was zelf weggegaan nadat verzoeker schofferende opmerkingen had gemaakt. Verzoeker had ook geen aanstalten gemaakt om langs hem heen te lopen.

6. Uit de verstrekte informatie komt naar voren dat verzoeker geen behoefte had aan contact met de betrokken politieambtenaren, en dat hij dit niet onder stoelen of banken heeft gestoken. Dit is een keuze die voor zijn rekening komt. Hiervoor is overwogen dat niet valt in te zien waarom het onjuist zou zijn van de betrokken ambtenaren om verzoeker uitleg te geven over het verkeersgedrag eerder die dag. Aannemelijk wordt dan ook geacht dat de politieambtenaren verzoeker met die intentie hebben benaderd. Verzoeker gaf zelf aan dat een van de politieambtenaren had aangegeven uitleg te willen geven over hetgeen was voorgevallen. Gelet hierop en gelet op het feit dat verzoeker niet consistent is in zijn verklaring hoe een en ander op het terrein van het kopieerbedrijf is verlopen, wordt de lezing van de betrokken politieambtenaren over de gang van zaken meer aannemelijk geacht dan die van verzoeker.

Op dit punt is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Zaanstreek-Waterland

Klacht:

Verzoeker op terrein derde aangesproken over zijn mondeling ingediende klacht over verkeersgedrag politieambtenaren.

Oordeel:

Niet gegrond