2000/346

Rapport

Op 4 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Z. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens haar op 18 september 1999.

Zij klaagt er met name over dat de politie haar die dag heeft ingesloten in een passantenkamer en haar daaraan voorafgaand heeft gefouilleerd, waarbij de politie door haar loshangende haar heeft gewoeld.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (MvT). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

Op grond van artikel 53, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafvordering is in geval van ontdekking op heterdaad iedere opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden. Van ontdekking op heterdaad is sprake "wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is" (artikel 128, eerste lid Sv).

De aangehouden verdachte moet ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren worden geleid (artikel 53, derde lid Sv), zodat deze (hulp)officier van justitie de verdachte kan (doen) horen. De meest gebruikelijke plaats waar een aangehouden verdachte ten behoeve van zijn verhoor naar wordt overgebracht is een politiebureau.

2. Rijden onder invloed

a. Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)

Artikel 8, eerste en tweede lid:

"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.

2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

(...)"

Artikel 160, vijfde lid (ademtest of blaastest):

"Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat."

Artikel 163, eerste en tweede lid WVW 1994 (ademanalyse):

"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a.

2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."

b. Besluit alcoholonderzoeken

Artikel 6:

"Ademanalyse vindt niet plaats binnen twintig minuten na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht dan wel, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (...)"

c. Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed

Uit de aangehaalde richtlijn volgt dat vanaf een AAG (adem alcoholgehalte) van 235 ug/l verdergaand optreden van politie en/of justitie is geïndiceerd. Dat kan in de lichtere gevallen van rijden onder invloed gebeuren door het aanbieden van een transactie. In de zwaardere gevallen van rijden onder invloed, bij recidive en/of in het geval dat er ook sprake is van andere strafbare feiten of dat er schade of letsel is veroorzaakt, volgt veelal strafvervolging. Hetgeen dus betekent dat de verdachte zich ten overstaan van de strafrechter dient te verantwoorden.

3. Insluitingsfouillering

Artikel 9, vierde lid, Politiewet 1993:

"Bij algemene maatregel van bestuur of krachtens algemene maatregel van bestuur bij ministeriële regeling worden regels gegeven omtrent maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen met het oog op hun insluiting kunnen worden onderworpen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van hun veiligheid of de veiligheid van anderen. De algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld op voordracht van Onze Ministers van Justitie, en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft."

Artikel 28, eerste lid van de ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) luidt als volgt:

"De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen."

Dit onderzoek aan de kleding, dat voorafgaat aan het insluiten van personen in een politiecel, betreft een veiligheidsfouillering en wordt ook wel de huishoudelijke fouillering genoemd. Deze fouillering is te beschouwen als een maatregel in het belang van de veiligheid op het politiebureau en ter bescherming van de in te sluiten persoon, en mag naar algemeen wordt aangenomen standaard worden verricht.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Betrokken ambtenaar A. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van zaterdag 18 september 1999 onderwierpen twee ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster aan een verkeerscontrole omdat de verlichting van haar auto niet orde was. Eén van de politieambtenaren sprak verzoekster aan. Hij vermoedde dat verzoekster alcoholhoudende drank had gebruikt, en hij vroeg haar om een blaastest af te leggen. Aan dit verzoek werd voldaan. Uit de blaastest volgde dat verzoekster mogelijk meer had gedronken dan wettelijk is toegestaan.

De politieambtenaren hielden verzoekster aan op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet (zie achtergrond, onder 2.), en brachten haar over naar het politiebureau.

Eenmaal aangekomen op het politiebureau werd verzoekster voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Hij bepaalde dat verzoekster voor nader onderzoek en voor verhoor moest worden opgehouden. Verzoekster werd gefouilleerd en vervolgens in afwachting van de ademanalyse ongeveer een half uur ingesloten in een passantenkamer.

De uitslag van de ademanalyse viel positief uit voor verzoekster. De hulpofficier van justitie stelde verzoekster daarop in vrijheid.

2. Verzoekster kon zich niet vinden in de wijze waarop de politie tegen haar had opgetreden. Zij diende daarover dan ook een klacht in. De chef van het district Den Haag/Centrum deed de klacht af bij brief van 17 december 1999. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

"Overwegingen en oordeel.

De politieagenten controleerden u volgens de bepalingen van de Wegenverkeerswet op het gebruik van alcohol. De ademtest gaf aan dat u waarschijnlijk teveel had "gedronken". Gelet op de waarneming van de politieagent die u aansprak en gelet op de uitslag van de ademtest hebben de politieambtenaren u als verdachte aangemerkt en hebben zij u vervolgens aangehouden. Zij brachten u voor nader onderzoek over naar het politiebureau waar zij u geleidden voor een hulpofficier van justitie. Deze bepaalde dat u tijdelijk moest worden ingesloten.

Alvorens iemand wordt ingesloten vindt de zogenaamde insluitingsfouillering plaats. Dit is mede gebaseerd op artikel 9, lid 4 van de Politiewet 1993. De hulpofficier bepaalt welke goederen tijdelijk in bewaring worden genomen.

Ik stel vast dat de fouillering volgens de regelgeving heeft plaatsgehad.

Teneinde het alcoholgehalte in uw adem te kunnen vaststellen, blies u vervolgens op het ademanalyse-apparaat. Het is wettelijk bepaald dat het tijdsverloop tussen de ademtest (op straat) en de ademanalyse (aan een bureau) tenminste 20 minuten moet bedragen. In afwachting van deze termijn bent u dan ook in een passantenkamer - niet te verwarren met een politiecel - geplaatst. De uitslag (220 ug/l) van de ademanalyse lag evenwel onder de strafbare grens van 250 ug/l. U was dan ook niet langer meer verdachte en u bent onmiddellijk in vrijheid gesteld.

Ook hier stel ik vast dat u volgens de voorschriften tijdelijk bent opgehouden. Het tijdsverloop van een half uur, waarbij u was ingesloten, vind ik redelijk.

(...)

Gezien het bovenstaande acht ik uw klacht dan ook niet gegrond."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster is samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder regionale politiekorps Haaglanden

1. De korpsbeheerder deelde bij brief van 27 juni 2000 mee dat hij in de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht geen aanleiding zag om het in een eerdere fase door de chef van het district Den Haag/Centrum gegeven oordeel over het politieoptreden te herzien (zie bevindingen, onder A.2.).

Voor de beantwoording van een aantal vragen van de Nationale ombudsman verwees hij naar de brief van 5 juni 2000 van die districtschef. De korpsbeheerder gaf te kennen zich te kunnen vinden in het antwoord van de districtschef op de betreffende vragen. Een en ander onder de aantekening dat de insluitingsfouillering zich volgens de korpsbeheerder in principe had dienen te beperken tot het aftasten en doorzoeken van de kleding van verzoekster.

2. In de in afschrift bijgevoegde brief van 5 juni 2000 van de chef van het district Den Haag/Centrum is onder meer het volgende te lezen:

"Voor wat betreft de vraag (...) of de passantenkamer waarin klaagster op 18 september 1999 tijdelijk was ondergebracht een afgesloten ruimte is kan ik u mededelen dat deze kamer in het bureau Jan Hendrikstraat een ruimte is die kan worden afgesloten om te voorkomen dat aangehouden verdachten / passanten vrijelijk door het bureau kunnen lopen.

Voor wat betreft de vraag (...) of er mede gelet op de aard van het delict waarvan verzoekster werd verdacht en de persoon van verzoekster nog gekeken is of er andere, niet afgesloten ruimte(s) beschikbaar waren om verzoekster in afwachting van de ademanalyse onder te brengen deel ik u mee dat het op grond van de korpsvoorschriften een standaard procedure is dat aangehouden verdachten die niet in verzekering zijn gesteld, in principe, in afwachting van hun verhoor, in boxen, wachtkamers en passantenkamers worden geplaatst.

Aan het bureau Jan Hendrikstraat zijn er geen andere niet afsluitbare ruimtes beschikbaar om aangehouden personen tijdelijk in onder te brengen. Standaard is het gebruikelijk dat personen die verdacht worden van het rijden onder invloed, in afwachting van het ondergaan van de ademanalyse en voor het afnemen van het verhoor, tijdelijk geplaatst worden in een passantenkamer die kan worden afgesloten.

Voor wat betreft de vraag (...) of er werkafspraken en/of richtlijnen aan het bureau Jan Hendrikstraat zijn over de wijze van optreden ten aanzien van personen die zijn aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol kan ik u mededelen dat hierover werkafspraken zijn gemaakt die zijn vastgelegd in een voorschrift.

Met betrekking tot de vraag (...) indien verzoekster inderdaad door haar loshangende haren mocht zijn gewoeld, ik een dergelijke handelwijze in overeenstemming met de aard en het doel van de fouillering acht, deel ik u mede, dat ik deze handeling in overeenstemming acht met de aard en het doel van onderhavige insluitingsfouillering."

3.1. De districtschef voegde bij zijn brief onder meer een kopie van een rapportage van 23 november 1999 van de inspecteur van politie D., die het onderzoek had gedaan naar de door verzoekster bij de politie ingediende klacht. In deze rapportage is het volgende te lezen:

"...Bij de controle welke werd uitgevoerd door B. en W. respectievelijk hoofdagent en agent van het regionale politiekorps Haaglanden bleek dat klaagster vermoedelijk onder invloed was van alcoholhoudende drank. Dit was geconstateerd bij het afnemen van een test middels de Drager, een alcoholselectie middel, op straat. Klaagster is aangehouden en vervolgens overgebracht naar bureau Jan Hendrikstraat alwaar zij is voorgeleid voor een hulpofficier van justitie.

Deze heeft de aanhouding getoetst waarna klaagster ingevolge de richtlijnen van het regiokorps Haaglanden haar bezittingen diende in te leveren bij de voorgeleiding waarna zij op de gebruikelijke wijze is gefouilleerd, zijnde de insluitings-fouillering.

Klaagster is vervolgens voor verhoor opgesloten in een kamer in opdracht van de wachtcommandant.

Daarna heeft klaagster geblazen op het adem-analyse apparaat waaruit bleek dat er sprake was van 220 UGL.

Daar dit niet proces-verbaal waardig was, heeft genoemde wachtcommandant klaagster onmiddellijk in vrijheid gesteld en klaagster haar bezittingen teruggekregen waarna zij door de betrokken surveillanten is teruggebracht naar haar personenauto.

Op maandag 8 november 1999 hoorde ik, rapporteur D. (...), B. en W. (...),

die nadat ik hun ter zake dienende had ingelicht ieder voor zich en afzonderlijk verklaarden dat (...). l.v.m. de insluitingsfouillering heeft zij haar goederen ingeleverd en is in opdracht van de wachtcommandant (h-ovj) voor verhoor ingesloten. Klaagster moest enige minuten wachten omdat wettelijk is bepaald dat er tussen het moment van het eerste contact op straat (het ruiken van alcohol bij klaagster) en het blazen op de ademanalyse 20 minuten verschil moet zijn.

Na de 20 minuten is er geblazen door klaagster op de ademanalyse en hieruit bleek dat zij onder de wettelijke grens was gebleven, zijnde 220 UGL.

(...)

Ik (lees de inspecteur van politie D.; N.o.) ben van mening dat de betrokken surveillanten geheel volgens de regels hebben gewerkt en dat ook de betrokken wachtcommandant geen procedurefouten heeft gemaakt.

Klaagster is gefouilleerd i.v.m. de insluitingsfouillering, een richtlijn welke door de korpsdirectie is uitgevaardigd.

Dit is de zogenaamde huishoudelijke fouillering.

De 30 minuten, welke klaagster heeft moeten wachten in een zogenaamde arrestantenverblijf (box), komt door de wettelijke bepaling in de Wegenverkeerswet 1994, waarin staat dat er 20 minuten verschil moet zijn tussen het eerste contact dat de betrokken surveillanten met klaagster hebben gehad en het blazen op de ademanalyse aan het politiebureau.

Derhalve is de regel dat de aangehouden persoon in een passantenkamer moet wachten op de verdere afhandeling van de zaak en niet aan de balie of in de wachtruimte..."

3.2. Daarnaast voegde de districtschef een kopie van de korpsvoorschriften ingeslotenen bij zijn brief. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

"Algemeen

In dit voorschrift wordt vele malen gesproken over de ingeslotene.

Onder ingeslotene wordt verstaan degene die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Onder ingeslotene wordt mede verstaan degene die ten behoeve van de hulpverlening aan hem/haar op het politiebureau is ondergebracht (art. 1, lid 4 Ambtsinstructie 1994). De ingeslotene moet met respect voor de menselijke waardigheid en zijn privacy worden benaderd.

Aan een ingeslotene mogen niet méér beperkingen worden opgelegd dan noodzakelijk is in verband met het onderzoek. (...)

(...)

Fouillering

(...)

bij insluiten

De insluitingsfouillering is gebaseerd op artikel 9, lid 4 van de Politiewet 1993. Alvorens een ingeslotene wordt ingesloten, wordt hij gefouilleerd op de aanwezigheid van gevaarlijke voorwerpen (art. 28 Ambtsinstructie 1994). De wachtcommandant bepaalt welke goederen als gevaarlijk dienen te worden beschouwd. Hiertoe worden in ieder geval gerekend: lucifers, aanstekers, riemen, veters, bretels, halskettingen, scherpe voorwerpen en andere voorwerpen waarmee de ingeslotene zichzelf of anderen letsel kan toebrengen. Te denken valt aan voorwerpen die kunnen worden ingeslikt of die gemakkelijk kunnen worden gebruikt om zich te verhangen. De fouillering wordt uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

De fouillering dient plaats te vinden onder toezicht van de wachtcommandant. In principe fouilleert de politieambtenaar de ingeslotene eigenhandig. Wel kan een ingeslotene vooraf gevraagd worden eventuele injectiespuiten en andere gevaarlijke artikelen zelf uit de kleding te halen. Bij het fouilleren kan de politieambtenaar beschermende handschoenen dragen.

(...)

Onderbrengen van ingeslotenen

In politiecellen worden in principe uitsluitend "politie-ingeslotenen" ondergebracht. Naast ingeslotenen van het eigen korps worden hieronder verstaan ingeslotenen van andere opsporingsambtenaren/-instanties, voor zover deze ingeslotenen zijn aangehouden en/of voorgeleid binnen de regio Haaglanden.

(...)

Verdachten die niet in verzekering zijn gesteld worden, in principe, in afwachting van hun verhoor in boxen, wachtkamers, passanten kamers enz. opgehouden."

D. Reactie betrokken politieambtenaar A.

1. De betrokken politieambtenaar A. bracht in reactie op de klacht onder meer het volgende naar voren:

"Volgens Z. (verzoekster), zou er in haar situatie op 18 september 1999, geen strafvorderlijke basis zijn geweest om haar te fouilleren en in te sluiten in een cel aan het bureau van politie Jan Hendrikstraat (...).

Ik kan mij de onderhavige situatie van Z. niet meer voor de geest halen. Blijkens de zogenaamde 'Hotelmodule' van het bedrijfsprocessensysteem "Genesys" echter, is mw. Z. op 19 september 1999, te 00.30 uur, op de Schelpkade te 's-Gravenhage, als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, aangehouden. Vervolgens is zij, ter geleiding voor een hulpofficier van Justitie, ten spoedigste overgebracht naar het bureau van politie aan de Jan Hendrikstraat (...). Na aankomst op dat bureau van politie op 19 september 1999, te 00.35 uur, werd zij vrijwel onmiddellijk voor mij geleid. Daar Z. mijns inziens een rechtmatig aangehouden verdachte was in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (op de Schelpkade gaf het goedgekeurde selectiemiddel "A" aan), heeft er een zogenaamde 'insluitingfouillering' plaatsgevonden, omdat zij in mijn opdracht - in afwachting van een ademanalyse - (tijdelijk) ingesloten zou worden in de zogenaamde 'passantenkamer' van het genoemde bureau. Ik merk hierbij op, dat deze 'passantenkamer' (voorzien van nummer 13) qua ruimte en inrichting wezenlijk verschilt van andere ophoudingsruimten en/of cellen in dat bureau. Vervolgens heeft, met inachtneming van de '20-minuten termijn', een adem-analyse plaats gevonden, uitgevoerd door een daartoe bevoegde bedienaar. Omdat de uitslag van die ademanalyse 220 ugl bedroeg, is Z. vervolgens op 19 september 1999, te 01.10 uur, in mijn opdracht in vrijheid gesteld. Bij deze invrijheidsstelling heb ik in het Genesys-systeem vermeld: "Na AA, geen verdachte meer, resultaat nihil, wordt weer bij haar auto afgezet."

E. Reactie verzoekster

Verzoekster bracht in reactie op de door de korpsbeheerder overgelegde stukken bij brief van 21 juli 2000 onder meer het volgende naar voren:

"Een fouillering is alleen toegestaan bij onmiddellijk dreigend gevaar. Daarvan was in casu absoluut geen sprake, integendeel, ik heb op geen enkele wijze tegengewerkt, ondanks dat ik wist dat het optreden van politie Haaglanden onrechtmatig was. De fouillering gebeurde door een vrouwelijke agent, maar de hulpofficier stond vlak tegenover mij lachend toe te kijken. Ik had gewoon op een bankje 20 minuten kunnen wachten, wat altijd gebeurt als de agent twijfelt aan drankgebruik. Ik heb dat zelf een keer in het verleden tijdens een controle meegemaakt en ook van anderen heb ik dit vernomen.

De inspecteur beweert dat er van treiteracties door politie Haaglanden geen sprake is. Hij verwijst daarbij naar zijn Genesys-systeem, waarin zowat niets staat. Wel iets over een langlopende 'burenruzie'. Politie Haaglanden heeft een zeer dik dossier waarin ook de brieven die ik heb gestuurd naar aanleiding van de genoemde treiteracties.

(...)

Ik blijf bij mijn klacht dat het optreden van politie Haaglanden hun bevoegdheden ver overschrijdt. In het licht van de overige zaken die ik u heb geschetst is de fouillering niet los te zien van de voornoemde stelselmatige intimidatie-acties om mij het leven zuur en onmogelijk te maken."

Beoordeling

I. Ten aanzien van de insluiting

1. Verzoekster klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens haar op 18 september 1999. Zij klaagt er in de eerste plaats over dat de politie haar die dag heeft ingesloten in een passantenkamer.

2. Verzoekster is op 18 september 1999 ingesloten in vervolg op haar aanhouding eerder die dag wegens verdenking van - kort gezegd - rijden onder invloed.

Vooropgesteld wordt dat verzoekster terecht is aangehouden. Uit de overgelegde stukken volgt dat de door verzoekster afgelegde blaastest een zogenoemde A-indicatie opleverde. De (ook al) op de waarneming van de betrokken politieambtenaar gebaseerde verdenking van rijden onder invloed werd hierdoor bevestigd.

De wettelijke procedure ziet in een dergelijke situatie op overbrenging van de verdachte naar het politiebureau voor een ademanalyse (zie ook achtergrond, onder 2.). Uit het later die nacht uitgevoerde ademanalyseonderzoek volgde dat verzoeksters score, 220 ugl, precies op de grens lag van hetgeen wettelijk nog is toegestaan. Ook uit het resultaat van dit onderzoek volgt dat de waarneming van de betrokken politieambtenaar dat verzoekster alcoholhoudende drank had gedronken, juist is geweest.

Al met al is er dus geen reden voor kritiek op het optreden van de politie voor zover het betreft de beslissing om tot aanhouding van verzoekster over te gaan.

3. Wat betreft de insluiting in de passantenkamer is nog het volgende van belang.

Na aanhouding en overbrenging naar het politiebureau diende verzoekster (ten minste) 20 minuten te wachten Zij alvorens het ademanalyseonderzoek kon worden gedaan (zie ook achtergrond, onder 2.b.). is toen tijdelijk ingesloten in een passantenkamer. Verzoekster was op dat moment (nog) verdachte van een strafbaar feit. De politie kon en mocht dus niet het risico lopen dat verzoekster zich aan het opsporingsonderzoek zou onttrekken. Voorts heeft de politie naar voren gebracht dat op het politiebureau - waarnaar verzoekster was overgebracht - geen andere, niet afsluitbare ruimtes beschikbaar waren om een verdachte tijdelijk in onder te brengen.

Een en ander in samenhang bezien geeft geen reden voor kritiek op het besluit van de politie om verzoekster tijdelijk in een afgesloten ruimte onder te brengen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

II. Ten aanzien van de fouillering

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de politie haar voorafgaand aan de insluiting heeft gefouilleerd, en dat de politie haar daarbij door haar loshangende haar heeft gewoeld.

2. De insluitingsfouillering is te beschouwen als een maatregel in het belang van de veiligheid op het politiebureau én ter bescherming van de in te sluiten persoon, en mag naar algemeen wordt aangenomen standaard worden verricht (zie ook achtergrond, onder 3.). Ook verzoekster is voorafgaande aan haar insluiting gefouilleerd. De Nationale ombudsman heeft in overgelegde stukken geen specifieke omstandigheden aangetroffen op grond waarvan in dit geval van deze op zichzelf gebruikelijke werkwijze had moeten worden afgeweken. In zoverre heeft de politie dan ook juist gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Wel merkt de Nationale ombudsman ten overvloede het volgende op. Mocht verzoekster bij de insluitingsfouillering door haar loshangende haren zijn gewoeld, dan is in zoverre afgeweken van de standaardwerkwijze in dergelijke gevallen als neergelegd in de ambtsinstructie. Overeenkomstig de ambtsinstructie wordt een ingeslotene direct voorafgaande aan de insluiting onderzocht aan zijn kleding. Met de korpsbeheerder in zijn reactie van 27 juni 2000 is de Nationale ombudsman dan ook van oordeel dat de insluitingsfouillering zich in principe dient te beperken tot het aftasten en doorzoeken van de kleding (zie bevindingen, onder C.1.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Handelwijze politie (ingesloten, gefouilleerd, woelen door loshangend haar).

Oordeel:

Niet gegrond