1999/521

Rapport

Op 14 januari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente en van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede).

Naar deze gedragingen, waarvan die van de ambtenaar wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker, die zich onder een pseudoniem bij een overheidsinstantie had gemeld, klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente zijn privacy heeft geschonden door zijn naam te onthullen en door aan te geven dat verzoeker bekend is bij de politie.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Twente bij brief van 18 december 1998 zijn klacht heeft afgedaan. Met name klaagt hij erover dat de afwijzing van zijn klacht niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd.

Achtergrond

1. Artikel 18 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten:

"1. De korpschef van een politiekorps en de commandant van de Koninklijke marechaussee en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren, belast met de grensbewaking, verrichten werkzaamheden ten behoeve van de Binnenlandse Veiligheidsdienst.

2. Onze Ministers, onder wie de bij of krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren

ressorteren, onderscheidenlijk de korpsbeheerders van een regionaal politiekorps wijzen in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken ondergeschikten van deze ambtenaren aan tot de feitelijke uitvoering van de aldaar bedoelde werkzaamheden.

3. De in dit artikel bedoelde werkzaamheden worden verricht onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en overeenkomstig de aanwijzingen van het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst.

4. Met betrekking tot het optreden van ambtenaren van politie ter uitvoering van de in dit artikel bedoelde werkzaamheden blijft hoofdstuk X van de Politiewet 1993 buiten toepassing."

2.1. Artikel 2 van de Politiewet 1993:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

2.2. Artikel 12 van de Politiewet 1993:

"1. Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester.

2. De burgemeester kan de betrokken ambtenaren van politie de nodige aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken."

3. Artikel 172 van de Gemeentewet luidt:

"1. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.

2. De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.

3. De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde."

4. Bepalingen inzake privacy:

Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet:

"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer."

Artikel 8, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM):

"Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn

woning en zijn correspondentie."

Artikel 17, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR):

"Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam."

5.1. De Ambtenarenwet bepaalt in het derde lid van artikel 125a onder meer het volgende:

"De ambtenaar is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt."

5.2. De geheimhoudingsplicht is voorts in artikel 2.5. van de Algemene wet bestuursrecht geregeld. Dit artikel luidt als volgt:

"1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen."

5.3. Enkele relevante artikelen uit de Wet Politieregisters zijn:

"Artikel 1.

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. (...)

b. politietaak: de taak van de politie, omschreven in artikel 2 van de Politiewet 1993;

c. politieregisters of register: een persoonsregistratie als bedoeld in de Wet

persoonsregistraties (Stb. 1988, 665), aangelegd ten dienste van de uitvoering van de

politietaak;(...)

h. verstrekken van gegevens uit een politieregister: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen; (...)"

"Artikel 15.

1. Uit een politieregister worden op hun verzoek gegevens verstrekt aan:

a. leden van het openbaar ministerie, voor zover zij deze behoeven

1. in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie, dan wel over andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, of

2. voor de uitvoering van andere bij of krachtens wet opgedragen taken;

b. de burgemeesters, voor zover zij deze behoeven

1. voor de afgifte omtrent de verklaringen omtrent het gedrag,

2. in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie, of

3. in het kader van de handhaving van de openbare orde.

c. korpschefs van een regionaal politiekorps en de commandant van de Koninklijke

marechaussee, voor zover zij deze behoeven voor de uitoefening van bevoegdheden hun bij of krachtens de Wet wapens en munitie of de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

2. Voorts kunnen uit een politieregister gegevens worden verstrekt voor zover dit voortvloeit uit de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (...)."

"Artikel 30.

1. Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat, dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt.

2. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Twente en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In de brief van de Nationale ombudsman van 26 maart 1999 aan de korpsbeheerder werd tevens het volgende aan de orde gesteld:

"...De klacht betreft onder meer een gedraging van een politieambtenaar werkzaam bij de Regionale Inlichtingendienst (RID) van het regionale politiekorps Twente. De RID verricht werkzaamheden voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Blijkens artikel 18, eerste, derde en vierde lid van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (zie ACHTERGROND, onder 1.; N.o.) worden deze werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Ik schrijf u in verband met deze klacht eveneens aan. De reden hiervan is gelegen in het feit dat verzoeker zich in eerste instantie met zijn klacht tot uw politiekorps heeft gewend en dat die klacht ook door u is afgedaan. Nu verzoeker zijn klacht handhaaft, ligt het voor de hand om u in het verdere traject niet terzijde te laten. Bovendien is mij gebleken dat er in het korps de opvatting bestaat dat in dit geval geen specifiek verzoek of opdracht van de BVD ten grondslag heeft gelegen aan het optreden van de RID-ambtenaar, zodat het gaat om een korpsaangelegenheid.

Ook is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in deze zaak aangeschreven. De reden hiervan ligt in artikel 18 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Ik verzoek u om aan te geven of u van mening bent dat u zelf, en niet de Minister in een zaak als deze bevoegd is tot het afdoen van klachten. Indien u deze mening bent toegedaan, dan verzoek ik u om aan te geven waarom en in hoeverre u vindt dat u bevoegd bent. In dat geval verneem ik ook graag uw reactie op dit onderdeel van de klacht.

De Minister wordt tevens gevraagd naar zijn mening over de bevoegdheid in dezen. Als de Minister zich op het standpunt stelt dat hier een bevoegdheid ligt van hemzelf, en niet van een korpsbeheerder, zal ik op dit punt bij u terugkomen..."

In zijn brief van 26 maart 1999 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deelde de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"De klacht betreft onder meer een gedraging van een politieambtenaar werkzaam bij de Regionale Inlichtingendienst (RID) van het regionale politiekorps Twente. De RID verricht werkzaamheden voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Blijkens artikel 18, eerste, derde en vierde lid van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (zie ACHTERGROND, onder 1.; N.o.) worden deze werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Gelet op artikel 18 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten schrijf ik u in dezen aan.

De beheerder van het regionale politiekorps Twente is met betrekking tot deze klacht eveneens aangeschreven. De reden hiervan is gelegen in het feit dat verzoeker zich in eerste instantie met zijn klacht tot dat politiekorps heeft gewend en dat die klacht ook door de korpsbeheerder is afgedaan. Nu verzoeker zijn klacht handhaaft, ligt het voor de hand om de korpsbeheerder in het verdere traject niet terzijde te laten. Bovendien is mij gebleken dat er in het korps de opvatting bestaat dat in dit geval geen specifiek verzoek of opdracht van de BVD ten grondslag heeft gelegen aan het optreden van de RID-ambtenaar, zodat het gaat om een korpsaangelegenheid.

Ik verzoek u binnen vier weken aan te geven of u van mening bent dat u zelf, en niet de korpsbeheerder in een zaak als deze bevoegd is tot het afdoen van klachten. Indien u deze mening bent toegedaan, dan verzoek ik u om aan te geven waarom en in hoeverre u vindt dat u bevoegd bent.

Ook aan de korpsbeheerder wordt deze vraag gesteld.

Indien u zichzelf bevoegd acht, verneem ik graag welke actie u van plan bent te ondernemen in de richting van de politiekorpsen in verband met de behandeling van klachten over RID-medewerkers.

In dit geval verneem ik ook graag uw reactie op de klacht."

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Twente de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid te reageren op de standpunten van de korpsbeheerder en de Minister. Voorts werden de korpsbeheerder en verzoeker in de gelegenheid gesteld op elkaars reacties te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder daarbij nog een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en de Minister deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Noch verzoeker noch de betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In januari 1998 heeft verzoeker onder een pseudoniem een verzoek gedaan bij de gemeente Enschede om in het bezit te worden gesteld van gegevens met betrekking tot kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen en het verstrekken van subsidie aan Turkse verenigingen en instellingen.

2. In februari 1998 kwam verzoeker bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Enschede om - zoals was afgesproken - de verzochte stukken overhandigd te krijgen. Op verzoek van een ambtenaar van de gemeente was daarbij politieambtenaar S., werkzaam bij de Regionale Inlichtingen Dienst (R.I.D.) van het regionale politiekorps Twente onopvallend aanwezig. Na het zien van verzoeker, die zich naar de gemeenteambtenaar alleen onder zijn pseudoniem had voorgedaan, verklaarde politieambtenaar S. aan de gemeenteambtenaar verzoeker te kennen onder de naam X, wonende te Y.

3. Op 4 maart 1998 werden de gemeenteraadsverkiezingen gehouden.

4. Bij brief van 15 juli 1998 wendde verzoeker zich tot de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente met onder meer het volgende:

"Mijn naam is X z.s.e.n. Z wonende te Y. Via omwegen ben ik te weten gekomen dat een van uw mensen onzorgvuldig omgaat met mijn persoonsgegevens.

Het gaat hierbij om de heer S. Hij is agent vallende onder uw korps. Hij is bezig met inlichtingen te verzamelen over mensen. In dit geval over mij. Via interne stukken ben ik te weten gekomen dat de heer S. mijn naam heeft vrijgegeven aan de gemeente Enschede. Via deze stukken ben ik te weten gekomen dat de gemeente Enschede via hun email-adres mijn naam door het hele gemeentehuis hebben laten circuleren. Konkreet betekent dit dat er ambtenaren in het gemeentehuis Enschede mijn naam en pseudoniem hebben kunnen lezen. Ook heeft Dhr. S. mijn woonplaats vrijgegeven. De heer S. gaat voorbij aan privacy-bescherming. Hij had mijn naam niet aan derden mogen bloot geven. Hij heeft dit wel gedaan.

Mijn mening is dat S. onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij heeft mijn recht op privacy geschonden. Ik dien hiertegen een klacht in."

5.1. Bij brief van 17 juli 1998 aan verzoeker bevestigde de regiopolitie Twente de ontvangst van de klacht van verzoeker.

5.2. Verzoeker richtte zich bij brief van 17 oktober 1998 tot de regiopolitie Twente met onder meer het volgende:

"Het is inmiddels drie maanden geleden dat ik iets van u vernomen heb (...). Mijn idee is dat u in een redelijke termijn klachten moet behandelen. Voor mij is deze redelijke termijn overschreden. Gaarne zou ik van u willen vernemen hoe ver uw onderzoek/behandeling is gevorderd inzake mijn klacht."

5.3. Bij brief van 19 oktober 1998 werd verzoeker door de regiopolitie Twente op de hoogte gebracht van het feit dat de behandeling van zijn klacht onder meer als gevolg van vakantie (te) lang had geduurd - voor welk feit excuses werden aangeboden - , en werd hem verzocht voor 15 december 1998 contact op te nemen met de heer M., chef van de afdeling BJO/RID van de regiopolitie Twente.

5.4. De heer B. van de coördinatie klachtenbehandeling van de regiopolitie Twente berichtte verzoeker bij brief van 21 oktober 1998 onder meer dat hem in de brief van 19 oktober 1998 verzocht was op 15 december 1998 telefonisch contact op te nemen met de heer M., maar dat dit 15 november 1998 moest zijn. Voorts werd hem het volgende meegedeeld:

"...Nadat u contact met de heer M. heeft gehad zal deze zijn rapportage afsluiten en aan mij doen toekomen. Vervolgens zal er door de korpschef advies over de afdoening worden gegeven aan de korpsbeheerder (de burgemeester van Enschede) en de hoofdofficier van justitie in Almelo. Hun oordeel dient te worden afgewacht.

Zodra er een beslissing op uw klacht is genomen zal ik u daarover informeren..."

5.5. Bij brief van 20 november 1998 deelde de heer B. van de regiopolitie Twente verzoeker onder meer mee dat er vertraging was ontstaan bij de afhandeling van zijn klacht, waarvoor hij zijn verontschuldigingen aanbood. Voorts liet hij weten ernaar te streven verzoeker binnen drie weken te berichten over de afdoening van zijn klacht.

6. Bij brief van 18 december 1998 deelde de beheerder van het regionale politiekorps Twente verzoeker onder meer het volgende mee:

"Hierbij deel ik u mee dat ik uw klacht tegen het optreden van de politie Twente als ongegrond heb aangemerkt.

Ik heb mijn beslissing genomen op basis van het resultaat van onderzoek, dat als volgt kan worden samengevat.

Een politiefunctionaris zou uw privacy hebben geschonden door uw naam aan derden door te geven. U had zich bij de gemeente Enschede namelijk uitgegeven als zijnde de heer Z.

In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen 1998 werd de Regionale Inlichtingen Dienst van de politie Twente benaderd door een ambtenaar van de gemeente Enschede, afdeling burgerzaken, met de mededeling dat aldaar een verzoek was binnengekomen van de heer "Z" uit Y om in het bezit te worden gesteld van gegevens met betrekking tot het verstrekken van subsidie aan Turkse verenigingen en instellingen. Bij dat verzoek werd tevens vermeld dat soortgelijke verzoeken waren gedaan aan meer Twentse gemeenten.

Bij de afdeling Burgerzaken werden de verzoeken als ongebruikelijk ervaren. Met de heer "Z" werd de afspraak gemaakt dat in het kader van openbaar bestuur aan het verzoek zou worden voldaan en de betreffende stukken op een afgesproken tijdstip zouden worden overhandigd.

Gelet op de aard van het verzoek werd er binnen de R. l. D. afgesproken dat in het kader van openbare orde aspecten, een medewerker - politiefunctionaris - van de R.l.D. Twente op het moment van de overhandiging van de stukken daarbij onopvallend aanwezig zou zijn. Toen de heer "Z" zich inderdaad bij de afdeling burgerzaken vervoegde herkende de politiefunctionaris u als zijnde de hem bekende heer X uit Y.

De betreffende politiefunctionaris heeft verklaard dat hij inderdaad aan de chef van de afdeling Burgerzaken van de gemeente Enschede de juiste naam heeft genoemd van de man die zich aldaar uitgaf als zijnde de heer Z.

Bij het telefonische contact dat de klachtonderzoeker op 30 oktober 1998 met u heeft gehad en waarbij u de visie van de politie werd meegedeeld, verklaarde u dat u van

mening bleef dat uw privacy door de handelwijze van de betreffende politiefunctionaris was aangetast.

Naar mijn mening is er in dit geval geen sprake geweest van schending van de privacy van de klager. Er dienen in dit soort aangelegenheden afwegingen te worden gemaakt tussen algemeen en persoonlijk belang.

In dit geval is er naar mijn mening door de politiefunctionaris een juiste afweging gemaakt door het verstrekken van uw juiste naam en woonplaats."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder KLACHT.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Twente

1.1. De Nationale ombudsman ontving op 28 april 1999 de reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Twente, waarin de korpsbeheerder verwees naar de bijgevoegde rapportage, opgemaakt door de regionale klachtencoördinator van de politie Twente, de heer H. De korpsbeheerder liet in zijn brief weten de conclusie zoals in deze rapportage verwoord te onderschrijven. In het op 19 april 1999 opgemaakte rapport verklaarde de heer H. onder meer het volgende:

"Op 15 juli 1998 werd door de heer X, wonende te Y een schriftelijke klacht ingediend tegen een der medewerkers van het regionale politiekorps Twente, de hr. S.

De hr. S. is ingedeeld bij de R.l.D. en als zodanig werkzaam aan het districtsbureau Enschede Zuid. (...)

Kort weergegeven handelde de klacht over het volgende voorval. De heer X had destijds onder een andere naam (Z) bij de gemeente Enschede een verzoek gedaan om in het bezit te worden gesteld van gegevens met betrekking tot het verstrekken van subsidies aan Turkse verenigingen en instellingen. Gelet op de aard van dat verzoek werd vanwege de gemeente Enschede contact met de politie gezocht en werd afgesproken dat de hr. S. op het moment van overhandiging van de gevraagde stukken aan de heer "Z" daarbij onopvallend aanwezig zou zijn. De politiefunctionaris herkende de heer Z als zijnde de hem bekende hr. X en heeft deze wetenschap meegedeeld aan de betreffende ambtenaar van de gemeente Enschede.

Op basis van het resultaat van onderzoek heeft u deze klacht als ongegrond aangemerkt en er zijn geen redenen aanwezig die thans zouden kunnen leiden tot een andere beslissing op die klacht.

In de aanbiedingsbrief van de Nationale Ombudsman wordt de korpsbeheerder gevraagd aan te willen geven of hij van mening is dat hijzelf, en niet de Minister, in een zaak als deze bevoegd is tot het afdoen van klachten. Hierover merk ik het volgende op.

Naast het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot de Binnenlandse Veiligheids Dienst is de Regionale Inlichtingen Dienst van de regiopolitie Twente belast met het verrichten van werkzaamheden in het kader van de openbare orde en veiligheid. Uit de Politiewet 1993 blijkt dat de burgemeester het gezag heeft over de politie in zijn gemeente daar waar het de openbare orde betreft. Tijdige en juiste informatie, ook in het kader van openbare orde en veiligheid vormt een van de pijlers voor een professionele uitvoering van politiezorg. Ter ondersteuning daarvan is het - naast de uitgangspositie van kennen en gekend worden - in sommige gevallen noodzakelijk dat de RID zelfstandig en aanvullend informatie inwint. Deze info-inwinning gebeurt op basis van de artikelen 2 en 12 van de Politiewet en 172 van de Gemeentewet (zie ACHTERGROND, onder 2. en 3.; N.o.).

De onderhavige klacht bij de N.O. alsmede de destijds bij de korpsbeheerder ingediende klacht, hebben beide betrekking op handelingen van de RID in het kader van de openbare orde en veiligheid. Immers, het betrof een bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Enschede in het oog springende activiteit in relatie naar de aanloop van gemeenteraadsverkiezingen waarbij de burgemeester verantwoordelijkheid draagt voor een correct en ordelijk verloop van die verkiezingen inclusief de aanloop daartoe.

Om de hiervoor aangevoerde redenen ben ik van mening dat de klacht van de heer X destijds op de enig juiste wijze is "opgepakt" en dat de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente bevoegd was om zijn oordeel aan deze klacht te geven."

1.2. Bij het rapport was het klachtdossier gevoegd dat door de politie bij de behandeling van de klacht was samengesteld. Dit dossier bevatte onder meer een rapportage van de heer M., chef BJO/RID van de regiopolitie Twente, van 18 november 1998. Hierin rapporteerde de heer M. onder meer het volgende:

"Dit voorjaar, in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen, werd de RID benaderd door een ambtenaar van de gemeente Enschede, afdeling Burgerzaken, met de mededeling, dat aldaar een verzoek was binnengekomen van de heer Z uit Y om in het bezit te worden gesteld van gegevens met betrekking tot het verstrekken van subsidie aan Turkse verenigingen en instellingen. Daarbij werd melding gemaakt van het feit, dat soortgelijke verzoeken waren gedaan aan meer Twentse gemeenten. Bij de afdeling Burgerzaken werden de verzoeken als ongebruikelijk ervaren. Met de heer Z werd de afspraak gemaakt, dat - in het kader van openbaarheid van bestuur - aan het verzoek zou worden voldaan en de betreffende stukken op een afgesproken tijdstip zouden worden overhandigd.

Binnen het werkoverleg RID heb ik naar aanleiding van deze mededeling afgesproken, dat - in het kader van openbare orde aspecten - S., medewerker RID Twente op het moment van overhandiging van de stukken daarbij onopvallend aanwezig zou zijn.

Aldus werd gehandeld.

Naar aanleiding van deze klacht heeft S. mij op mijn verzoek schriftelijk verklaard:.

"In het kader van mijn werkzaamheden heb ik in februari/maart 1998 de afdelingschef van Burgerzaken van de gemeente Enschede geadviseerd in het verstrekken van gegevens aan een persoon welke gegevens opvroeg van Turkse instellingen/stichtingen uit Enschede. Deze persoon had zich kenbaar gemaakt als Z uit Y. Ambtshalve was het mij bekend dat deze persoon werkelijk was genaamd X, wonende te Y. Dit heb ik aan deze ambtenaar bekend gemaakt".

Daar ik de heer X niet telefonisch kon bereiken heb ik, rapporteur, hem op 19 oktober 1998 schriftelijk verzocht met mij contact op te nemen.

Dit telefonisch contact had plaats op 30 oktober 1998. Ik heb in dat telefoongesprek de heer X nogmaals excuses aangeboden voor de trage afhandeling van zijn klacht. Hij accepteerde mijn excuses en gaf aan begrip te hebben voor het feit, dat in de vakantieperiode niet de gewenste snelheid in afhandelen werd gehaald. Vervolgens heb ik de heer X in kennis gesteld van de bovengeschetste gang van zaken. Hij begreep de situatie, doch bleef van mening dat zijn privacy was aangetast en gaf aan een schriftelijke reactie af te wachten.

In het onderhavige geval is er sprake van een afweging van algemeen en persoonlijk belang. In dit kader is naar mijn mening de juiste afweging gemaakt en is door het verstrekken van naam en woonplaats aan een ambtenaar in diens functie ambtenaar Burgerzaken geen sprake van schending van privacy van de heer X.

In deze zin heb ik in het werkoverleg RID een en ander besproken, waarbij ik nogmaals heb gewezen op de noodzaak van het immer zorgvuldig afwegen van het algemeen belang versus persoonlijke belangen."

1.3. Het dossier bevatte voorts onder meer brieven met gelijkluidende inhoud van de korpschef aan de korpsbeheerder van 15 december 1998 en aan de hoofdofficier van justitie te Almelo van 23 november 1998. In die brieven bracht de korpschef het volgende naar voren:

"Hierbij zend ik u een afschrift van het onderzoeksverslag naar de klacht van de heer X te Y.

Een politiefunctionaris zou de privacy van klager hebben geschonden door diens naam aan derden door te geven. Klager had zich bij de gemeente Enschede namelijk uitgegeven als zijnde de heer Z.

In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen 1998 werd de Regionale Inlichtingen Dienst van de politie Twente benaderd door een ambtenaar van de gemeente Enschede, afdeling burgerzaken, met de mededeling dat aldaar een verzoek was binnengekomen van de heer "Z" uit Y om in het bezit te worden gesteld van gegevens met betrekking tot het verstrekken van subsidie aan Turkse verenigingen en instellingen. Bij dat verzoek werd tevens vermeld dat soortgelijke verzoeken waren gedaan aan meer Twentse gemeenten.

Bij de afdeling Burgerzaken werden de verzoeken als ongebruikelijk ervaren. Met de heer "Z" werd de afspraak gemaakt dat in het kader van openbaar bestuur aan het verzoek zou worden voldaan en de betreffende stukken op een afgesproken tijdstip zouden worden overhandigd.

Gelet op de aard van het verzoek werd er binnen de R.I.D. afgesproken dat in het kader van openbare orde aspecten, een medewerker van de R.I.D. Twente op het moment van de overhandiging van de stukken daarbij onopvallend aanwezig zou zijn. Toen de heer "Z" zich inderdaad bij de afdeling burgerzaken vervoegde herkende de politiefunctionaris in hem de hem ambtshalve bekende klager.

De betreffende politiefunctionaris heeft verklaard dat hij inderdaad aan de chef van de afdeling Burgerzaken van de gemeente Enschede de juiste naam heeft genoemd van de man die zich aldaar had uitgegeven voor Z.

Naar mijn mening is er in dit geval geen sprake van schending van de privacy van de klager. Er dienen in dit soort aangelegenheden afwegingen te worden gemaakt van algemeen en persoonlijk belang. In dit geval is er een juiste afweging gemaakt door het verstrekken van de juiste naam en woonplaats van de klager.

Bij het telefonische contact dat de klachtonderzoeker op 30 oktober 1998 met klager heeft gehad en waarbij hem de visie van de politie werd meegedeeld verklaarde klager X dat hij van mening bleef dat zijn privacy was aangetast.

Het geheel overziende stel ik u voor om de klacht als ongegrond aan te merken.

Desondanks is deze zaak binnen de afdeling R.I.D. doorgesproken waarbij nog eens weer werd benadrukt dat een goede afweging van het algemeen belang en het individuele belang een noodzakelijke en zorgvuldige afweging behoeft."

De hoofdofficier van justitie te Almelo had de korpschef van de regiopolitie Twente hierop bij brief van 11 december 1998 laten weten zich te kunnen vinden in de wijze van afdoening van de klacht.

2. In reactie op een aantal telefonische vragen gesteld door een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, zond de korpsbeheerder bij brief van 1 juni 1999 een rapportage, op 25 mei 1999 opgemaakt door de klachtencoördinator, de heer H.

In die rapportage verklaarde de heer H. onder meer het volgende:

"1e In genoemde rapportage werd de zinsnede vermeld dat was gekozen voor het algemeen belang en niet voor het individuele belang van de klager.

De Ombudsman vraagt met betrekking tot de motivatie hieromtrent enige nadere uitleg.

Het moment dat klager zijn verzoek onder de naam Z aan de gemeente Enschede had gedaan lag in de aanloop naar o.a. de gemeenteraadsverkiezingen. De afgewogen beslissing om het algemeen belang te laten prevaleren boven het belang van de klager, werd gebaseerd op voorkoming van eventuele ordeverstoringen voor, tijdens of kort na die verkiezingen. Tevens werd gevreesd voor mogelijke stemmingmakerij bij de verkiezingslokalen waardoor de openbare orde zou kunnen worden verstoord. Opgemerkt wordt dat bij deze belangenafweging van de zijde van de politie de hoogst mogelijke discretie ten aanzien van de klager in acht is genomen.

2e De tweede vraag van de Nationale Ombudsman luidde waarom de klager bekend was bij de politiefunctionaris waartegen de klacht was gericht. Hierover kan het volgende worden opgemerkt.

Toen de politie door de gemeente Enschede in eerste aanleg werd benaderd en de betreffende politiefunctionaris zich op de afgesproken tijd in het gemeentehuis meldde, was hem de naam Z, waaronder klager zich bekend had gemaakt, volstrekt onbekend. Toen de zich Z noemende klager zich bij het loket in het gemeentehuis meldde, herkende deze politiefunctionaris deze persoon direct als de hem bekende X.

Deze terminologie is derhalve ook in de eerste rapportage zo gebruikt.

De politiefunctionaris is reeds vele jaren werkzaam bij de Regionale Inlichtingendienst van de politie Twente en kende ambtshalve, uit hoofde van die functie, klager. Klager staat landelijk bekend als activist en vestigt regelmatig de aandacht op zich door gegevens aan te vragen bij diverse overheidsinstanties. In dat kader bezien kon worden gesteld dat klager bekend was bij de politie."

D. Standpunt Minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deelde in reactie op de klacht bij brief van 29 april 1999 onder meer het volgende mee:

"Preliminaire vraag is of de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de onderhavige zaak mede als het bevoegde c.q. verantwoordelijke bestuursorgaan zou moeten worden aangemerkt. Na bestudering van hetgeen in uw brief en de daarbij overgelegde stukken is gesteld, ben ik tot het oordeel gekomen dat dit niet het geval is. Zoals uit uw brief en de begeleidende stukken blijkt, betreft de gewraakte gedraging weliswaar een gedraging van een politieambtenaar werkzaam ten behoeve van de RID, doch wordt - in het bijzonder in de brief van de korpsbeheerder ter afdoening van de klacht - nadrukkelijk gesteld dat het optreden van betreffende politiefunctionaris heeft plaatsgevonden in het kader van openbare orde aspecten. Dergelijk optreden geschiedt niet onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; artikel 18 van de Wiv is in casu dan ook niet van toepassing. De in uw brief gedane mededeling betreffende de in het korps levende opvatting, namelijk dat er geen specifiek verzoek of opdracht van de BVD aan het optreden van de RID-ambtenaar ten grondslag heeft gelegen, wordt door mij onderschreven."

E. Reactie verzoeker

In reactie op de door de beheerder van het regionale politiekorps Twente en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekte informatie bracht verzoeker in zijn brief van 29 juni 1999 als commentaar onder meer het volgende naar voren:

"In (stuk tekst weggevallen; N.o.) een verslag van de politie regiokorps Twente, afdeling S.K.L. staat dat ik als landelijk activist bekend ben. Hieruit blijkt dat de RID meerdere gegevens over mij heeft. Ook blijkt hieruit dat de RID samenwerkt met de BVD (die zeer waarschijnlijk veel meer informatie omtrent mij hebben). Een RID-agent uit het regiokorps Twente kan op geen enkele andere wijze te weten komen dat ik landelijk activist ben dan van de BVD.

In het rapport van het politiekorps Twente, inzake een klacht die ik heb ingediend staan een aantal onjuistheden.

De eerste onjuistheid. De regiopolitie praat over opvraag van informatie omtrent een Turkse instelling. Dit is korrekt. Het is alleen niet korrekt dat de RID-agent, S., naar aanleiding hiervan is ingeschakeld. De RID-agent is pas ingeschakeld nadat ik in januari

in Overijssel bij diverse gemeenten kandidaatlijsten heb opgevraagd. De gemeente Enschede kreeg van een aantal gemeenten een telefoontje met de vraag wie Dhr. Z (mijn ps.) was. De bal mbt. inschakelen van de RID-agent S. is toen aan het rollen gegaan. Later bleek dat ik meerdere informatie heb opgevraagd, mij beroepende op de Wet Openbaarheid van Bestuur. De tweede onjuistheid. De gemeente Enschede heeft mij enkele kandidaatlijsten persoonlijk overhandigd, hierbij is de RID-agent aanwezig geweest die mij geïdentificeerd heeft als zijnde dhr. X. Het gaat hierbij niet om de stukken die betrekking hebben op de Turkse instelling. Later zou blijken dat ik meerdere informatie bij de gemeente heb opgevraagd.

Mijn reactie op het rapport van het regiokorps Twente afdeling S.K.L.:

In het rapport wordt aangehaald dat in het kader van de komende gemeenteraads-verkiezingen en de openbare orde aspekten, er een RID-agent op wordt gezet door de gemeente Enschede. Het is te belachelijk voor woorden dat er een suggestief argument wordt gebruikt om mij te identificeren. Het is en blijft mij onduidelijk waarom zij aan openbare orde problemen hebben gedacht. Zij geven geen enkel argument waarom de openbare orde in gevaar dreigde te komen. Ook in de aanloop naar verkiezingen geeft de regiopolitie geen enkel argument waarom er een RID-agent wordt ingezet. Uit de stukken blijkt dat er eigenlijk geen enkele grond is om aan te nemen dat de openbare orde in gevaar zou worden gebracht. De informatie die is opgevraagd via de WOB is allemaal openbaar. De subsidieverordeningen van de Turkse instelling zijn openbaar, de kandidaatstellingen van politieke partijen zijn openbaar. Ik heb mij netjes aan de regels gehouden.

Er is mijns inziens ook geen enkele reden geweest om aan te nemen dat ik met kandidaatlijsten ordeverstoringen in gang zou brengen. Los van het feit of je daar nou deze kandidaatlijsten voor nodig zou hebben om amok te maken. Iedere inwoner van de gemeente Enschede, of welke gemeente dan ook krijgt een verkiezingsfolder met daarop alle kandidaten. Nogmaals de kandidaatlijsten zijn openbaar en er is geen enkele reden om aan te nemen dat er openbare orde problemen veroorzaakt zouden worden.

Mijn reaktie op het rapport Politie Twente divisie distrikts ondersteuning BJO/RID:

De heer ? stelt in het rapport dat er sprake is van een afweging van algemeen en persoonlijk belang.

Ik vraag me hierbij af welke afweging van algemeen en persoonlijk belang bedoelen zij?

In het rapport staat ook dat dhr. S. mijn naam en woonplaats aan de desbetreffende ambtenaar heeft medegedeeld.

Er zat een groepje mannen te praten toen ik de informatie ophaalde, het lijkt mij hoogst onwaarschijnlijk dat alleen de ambtenaar van Burgerzaken mijn naam en woonplaats heeft gehoord. Ook blijkt uit interne e-mailberichten dat meerdere mensen van mijn oorspronkelijke naam en woonplaats op de hoogte zijn gesteld.

De heer S. heeft, als hij het zo nodig vond, mijn naam en woonplaats onder voorwaarden aan de gemeenteambtenaar kunnen geven. Dit is echter niet gebeurd, dat blijkt uit de e-mail-correspondentie tussen enkele ambtenaren onderling.

Ik blijf erbij dat mijn privacy is geschonden. Ik heb niets onwettigs gedaan. Ik heb me keurig aan de spelregels gehouden mbt. WOB.

Mijn reactie op brief van 15 december '98, brief aan (...) (de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente; N.o.):

Een stuk uit de brief: "Naar mijn mening is er in dit geval geen sprake van schending van privacy van de klager. Er dienen in dit soort aangelegenheden afwegingen te worden gemaakt van algemeen en persoonlijk belang."

Mijn vraag is hierbij wederom welke afwegingen zijn gemaakt in het kader van algemeen en persoonlijk belang??? Het blijft een mistige redenatie van de politie die er niet duidelijker op wordt. Ik verlang meer duidelijkheid.

Dat de zaak binnen de RID is doorgesproken duidt bij mij op dat er een aantal fouten zijn gemaakt, men hamert ook geregeld op "....een goede afweging van het algemeen en het individuele belang een noodzakelijke en zorgvuldige afweging behoeft."

Mijn kritiek op het Rapport van de afdeling S.K.L. "Aanvullende rapportage zaak X/Regiopolitie Twente":

In het rapport wordt wederom aangehaald dat er een belangenafweging wordt gemaakt tussen algemeen en persoonlijk belang. Ook in het kader van mogelijk openbare orde verstoringen bij stemlokalen e.d. wordt die belangenafweging gemaakt.

De redenatie dat ik met kandidaatlijsten amok bij stemlokalen zou gaan maken raakt kant noch wal. Ten eerste zijn de kandidaatlijsten openbaar, iedere inwoner van Enschede krijgt een verkiezingsfolder met daarop de kandidaatstellingen. De kandidaten kiezen voor openbaarheid. Een kandidatenlijst heeft in dit geval geen extra waarde. Mijns inziens is er naar een grond gezocht om mij te 'ontmaskeren'.

Indirect valt uit het rapport te lezen dat men vreest voor chaos die ik zou veroorzaken doordat ik (openbare) informatie heb opgevraagd. Zoals de burgemeester van Enschede, danwel de RID-agenten wel zullen weten bestaat er in Nederland een Wet Openbaarheid van Bestuur. Als ik hier een beroep op doe, word ik door de regiopolitie Twente en RID-agent dhr. S. afgeschilderd als zijnde een crimineel. In een interne e-mail van enkele ambtenaren op het stadhuis in Enschede staat dan ook dat dhr. S. gezegd heeft dat ik bekend ben bij de politie. Als hij dit heeft gezegd kan er van alles gesuggereerd worden (zoals misdadiger, vuurwapengevaarlijk, dief, kinderporno etc...) Als hij meerdere informatie heeft gegeven omtrent mijn persoon gaat dhr S. buiten zijn boekje. In beide gevallen voel ik mij geschaad in mijn naam en is mijn privacy hierdoor aangetast. Dit is naar mijn idee wel degelijk schending van privacy.

Hoe weten zij eigenlijk dat ik landelijk activist ben? De zaken die ik bij diverse gemeenten heb opgevraagd zijn vaak onder een pseudoniem opgevraagd in het kader van veiligheid. Kennelijk weten ze dus welke pseudoniemen ik gebruik. Dat er samenwerking tussen de twee diensten (RID en BVD) bestaat blijkt uit het volgende: "Klager staat landelijk bekend als activist." Los van het feit dat ik bekend sta als landelijk activist, dan nog vind ik het vreemd dat zij mij kennen omdat ik niets doe dat buiten de wet valt. Ik pleeg geen aanslagen, ik ben geen misdadiger, ik doe slechts een beroep op de democratische beginselen."

F. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Twente

In reactie op het commentaar van verzoeker zond de korpsbeheerder bij brief van 23 augustus 1999 een rapportage van de klachtencoördinator, en deelde mee dat hij de conclusies zoals in de rapportage verwoord onderschreef. In de rapportage, op 23 augustus 1999 door de klachtencoördinator H. opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:

"1. De verwachte openbare orde problemen en de afweging algemeen en persoonlijk belang.

Verzoeker X heeft zoals bekend in de aanloop naar de raadsverkiezingen, onder andere bij de gemeente Enschede, om informatie gevraagd met betrekking tot kandidatenlijsten en subsidiegerechtigde Turkse instellingen. Daar dit naar oordeel van de betreffende ambtenaar van de gemeente Enschede een niet alledaagse aanvraag betrof, werd door deze ambtenaar de politie naar haar mening gevraagd. Door de politie werd in verband met deze aanvraag de relatie gelegd tussen enerzijds de verkiezingen - de gevraagde informatie - en anderzijds openbare orde aspecten. Dit niet uit vrees voor een directe verstoring van de openbare orde, maar in het kader van de signalerende functie van de R.I.D. Vanuit die signalerende functie werd daarop de afweging algemeen belang, namelijk de reeds aangegeven relatie, en het persoonlijk belang van betrokkene gemaakt.

2. Hoe verzoeker bij de politie als landelijk activist bekend staat.

Verzoeker X geeft in zijn reactie zelf aan dat hij, in het kader van veiligheid, onder pseudoniem informatie op heeft gevraagd bij diverse gemeenten. (...) Ook het feit dat een ambtenaar van een gemeente aanvragen, zoals door verzoeker gedaan, als niet alledaags beschouwt en om die reden de politie om haar mening vraagt, geeft naar mijn mening duidelijk aan dat er "veiligheidsaspecten" meespelen waarin de R.I.D. vanuit hun signalerende functie een taak heeft. Los van het feit dat verzoeker X zoals hij zelf aangeeft "slechts een beroep doet op de democratische beginselen" kan hij naar mijn mening de R.I.D. niet verwijten dat deze op zijn minst interesse heeft bij ontwikkelingen die zich op dat gebied voordoen. E.e.a. is slechts een uitvloeisel op "handelingen/gedragingen" die door verzoeker X zelf in gang zijn gezet. Voor een goede uitoefening van de politiedienst is samenwerking noodzakelijk. Teneinde deze samenwerking te bevorderen heeft regelmatig regionaal, interregionaal en landelijk overleg plaats tussen de politiekorpsen op de diverse werkvelden, waaronder de R.I.D. waarbij informatieuitwisseling een van de onderdelen is.

3. De schending van zijn privacy door verstrekking van zijn naam.

Door de verstrekking van de naam van betrokkene aan een ambtenaar van de gemeente Enschede is de privacy van betrokkene in het geding. De mate van inbreuk is acceptabel geweest."

G. Nadere reactie verzoeker

Naar aanleiding van de reactie van de korpsbeheerder bracht verzoeker bij brief van 16 september 1999 onder meer nog het volgende naar voren:

"De korpsbeheerder (...) heeft (...) in zijn reactie op mijn brief (...) het volgende gemeld: 'dit niet uit vrees voor een directe verstoring van de openbare orde, maar in het kader van de signalerende functie van de R.I.D.'

Ik merk hierbij op dat de R.I.D. naar gelang mijn vragen de zaken anders gaat nuanceren. In eerste reacties van de R.I.D. staat te lezen dat in het kader van openbare orde er een onderzoek is ingesteld. Na enkele uitwijkende antwoorden komen ze met het argument 'signaalfunctie' van de R.I.D. Uit dit stuk wordt mij nog steeds niet duidelijk waarom de R.I.D. mij kent. Zijn er binnen de R.I.D. Twente aanwijzingen dat ik de openbare orde verstoor / ga verstoren??

De heer H. (...) heeft het ook over: 'vanuit de signalerende functie werd daarop de afweging algemeen belang, namelijk de aangegeven relatie, en het persoonlijk belang van de betrokkene gemaakt.' De heer H. doelt mijns inziens op de relatie een beroep doen op de W.O.B. (Wet Openbaarheid van Bestuur), inzake de subsidieregelingen met de "Turks Kulturele Vereniging Enschede" en tevens een beroep doen op de W.O.B. inzake kieslijsten van diverse politieke partijen in aanloop van de komende gemeenteraadsverkiezingen, anderzijds de openbare orde aspecten. Ook hier spreekt de heer H. zich niet uit over mogelijke aanwijzingen van de te verwachten openbare orde problemen. Hij meldt slechts dat het een ongebruikelijk verzoek is.....Mijn vraag is hoe zij omgaan met journalisten die om welke reden dan ook zulke 'ongebruikelijke verzoeken' indienen? (...) Laten zij dan ook een R.I.D.-lid aanwezig zijn bij de uitreiking van diverse stukken aan de verzoeker? Oordelen zij dan ook in het kader van de te verwachten openbare orde problemen, dan wel als signaalfunctie?

Mijns inziens heeft de R.I.D. interesse in mijn handel en wandel omdat zij via de B.V.D. een signaal hebben gekregen dat ik een landelijk activist ben. Mijns inziens gaat het helemaal niet om openbare orde aspecten, het gaat slechts om het feit dat ik activist ben. In het vorige rapport van de regiopolitie Twente wordt aangehaald dat ik onder de naam Z niet bekend was bij de regiopolitie, X kenden ze wel. Dit zegt iets over het feit dat de R.I.D. mij al kende voordat de hele zaak wordt aangekaart. Dit blijkt tevens uit de reactie van dhr. S. die tegen de ambtenaar gezegd had dat ik geen Z ben maar X.

(...) Wat dhr H. bedoelt met '...geeft naar mijn mening aan dat er "veiligheidsaspecten" mee spelen waarin de R.I.D. vanuit hun signalerende functie een taak heeft' in relatie met het krantenknipsel is mij volledig onbekend. Op mij komt het over om nu bewijzen te vinden die in het kader van openbare orde aspecten aangeven, zodat de R.I.D. is ingedekt en mij dus in mijn privacy kan schenden. (...)

De heer H. zegt dat ik zelf veroorzaker ben van R.I.D. activiteiten tegen mijn persoon. De heer H. haalt aan dat het een en ander slechts een uitvloeisel is van mijn handelingen en gedragingen. Welke handelingen en gedragingen bedoelt de heer H.?

De heer H. haalt aan dat de R.I.D. interesse heeft bij de ontwikkeling op dat gebied? Welke ontwikkeling en op welk gebied (...)? Het gebied van de subsidie aanvragen? Het gebied waarin ik verzoeken heb ingediend? Het thema? De politiek? Het blijven onbeantwoorde vragen die niet leiden tot de vraag waarom de R.I.D. mij in de gaten houdt en mijn privacy heeft geschonden bij ambtenaren van de gemeente Enschede.

Door de verstrekking van mijn naam, met de mededeling dat ik bekend ben bij de politie, is mijn privacy geschonden. De heer S. heeft gepraat over mijn persoon tegenover derden, heeft mijn naam en mijn woonplaats vrijgegeven aan derden zonder mijn toestemming. De redenen die de politie aanhaalt zijn dermate tendentieus dat mijn klacht betreffende schending van privacy blijft staan.

Om de privacyschending duidelijker te maken geef ik een voorbeeld. Dit voorbeeld is niet bedoeld als dreigement dan wel dat ik me in mijn privacy aangetast voel en het op deze manier duidelijk wil maken. Voorbeeld: stel ik licht een journalist in omtrent deze zaak, de naam S. wordt genoemd als zijnde een agent voor de Regionale Inlichtingen Dienst. De heer S. zit dan in precies hetzelfde schuitje als ik. Hij zou het ook niet leuk vinden om bekendheid te krijgen met zijn activiteiten voor de R.I.D. Ook zou de R.I.D. Twente het waarschijnlijk niet prettig vinden als ik meerdere namen noem die betrekking hebben op het werk van de R.I.D. Twente. De mensen van de R.I.D. zouden zich net zo voelen als ik me voel. Ik voel me in mijn privacy aangetast."

H. Nadere reactie korpsbeheerder

De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder bij brief van 27 september 1999 in de gelegenheid te reageren op de brief van verzoeker van 16 september 1999. De korpsbeheerder maakte geen gebruik van deze gelegenheid.

Beoordeling

A. Inleiding

1. In januari 1998 heeft verzoeker onder een pseudoniem een verzoek gedaan bij de gemeente Enschede om in het bezit te worden gesteld van gegevens met betrekking tot kandidatenlijsten voor de gemeenteraadsverkiezingen en het verstrekken van subsidie aan Turkse verenigingen en instellingen.

2. In februari 1998 kwam verzoeker bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Enschede om - zoals was afgesproken - de verzochte stukken overhandigd te krijgen.

Op verzoek van een ambtenaar van de gemeente was daarbij de politieambtenaar S., werkzaam bij de Regionale Inlichtingen Dienst (R.I.D.) van het regionale politiekorps Twente, onopvallend aanwezig. Na het zien van verzoeker, die zich naar de

gemeenteambtenaar alleen onder zijn pseudoniem had voorgedaan, verklaarde politieambtenaar S. aan de gemeenteambtenaar verzoeker te kennen onder de naam X wonende te Y.

3. Op 4 maart 1998 werden de gemeenteraadsverkiezingen gehouden.

B. Ten aanzien van De klacht over de RID-ambtenaar

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat politieambtenaar S. zijn privacy heeft geschonden door zijn naam te onthullen en door aan te geven dat verzoeker bekend is bij de politie.

Verzoeker heeft in zijn reactie naar voren gebracht dat hij zijn verzoeken bij gemeenten om veiligheidsredenen vaak onder pseudoniem deed.

2.1. Het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals dat is neergelegd in de Grondwet en enkele verdragsbepalingen (zie ACHTERGROND, onder 4.), is in het geding voorzover de politie beschikt over informatie waarvan verstrekking

aan derden kan leiden tot schending van de persoonlijke levenssfeer van degene(n) op wie die informatie betrekking heeft.

Uit de aard van haar taken vloeit voort dat de politie veelal beschikt over informatie waarbij de persoonlijke levenssfeer in het geding is. Degene op wie deze informatie betrekking heeft, ontleent aan het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer de aanspraak tegenover de politie dat zij zich zal onthouden van gedragingen die moeten worden beschouwd als een ontoelaatbare schending van dit grondrecht. Dit kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat de politie moet besluiten tot een zekere geslotenheid naar buiten toe.

2.2. Het voorgaande betekent dat de politie, wanneer zij, met het oog op berichtgeving over haar werk, wordt benaderd met een verzoek om informatie of om medewerking, zich ziet gesteld voor de noodzaak tot het afwegen van belangen. Daarbij gaat het om het belang van het betrachten van openheid enerzijds en, onder meer, dat van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Wat dat laatste betreft zal de politie van geval tot geval moeten beoordelen of en in hoeverre het belang van het verstrekken van informatie opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

De politie komt in beginsel niet toe aan een dergelijke afweging, daar waar zij een specifieke wettelijke plicht heeft tot geheimhouding of vertrouwelijkheid.

2.3. Ambtenaren van politie hebben op verschillende manieren een wettelijke plicht tot geheimhouding van wat hen uit hoofde van hun ambt bekend is. In het algemeen kent de Ambtenarenwet een dergelijke geheimhoudingsplicht en meer specifiek de Algemene wet bestuursrecht (zie ACHTERGROND, onder 5.1. en 5.2.). Verder is de geheimhouding door politieambtenaren van gegevens uit enig voor de politietaak opgesteld register geregeld in de Wet Politieregisters (WPolr). Artikel 30 WPolr verplicht een ieder tot geheimhouding van dat soort gegevens, tenzij de wet mededelingen daarover toelaat of

de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt (zie ook ACHTERGROND, onder 5.3.). De WPolr kent een gesloten systeem van verstrekking van dergelijke gegevens aan bepaalde instanties of personen.

Wanneer moet worden beoordeeld of verstrekking aan een andere instantie of persoon dan de wet toelaat geoorloofd is, dient allereerst te worden nagegaan of de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet (zie ACHTERGROND, onder 2.1.) tot het ter kennis brengen van dergelijke gegevens aan die andere instantie of persoon noodzaakt.

3. Tijdens het onderzoek is door de politie onder meer het volgende naar voren gebracht. Nu het verzoek om informatie van verzoeker over kandidatenlijsten en subsidiegerechtigde Turkse instellingen naar het oordeel van de ambtenaar van de gemeente een niet-alledaags verzoek betrof, had die ambtenaar de politie naar haar mening gevraagd. De politie had een relatie gelegd tussen enerzijds de komende gemeenteraadsverkiezingen en anderzijds openbare orde aspecten in het kader van de signalerende functie van de R.I.D. Vanuit die signalerende functie was daarop een belangenafweging gemaakt, waarna de politie had besloten dat de heer S., medewerker van de R.I.D. Twente, in het kader van openbare orde aspecten op het moment van overhandiging van de door verzoeker gevraagde stukken aanwezig zou zijn.

De heer S. maakte na herkenning van verzoeker diens werkelijke naam en woonplaats kenbaar aan de ambtenaar van de afdeling Burgerzaken van de gemeente Enschede. Het was de heer S. ambtshalve bekend dat verzoeker werkelijk X was genaamd, wonende te Y. Verzoeker was in die zin bekend bij de politie, dat hij landelijk bekend stond als activist en regelmatig de aandacht op zich vestigde door gegevens op te vragen bij diverse overheidsinstanties.

In dit geval was er sprake geweest van een afweging van algemeen en persoonlijk belang. Van de zijde van de politie werd aangegeven dat de beslissing om het algemeen belang te laten prevaleren boven het belang van verzoeker was gebaseerd op voorkoming van eventuele ordeverstoringen voor, tijdens of kort na de gemeenteraadsverkiezingen. Tevens werd gevreesd voor mogelijke stemmingmakerij bij de verkiezingslokalen, waardoor de openbare orde zou kunnen worden verstoord.

Blijkens de reactie van de korpsbeheerder gaf het feit, dat een ambtenaar van de gemeente aanvragen zoals door verzoeker gedaan als niet-alledaags beschouwde en daarom de politie om haar mening vroeg, aan dat er veiligheidsaspecten meespeelden waarin de R.I.D. vanuit de signalerende functie een taak heeft.

4.1. In deze zaak dient allereerst te worden beoordeeld of de politie naar aanleiding van het verzoek van de gemeente in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de politie aanwezig zou zijn bij de overdracht van de openbare stukken. Voorts moet worden bezien of bij herkenning mocht worden overgegaan tot identificatie van de persoon die het verzoek om informatie had gedaan.

4.2. Gelet op de aard van de door verzoeker gevraagde stukken, gehouden tegen het licht van de toen komende gemeenteraadsverkiezingen, is het begrijpelijk dat de gemeente heeft gevraagd om de mening van de politie over het verzoek om informatie. Op grond van haar verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde (zie ACHTERGROND, onder 2.1.) kon de politie dit in redelijkheid opvatten als een melding van een mogelijk openbare orde-probleem waarop zij vanuit haar taak moest reageren.

Het is dan ook begrijpelijk dat de politie daarop heeft besloten om - in de persoon van S. - aanwezig te zijn op het moment dat verzoeker de gevraagde informatie zou ophalen bij de gemeente.

In zoverre is de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente dan ook behoorlijk.

4.3. Met betrekking tot de vraag of politieambtenaar S. nadat hij verzoeker had herkend ook tot bekendmaking van zijn naam en woonplaats mocht overgaan is het volgende van belang. De heer S. was uit hoofde van zijn ambt bekend met de werkelijke naam en de woonplaats van verzoeker. Gelet op hetgeen hiervoor onder B.2.2 en B.2.3. is overwogen diende hij vertrouwelijk om te gaan met deze gegevens. Aannemelijk is dat de politieambtenaar S. de persoonsgegevens van verzoeker kende uit enige vorm van

registratie die voor de uitvoering van de politietaak werd bijgehouden, vallend onder de WPolr (zie ACHTERGROND, onder 5.3.).

Een ambtenaar van de gemeente heeft in beginsel geen toegang tot politieregisters. Voorts is ook niet gebleken dat de ambtenaar van de gemeente in dit geval namens de burgemeester aan de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde het verzoek heeft gedaan tot bekendmaking van de werkelijke naam en woonplaats van verzoeker. Er moet dus worden uitgegaan van het gegeven dat politieambtenaar S. op eigen initiatief is overgegaan tot het verstrekken van die informatie. Het noemen van de naam en woonplaats van verzoeker moet dan ook worden getoetst aan de hiervoor onder B.2.3. genoemde norm.

4.4. Niet gesteld kan worden dat het openbaar belang of enige andere politietaak tot het noemen van de naam en de woonplaats van verzoeker tegen de gemeenteambtenaar noodzaakte. Indien het van belang zou zijn dat in het kader van de handhaving van de openbare orde de werkelijke naam van verzoeker bekend zou worden, zou het meer voor de hand hebben gelegen dat de persoon die verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde - de burgemeester - of zijn directe vertegenwoordiger op de hoogte werd gesteld. Op deze grond dient het noemen van de naam en de woonplaats van verzoeker al te worden afgekeurd. Het feit dat verzoeker zich van een pseudoniem bediende doet niet af aan het recht dat hij heeft op bescherming van zijn privacy.

Op dit punt is de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente dan ook niet behoorlijk.

C. ten aanzien van De klacht over de klachtafhandeling

1. Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Twente bij brief van 18 december 1998 zijn klacht heeft afgedaan. Met name klaagt hij erover dat de afwijzing van zijn klacht niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd.

2. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht te voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.

Zo dient de motivering van de beslissing op de klacht die beslissing te kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

3. In zijn brief van 18 december 1998 had de korpsbeheerder in reactie op verzoekers klacht over schending van zijn privacy hem meegedeeld dat er naar zijn mening geen sprake was geweest van schending van zijn privacy. De korpsbeheerder had aangegeven dat er in dit soort aangelegenheden afwegingen dienen te worden gemaakt tussen algemeen belang en persoonlijk belang. Voorts bracht hij naar voren dat er in dit geval naar zijn mening door de politiefunctionaris een juiste afweging was gemaakt door het verstrekken van de juiste naam en woonplaats van verzoeker.

4. Gelet op hetgeen hiervoor onder B.4. is overwogen, is de Nationale ombudsman tot een andere conclusie gekomen met betrekking tot de klacht van verzoeker dan de korpsbeheerder heeft gedaan. De politieambtenaar kon aan de belangenafweging - zoals hij die volgens de korpsbeheerder had gemaakt bij verstrekken van de persoonsgegevens van verzoeker aan de ambtenaar van de gemeente - niet toekomen, nu de wet in dezen tot geheimhouding verplichtte. De korpsbeheerder had op dit punt dan ook tot een gegrondverklaring van de klacht moeten komen. Nu de korpsbeheerder dit niet heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat hij alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen in zijn oordeel.

De onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente is dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is niet gegrond voor wat betreft het aanwezig zijn bij de overdracht en gegrond voor wat betreft het verstrekken van de persoonsgegevens.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Twente

Klacht:

Privacy geschonden door naam verzoeker - die zich onder pseudoniem bij overheidsinstantie had gemeld - te onthullen en door aan te geven dat verzoeker bekend is bij de politie; wijze van afdoening klacht.

Oordeel:

Niet gegrond